zondag 14 oktober 2018

Een mens is maar een wandelaar (Gaston Durnez)

Ik val maar meteen met de deur in huis: deze autobiografie is met voorsprong het beste in dat genre wat ik de afgelopen tien jaar (als het er niet méér zijn) gelezen heb. Er zit dan ook niks in wat je bij een "standaard" autobiografie vindt: de auteur heeft het niet aldoor over zichzelf (hij heeft het zelfs bijzonder weinig over zichzelf), het is geen chronologische weergave van een leven, en op het einde van het boek verlang je naar meer.

Gaston Durnez, dit jaar negentig jaar oud (maar duidelijk nog steeds in goede vorm), is, zoals dat op de achterflap heet "een bekroond dichter, prozaschrijver en journalist. Hij publiceerde onder meer Felix Timmermans. Een biografie (2000), Vroeger waren wij veel jonger (2008) en De bolhoed van mijn vader (2015)". Da's interessant, maar het doet de man eigenlijk geen eer aan, in tegendeel, het lijkt alsof hij pas beginnen publiceren is een keer hij al jaren met pensioen was.

En dat terwijl er zelfs over zijn carrière als journalist veel te vertellen is. Die carrière begon hij bij De Nieuwe Standaard (later De Nieuwe Gids) in 1945, terwijl hij gelijktijdig aan de slag was voor 't Vrije Volksblad en Het Nieuws van den Dag. In 1953 werd hij redacteur bij De Standaard - Het Nieuwsblad (waar hij het onder meer tot hoofd van de algemene nieuwsdienst en adjunct-rubriekleider Cultuur bracht). Van 1965 tot 2000 was hij redacteur van Ons Erfdeel en Septentrion. Van 1966 tot 1969 verliet hij even de Standaardgroep om redacteur te worden bij krantengroep Brabant Pers en Het Volk (intussen was hij ook literair adviseur bij Uitgeverij Van In, trouwens), van 1969 tot 1992 (zijn pensioen) was hij opnieuw redacteur bij De Standaard. In 1969 stichtte hij De Bladen voor de Grafiek, in 1972 was hij medestichter van het Felix Timmermans-Genootschap, in 1973 nam hij het initiatief tot de Encyclopedie van de Vlaamse Beweging (waarvan hij ook redacteur was). In 1999, ruim na zijn officiële pensioen dus, werd hij columnist van De Bond en Tertio. Los van al die journalistieke activiteiten was hij in de loop der jaren overigens ook tekstschrijver voor radiocabaret, tv-medewerker, filmscenarist (De Witte van Sichem van Robbe de Hert) en verzon hij het plot én het hoofdpersonage, Detective Van Zwam, van wat later het eerste Nero-album zou worden: Het geheim van Matsuoka (tekenaar Marc Sleen was een goede vriend en Sleen verwees in veel van zijn albums ook naar Durnez).

Van veel van die activiteiten vallen sporen terug te vinden in deze autobiografie, maar nooit plaatst Durnez zichzelf in het middelpunt van de aandacht. Hij heeft het dan ook nauwelijks over de werkelijke talloze prijzen die hij in de loop der jaren ontving (onder andere de Prijs Vlaamse Journalistenclub in 1957, de Prijs van de provincie Antwerpen voor zijn gedichtenbundel Rijmenam in 1958, het feit dat hij Kampioen van België dactylografie werd in 1958, 1959 en 1960, waardoor hij met de wisselbeker ging lopen, de Prijs voor het scenario op het filmfestival Antwerpen in 1960, de Prijs voor het chanson op de Vlaamse Poëziedagen in 1962, de Speciale Persprijs Frans Theelen voor de reportage in boekvorm Spoedbericht in 1964, de Prijs van het Davidsfonds voor de beste voorlichting in het buitenland over de actuele Vlaamse problemen in 1967, de Prijs voor het Humoristisch Gedicht van het Poëziefestival Heist-aan-Zee in 1969, zijn Orde van Leopold II, van de Vlaamse Leeuw, en van Oranje-Nassau, de André Demedtsprijs in 1986, zijn Reinaert de Vos-trofee voor zijn journalistieke carrière, ...) en slechts héél af en toe over zijn boeken, terwijl hij er toch zeer veel op zijn palmares heeft. Schrijversgewijs rekende het hier uit en kwam aan 9 gedichtenbundels, 4 kinderboeken, 7 novellen en verhalen, 24 kronieken en cursiefjes, 2 bundels met aforismen en vraaggesprekken, 4 reportages in boekvorm, 13 mono- en biografieën, 2 bloemlezingen, en 3 boeken over persgeschiedenis. Tussen de soep en de patatten door zorgde hij dan ook nog eens voor inleidingen bij het werk van anderen, werkte hij mee aan verzamelingen en, zoals al gezegd, filmscenario's.

En van al dat werk had ik toch een stuk of had ik toch een dertigtal zaken in bezit toen ik de vraag kreeg ... een bijdrage te leveren aan deze autobiografie: op pagina 200 vindt de lezer een foto terug die ik genomen heb in het Fransmansmuseum in Koekelare, iets wat ik dus graag deed. Én iets waarmee we terug bij het boek in kwestie gekomen zijn. In dat boek vindt de lezer, zoals gezegd, weinig terug over Gaston Durnez. Die heeft er namelijk voor gekozen niet zichzelf tot centrum van deze autobiografie te maken, maar een aantal van de mensen waarmee hij een stukje van de weg gewandeld heeft. Uiteraard kom je zo ook wel een en ander te weten over Durnez - voor een ontmoeting heb je per slot van rekening minstens twee mensen nodig -, maar toch vooral over die mensen. En die mensen zijn inderdaad stuk voor stuk interessant genoeg om er een aantal bladzijden aan te wijden en ... om er als lezer meer van/over te gaan lezen. Want die mensen waren (ze hebben gemeen dat ze het tijdelijke voor het eeuwige verwisseld hebben) vaak óók auteurs, zij het niet noodzakelijk in hoofdberoep. Bert Decorte, Werumeus Buning, John Flanders (alias Jean Ray), Jeroom Verten, Henriette Roland Holst, Albert De Jonghe, Paul Van den Abeele, Eugeen Coine, Maria Rosseels, André Demedts, Max Wildiers, Luc Verstraete, Emiel Van Cauwelaert, Herman Bossier, de "Fransmans" (door de ogen en in het gezelschap van pastoor De Jaeger en Leon Bruggeman), Jozef Weyns, Ray Gilles, Louis Paul Boon, Luc Delafortrie, Théo Lefèvre, Paul Lebeau, Emiel Van Hemeldonck, Ernest Claes, Robbe de Hert, Henk Brugmans, Hubert Lampo, Ulrik Geniets, Carolina De Maegd, Steven Debroey, Albert De Smaele, Hubert van Herreweghen passeren allen de revue en delen hun hoofdstuk met elkaar of met andere, minder "uitgewerkte" figuren. En dat doen ze, op hun beurt, niet met hun hele levensverhaal, maar met een aantal feiten, tekenende anekdotes, en in een mooi Nederlands geschilderd door een man die zich nog met trots "journalist" mocht noemen omdat dat woord toen nog iets betekende.

Onmogelijk hier verder in te gaan op al die "biografieën" in deze "autobiografie", maar ik sluit deze bespreking graag af met een tweetal pareltjes van Durnez:

"Een vrouw is voor een kunstenaar een aangenaam verschijnsel en voor een wijsgeer een denkfout."

"Spoedig zou er een reeks onderscheidingen volgen, zodat men hem in de literaire wandeling 'Emiel altijd prijs' ging noemen. (De wandeling ligt vaak in de schaduw van het donkere bos dat Naijver heet.)"

Björn Roose

2 opmerkingen:

  1. Ik heb het boek ook gelezen en kan alleen maar beamen wat je erover schrijft. Het heeft me evenzeer nieuwsgierig gemaakt naar het werk van bepaalde auteurs die erin ter sprake komen. Maar bovenal verdient het m.i. om als "verplichte lectuur" te worden opgenomen in de opleiding van journalisten, het zou hun geloofwaardigheid ten goede kunnen komen indien ze "de regels" (waaraan de journalistiek destijds nog gebonden was en die Gaston Durnez terloops even vermeld) opnieuw ter harte zouden nemen... Er valt bovendien veel "tussen de regels" in te leren.
    Interessante boekbespreking trouwens.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Dank je :-) En enige ethiek zou het journalistenvak inderdaad geen kwaad doen. Eigenaardig genoeg ís er trouwens wel degelijk een code op dat vlak, maar in de praktijk wordt ze kennelijk niet toegepast.

      Verwijderen

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !