vrijdag 31 oktober 2025

Sun Corner Bar – Gaston Durnez (boekbespreking door Björn Roose)

Sun Corner Bar – Gaston Durnez (boekbespreking door Björn Roose)
Ik denk niet dat ik al ooit zó lang over een boek gedaan heb als over voorliggend Sun Corner Bar van Gaston Durnez. Als ik mag geloven wat ik ter zake heb bijgehouden op The StoryGraph heb ik dit boek gelezen van 12 april tot en met 11 oktober. Quasi zes maanden dus. Voor tweehonderdvierenveertig bladzijden. Ofte nog geen anderhalve bladzijde per dag. Waarvan dan ook nog acht bladzijden inleiding door Bernard Kemp, die ik ongetwijfeld toch in één trek gelezen heb, en zo’n vijftien bladzijden met foto’s plus legende. Als u mij op basis van deze informatie zou beschouwen als de traagste lezer ooit, dan zou ik u daarin geen ongelijk kunnen geven.

Edoch… Sun Corner Bar bestaat, zoals de meeste van de boeken van Gaston Durnez, van wie ik – mocht u dat even willen controleren – eerder ook al Mijn leven onder de Belgen, Kijk, paps, een Belg!, God is een Sinjoor, Een vogel in de brievenbus, Duizend kussen voor iedereen, De lach van Chesterton, Denkend aan Nederland, De engel op het eiland, Kermis, en Een mens is maar een wandelaar besprak, uit ‘stukjes’, ook wel bekend als cursiefjes, een gedurende decennia in dit land vaak beoefende literatuurvorm die de jongste tijd helaas grotendeels uit beeld is verdwenen, en ‘stukjes’ lees ik alleen maar in het weekend. Voor. Na het middageten. Als we er tijd voor en zin in hebben. Wat het jongste half jaar om allerlei redenen wat minder was. En ook wat bemoeilijkt werd door de extreme lengte van de in Sun Corner Bar verzamelde exemplaren. Extreme lengte in de zin van zeer kort.

Want Durnez heeft de cursiefjes in dit boek dan wel opgedeeld in elf hoofdstukken, zijnde Horeca, Kinderen, Jongelui, Kerkvolk, Letteren, Taal, Scènes, Ontmoetingen, Zondagen, Grijs, en Pèle-mêle (voor wie wat minder thuis is in het Frans: een beetje van alles), maar het feit dat je bij ieder ‘stukje’ toch weer overstapt op telkens een ander onderwerp zorgt ervoor dat je niet zo heel veel van die stukjes na mekaar kan lezen. Ik toch niet. Maar misschien word ik oud. Of misschien is dit soort boeken simpelweg bedoelt om op je salontafel te leggen en er maar af en toe een paar bladzijden uit te lezen. In dat geval zou ik over mijn zes maanden durende prestatie zeggen: mission accomplished.

Wat dan weer niet zo makkelijk is als je het in een bespreking van een dergelijk boek ook nog over de inhoud wil hebben. Die bestaat immers in z’n geheel uit Pèle-mêle, uit van alles en nog wat, zij het dan vooral uit kort genoteerde waarnemingen van de auteur, stukjes uit het leven, tranches de vie, zij het dan het leven van een man wiens “notities” – de ondertitel van dit boek is Notities uit het kalepijntje (en u leest het boek zelf maar om er achter te komen wat een kalepijntje is) – dermate doorspekt zijn van taalkundige, poëtische pareltjes dat je jezelf moet bedwingen om er niet à la Gerd de Ley een citatenboek mee te gaan samenstellen. “Aan de tafel in de hoek zaten drie mannen van wie al één in een andere wereld zweefde. Hij hield zijn glas Rijnwijn een weinig voor zich uit en glimlachte wijs naar het lichtje dat er in zwom. Hij was het stadium van het drinken voorbij, hij leefde nu in de zuivere beschouwing.” “Het was middag en buiten mij liep er geen hond op straat.” “De Dame sprak haar Antwerps heel zuiver, zonder ook maar een zweem van aksent.” “Het hoogkoor was helemaal van marmer, ook het houtwerk.” “Toen het na de lange warmte eindelijk begon te regenen, geurde onze tuin naar een hoofdstuk uit Pallieter.” “Hij leunde tegen de bar, omringd door zijn medeklinkers.” “De velden lagen kouwelijk gerimpeld rond mij, bang voor hun overvolle grachten.” “Ze waren allemaal zo haastig, die meisjes en jongens met lang haar tot op hun rugzak. Ze liepen alsof ze nog een stuk van de voorbije vakantie konden inhalen en de stationshal weergalmde van hun kreten. Iemand liet in de drukte zijn gitaar vallen en keek er naar met een uitdrukking van ‘daar stort de hele subkultuur ineen’.” “Het landschap ligt opgevuld met mist. Van heel de wereld is alleen de spoorwegberm overgebleven.” Of, en dan stop ik ermee: “Wij zaten met een groepje vrolijk te doen, namen elkaar het woord af om onze Vondsten te debiteren, lachten luidkeels om dingen die een spiertrekje rond de mond waard waren, kortom, de whisky was goed.”

En dat allemaal terwijl in die Notities behalve lichtvoetigheid toch ook, evengoed lichtvoetig gebrachte, ‘maatschappijkritiek’ aanwezig is. Doorheen het hele hoofdstuk Taal, bijvoorbeeld, waarin hij via de voor zekere ‘kringen’ typische taal ook die ‘kringen’ op de hak neemt, maar ook elders in het boek. Over, pakweg, de verengelsing, iets waarvan de auteur ook al kond doet in de titel van dit boek: “Wij dachten, zei de chancellor, dat het paste dit home, deze meeting-place van de Vlaamse upper-ten, in het hart van Brussel, een naam te geven die zo innig met deze oude Vlaamse stad is verbonden, een naam die met het leven van ons volk, hoe zal ik het zeggen became merged in, diep vergroeid is… een naam (…) Een naam van een groot Vlaming, zei de chancellor. Daarom dus: Bruegel House.” Of in het stukje Lokeren, opgenomen in het hoofdstuk Ontmoetingen, waarin twee oude kennissen – denken ze toch - mekaar ontmoeten, mekaar niet meer kunnen plaatsen, doch beiden enorm vriendelijk tegen mekaar zijn, tot de ene aan de andere vraagt of hij soms ook in het kamp van Lokeren heeft gezeten: “Ik denk, zei de kleinste, misschien ken ik je van vroeger? - Allicht, lachte de anglikaan. - Was het in Lokeren? Na de oorlog? – Lokeren? – Het kamp, weet je wel. Ik heb in de repressietijd ook zo’n beetje pensionaat gedaan. – Ook? Oóóók? – Maar je naam, je nààm… Begint hij met Van Is… Van As… Van Och…? – Het Engels aksent draaide op zijn hielen. – Menéér, ik praat niet met zwarten!”

Maatschappijkritiek die soms, zoals Durnez demonstreert in het stukje Voorwoord dat als eerste in het hoofdstuk Letteren is opgenomen, ook de eigen gilde betreft: “Het deed mij denken aan een misvatting die ik hier en daar in onze geesteswereld heb ontmoet en die hierop neerkomt, dat je een boek waar je een voorwoord voor schrijft ook gelezen moet hebben! Ik weet niet waar deze gedachte haar grond in vindt, want de fundamenten van een goed voorwoord liggen reeds lang vast.” Of: “En ‘s avonds kom je thuis, je legt het Boek met hartzeer op de kast omdat je het bezoek van je godvergeten zwager was vergeten. En terwijl je vóór de dampende soep gaat zitten, weet je ineens, met dezelfde levensveranderende zekerheid van daarstraks: ik zal het nooit lezen.” Of: “Ik heb mensen ontmoet die hun hele huis vol boeken hadden, boeken in de kelder, boeken in de gang, boeken in de eetkamer en op de keukenkast, boeken in de bibliotheek, zoveel dat zij die onmogelijk allemaal gelezen konden hebben. En toen ik hen daar voorzichtig over polste, gaven zij toe, dat zij nog alleen in staat waren, af en toe eens met een heel zachte Plumeau over de ruggen te glijden. Toch was het duidelijk, dat al die mensen de invloed hadden ondergaan van al dat Verzamelde Werk, al die ingebonden, ingenaaide of gelijmde letters. Alsof boeken, ook als je die niet leest, toch iets van hun innerlijke leven op je overdragen. Als je maar genoeg moeite hebt gedaan om ze te veroveren en als je maar af en toe eens met je Plumeau langs komt en een zachte blik werpt.” Wat gelukkig een stadium is waar ik nog niet aan toe ben, al is er dan maar één ruimte in mijn huis waar, om redenen van vochtigheid, geen boeken te vinden zijn, en da’s mijn badkamer.

“En voor de rest is het, meer dan weemoed, een verbazing over de dingen die voorbijgaan”, schrijft Durnez, wellicht verwijzend naar Couperus’ Van oude mensen, de dingen, die voorbij gaan, helemaal aan het einde van het laatste stukje in dit in 1980 bij Uitgeverij Beckers verschenen boek. Laat echter de kans om Sun Corner Bar op de kop te tikken zeker niet aan u voorbijgaan als ze zich aanbiedt.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !