dinsdag 31 oktober 2023

Patershol te Gent – Inge Misschaert (boekbespreking door Björn Roose)

Patershol te Gent – Inge Misschaert (boekbespreking door Björn Roose)
Vroeg of laat raakt een mens natuurlijk helemáál uitgepraat (of uitgeschreven) over de elkaar nog steeds regelmatig als bijlage bij OKV-magazine opvolgende vroegere publicaties van The Phoebus Foundation, met name de serie Phoebus Focus, waarvan ik inmiddels het drieëntwintigste deel voor me liggen heb. Zoals ook met alle voorgaande edities het geval was, is dit Patershol te Gent, ondertitel Jules De Bruycker (1870-1945) en de verbeelding van de stad mooi vormgegeven, gedrukt op dik en glanzend papier, niet al te lijvig (in dit geval 72 bladzijden) en rijk voorzien van illustraties, maar dat had u, als u wel vaker die uitgaves in handen krijgt (of mijn besprekingen daarvan leest) allicht ook al verwacht. Ik kan u, ik zeg maar wat, evengoed proberen te verrassen met de mededeling dat Katharina Van Cauteren, nog steeds Stafchef van de Kanselarij van The Phoebus Foundation, het Voorwoord heeft geschreven of de – wat betreft deze serie toch ook al meer dan eens gedane – vaststelling dat er vrij karig met de tekst is omgesprongen. Zo karig zelfs dat het Voorwoord in kwestie dan wel verdeeld is over twee pagina’s, maar gezien de gelaten witruimte perfect op één pagina had gekund.

Nah ja, wat de illustraties aangaat: Patershol te Gent, niet de nog steeds bestaande wijk maar een aquarel daarvan van de hand van de in de ondertitel genoemde Jules De Bruycker, of details daaruit, is op niet meer dan negen bladzijden te vinden, wat dus wil zeggen dat er ruim aandacht is voor ándere illustraties, in het bijzonder - en da’s toch wel mooi meegenomen gezien hij voorál bekend was als etser – etsen van dezelfde kunstenaar: details uit Rond het Gravensteen in Gent, een detail uit Huis van Jan Palfijn in Gent, Bedelaar, Rolweg te Brugge, Steegje (weerom in Gent), Venter, Paradijs, Toverheks, Journalisten, Kultur, Sint-Michielsbrug in Gent, enfin, wie het meer voor etsen heeft, zal zich niet tekort gedaan voelen. Die etsen zijn trouwens ook gewoon knap, zij het een stuk duisterder dan het titelwerk. Wat op een zekere manier ook geldt voor de eveneens in dit boekje opgenomen werken van een aantal van De Bruyckers spitsbroeders uit de Latemse School (waarover in een kadertje op pagina 13 enige info is opgenomen), zijnde Gustave Van de Woestyne (wiens Slechte zaaier op pagina 12 en 13 prijkt, terwijl zijn Monnik op pagina 32 en 33 te vinden is), George Minne (met een Geknielde jongeling van de Fontein der Geknielden, een fontein die overigens niet dient verward te worden met die in het stadscentrum van Gent en de tuin van het federaal parlement in Brussel, die hoewel eveneens van de hand van Minne van veel latere oorsprong zijn), Valerius De Saedeleer (Perelaar), en Emile Claus (Sleepboten op de Thames en op de pagina’s 54 en 55). Albijn Van den Abeele en dichter Karel Van de Woestyne (broer van Gustave) ontbreken weliswaar op het appel, maar in ruil daarvoor krijgt de lezer, of beter: de kijker, dan nog Dooi in Gent van Albert Baertsoen (bevriend met Emile Claus) en Lezing door Emile Verhaeren van Théo Van Rysselberghe (ook al een Gentenaar), waardoor de oude foto’s van het Patershol écht niet meer nodig waren om het beeldmateriaal wat uitgebreider te maken.

Maar goed, wél heel veel witruimte dus in nummer XXIII van deze serie en die wordt niet echt goed gemaakt door een uitstapje langs Charles Baudelaire (in het kadertje Charles Baudelaire: extreme visie), al was het dan weer al lang geleden dat ik nog een verwijzing naar diens Les fleurs du mal had gelezen (wat mij dan weer gelegenheid heeft te verwijzen naar de op die titel gebaseerde Bloemen van het kwaad van Paul Damen, van wie ik een tweetal jaar geleden een bespreking publiceerde), Het Patershol zelf, De infirmerie van het karmelietenklooster, of De Grote Oorlog en de etser. Dan is bijvoorbeeld deze uitleg in het hoofdstukje De stad in de negentiende eeuw veel interessanter: “Steegjes, zoals op Patershol te Gent, komen frequent voor in het oeuvre van De Bruycker. De combinatie van de architectuur en de menselijke figuren had voor hem een grote aantrekkingskracht, vooral omdat het zijn eigen habitat was. In de negentiende eeuw werden in veel grootsteden op grote schaal saneringen uitgevoerd, onder meer in Brussel en Parijs. In de eerste plaats wilde men de hygiëne verbeteren, maar de motieven waren lang niet alleen altruïstisch. Grote open plaatsen zorgden er ook voor dat de volksmassa minder in opstand kon komen. Het middeleeuwse stadsweefsel, met kleine donkere en kronkelende straatjes en overhangende gebouwen, bood te veel schaduw waarin revoluties konden lonken, vooral bij de ontevreden arbeidersmassa. Het Patershol is een van de enige buurten in Gent die aan een dergelijke grondige sanering is ontsnapt. In Gent zorgde vooral de industrie rond 1900 voor een grondige transformatie. De industrialisering bracht ook veel onheil met zich mee: niet alleen werden arbeiders fysiek uitgebuit door de vele lange uren die ze moesten werken, er gebeurden ook tal van arbeidsongevallen met de machines, waardoor mensen soms voor het leven verminkt waren. Dat deze broeierige sfeer tot opstanden zou leiden, was een kwestie van tijd.” Wie daarover meer wil lezen, zou ik onder andere willen verwijzen naar het door mij eerder besproken Pieter Daens, of hoe in de negentiende eeuw de arbeiders van Aalst vochten tegen armoede en onrecht van Louis Paul Boon en ‘n Leeuw van Vlaanderen van Cyriel Buysse.

Maar ook in deze uitgave valt er weer wat te leren inzake schildertechniek. Aquarellen tref je doorgaans minder aan in musea, maar zoals aangegeven in Aquarel, een volwaardig medium, vonden onder andere Albrecht Dürer, William Turner, Paul Klee en Wassily Kandinsky deze “vorm van natte, polychrome tekenkunst die al in de oudheid is ontstaan, toen kunstenaars werkten met pigmenten in een wateroplosbaar bindmiddel” in ieder geval niet beneden hun stand. Trouwens, en ik heb écht wat bijgeleerd ondanks het feit dat ik al jaren een relatie heb met een schilderes (aan wie ik, toegegeven, zelden of nooit technische uitleg vraag), wist u dat “wanneer er kalk aan de verf wordt toegevoegd, (…) [deze] een hogere dekkingskracht [krijgt]” en dat die verf dan “gouache of plakkaatverf genoemd” wordt? Nee? Nu wel dus. En interessanter om weten dan dat één van de door De Bruycker in de ets Journalisten vereeuwigde sujetten, met name Filiep De Munnynck “de betovergrootvader van de auteur van deze Phoebus Focus [was]”. Als ik een journalist in mijn familie had, zou ik daar gezien de reputatie die het journaille tegenwoordig heeft zedig over zwijgen.

Wat ik misschien ook zou doen als het er op aankwam te verklappen dat ik in Gent woonde (voor de duidelijkheid: dat is niet zo en Moerzeke waar ik nu woon is in de lange geschiedenis van Vlaanderen zelfs een keer overvallen geweest door de Gentenaars, de goden weten waarom), maar De Bruycker kon het gezien de keuze van zijn onderwerpen nauwelijks verbergen: hij “bleef tot op het einde van zijn leven in zijn typerende stijl werken, wat modernisten hem niet altijd in dank afnamen. Bewonderaars wisselden af met de afkeuring van de Vlaamse expressionisten. In kritieken schilderde men hem af als een clown die steeds dezelfde rondjes draaide in steeds dezelfde ring. De Bruycker is als kunstenaar en etser zeker meer dan dat: de kunstenaar die onderdeel wordt van zijn eigen karikatuur is misschien zelfs een compliment. Het lokale aspect is allicht wel een terecht punt van kritiek: De Bruycker is vooral in Gent blijven plakken. Dat lokale aspect, in combinatie met de volkse en karikaturale onderwerpen, is vaak als beperkend beschouwd. Maar wie verder kijkt dan de schijnbaar eenvoudige lijntjes, stippen en strepen, ziet meer. Ook in het Gentse karakter van zijn werk zit een universele vraag verscholen over de plaats van de mens in een veranderende wereld.” Wat, dat grapje van daarnet over Gent terzijde gelaten, gewoon klopt.

Björn Roose

vrijdag 27 oktober 2023

De man in de spiegel – Guy Didelez (boekbespreking door Björn Roose)

De man in de spiegel – Guy Didelez (boekbespreking door Björn Roose)
Guy Didelez… ik had – dat gebeurt zoals u weet wel eens vaker met de auteurs van boeken die ik desondanks wél in mijn kasten zitten heb – nog nooit van de man gehoord, laat staan ooit een ander boek van hem gezien. En nochtans is hij, in tegenstelling tot wat vaak het geval is met de auteurs van die hyperdunne boekjes uitgegeven bij (Davidsfonds/)Clauwaert, nog steeds actief en zelfs hyperactief.

Na aanvankelijk zéér lang geleurd te hebben met de producten van zijn pen, kreeg hij in 1983 bij Heideland-Orbis Moordende verhalen gepubliceerd, in 1985 Zwartboek uitgeverijen (over zijn geleur langs alle mogelijke uitgeverijen) bij Nioba (Heideland-Orbis was intussen opgedoekt), en vervolgens de roman Zuster Virginia, de verhalenbundel Veronica en het toneelstuk Geelzucht bij diezelfde uitgeverij, maar toen Nioba wel bleek uit te geven maar niet te betalen, ging Didelez, overigens leraar van beroep, zich op de markt van de kinder- en jeugdboeken werpen. Met veel succes, maar ruim na de tijd waarin ik zelf nog tot de lezers van kinder- en jeugdboeken kon gerekend worden, dus dat verklaart mogelijk mijn onbekendheid met de auteur.

Enfin, laat dat geen excuus zijn: ja, hij heeft intussen een grote vijftig boeken voor die leeftijdscategorie geproduceerd, naast een hoop – ook al niet echt tot mijn interessesfeer behorende – werken voor toneel, musical, film en radio, maar behalve de reeds met naam genoemde boeken én voorliggend De man in de spiegel schreef hij qua proza voor volwassenen toch ook Parabels van Goed en kwaad, Speeltje en Het Orakel Ontgraven. Als ik er daar niet één van gelezen heb, ligt dat dus aan het feit dat ik er geen tegengekomen ben (in de boekhandel vind je me ook zeer zelden op de afdeling fictie, eerlijk is eerlijk) of ze, als dat wél het geval geweest is, op het eerste zicht niet interessant vond. Met De man in de spiegel zou dat bij een toevallige ‘ontmoeting’ allicht niet anders geweest zijn, maar dit boekje van vierenveertig bladzijden dik is er gewoon weer zoeentje dat ik geërfd heb.

In tegenstelling tot wat negen keer op tien het geval is met die dingetjes moet ik daar echter aan toevoegen dat het me meegevallen is. Meer zelfs, op een inzinking na ongeveer veertig bladzijden na zou ik het ter lezing aanraden aan wie wel houdt van… horror of griezelverhalen. Op de achterflap wordt gesteld dat “De man in de spiegel (…) naar de keel [grijpt]. Spanning met Hitchcock-allures op een paar vierkante meter”, maar in het verhaal verwijst Didelez zélf naar Edgar Allan Poe en daar komt hij, op die paar bladzijden na waarin hij kennelijk de behoefte heeft gevoeld een en ander uit te leggen (wat je in een horror- of griezelverhaal vooral niét moet doen), ook dichter bij in de buurt dan bij Alfred Hitchcock.

Alhoewel… aan het begin van het verhaal dacht ik dat de auteur de toer van het magisch-realisme op zou gaan. Een haastige hoogleraar die nog net voor sluitingstijd een museum binnenloopt om nog even iets te controleren, een dame die hem op zijn vraag om informatie naar een volkomen aftandse lift stuurt, De Poëtische School als kunstrichting, dan verdwaal je al snel richting Johan Daisne of Hubert Lampo. Het effect van wat magie op een figuur als Joris Martin, het hoofdpersonage, kan dan ook alleen maar overweldigend zijn: “Hij keek om zich heen, kwam onvermijdelijk bij de spiegel terecht en stelde vast hoe de rechterkant van zijn snorretje iets langer was dan de linkerkant. Het was hooguit een kwestie van een paar millimeter, maar het was voldoende om zijn irritatie nog te laten toenemen. Hij wist dat hij zichzelf nu niet meer kon bekijken zonder zich te ergeren. Het was zoals met een schilderij dat niet volledig recht hing. Als je het één keer gezien had, blééf het storen.”

Het effect van magie of het effect van ongeregeldheden, dat maakt echter niet veel uit. Het boekje begint met een lichtelijk ontregelde hoogleraar en de ontregeling gaat steeds verder crescendo zelfs als het personage bij momenten decrescendo gaat. Bad pun intended, maar ik ga u uiteraard niet vertellen wat zich verder in dat museum, in het bijzonder in de lift, afspeelt. Boekjes als dit hebben doorgaans qua verhaal niet veel om het lijf, moéten dat ook helemaal niet hebben, ik ga het dus niet helemaal ont(k)leden, zelfs al heb ik zin ook nog wat te zeggen over het psychologisch gelul dat er zelfs nog vóór de uiteindelijke dip insluipt. Wie als griezelliefhebber daar even over heen leest en de pret niet laat bederven door een drie bladzijden durende uitleg, kan zonder twijfel een uurtje plezier beleven aan dit boek.

Björn Roose

dinsdag 24 oktober 2023

De Poorters van Babel – Het Kalifaat van Knokke – Jef Elbers (boekbespreking door Björn Roose)

De Poorters van Babel – Het Kalifaat van Knokke – Jef Elbers (boekbespreking door Björn Roose)
De naam van de auteur is in bredere kringen niet echt bekend, vermoed ik, en toch is de kans groot dat minstens Vlamingen geboren vanaf begin jaren zeventig tot begin jaren negentig eerder kennis gemaakt hebben met zijn werk. Jef Elbers, zelf geboren in 1947 in Elsene, is namelijk behalve “Vlaams protestzanger” (die overigens een aantal zeer mooie nummers heeft gemaakt) en “Vlaams-nationalistisch politiek activist” ook scenarioschrijver geweest, en televisieseries gebaseerd op zijn scenario’s hebben velen onder ons toch wel gezien. Onder de naam Dick Durver was hij immers aan het werk voor series als Merlina, Postbus X, Interflix en Mik, Mak en Mon, telkens uitgezonden op de toenmalige BRT(N).

Enfin, dat heeft in deze weinig belang, tenzij dan om twee redenen: 1) als “Vlaams-nationalistisch politiek activist” werd hij (en wordt hij allicht) nogal sterk geweerd door de mainstream uitgeverswereld, waardoor voorliggend boek, De Poorters van Babel – Het Kalifaat van Knokke, verscheen bij het Vlaams-Belangvehikel Uitgeverij Egmont; 2) de tone of voice van de in dit boek uiteengezette geschiedenis, een “Politiek incorrecte mythe”, is er een die voortdurend op de grens tussen het ernstige en het grappige balanceert en de manier waarop het verhaal weergegeven wordt, is vrij filmisch. Zoals je van een scenarioschrijver kan verwachten, gaat het van scène naar scène en krijg je telkens hapklare brokken tekst waarin zich een bepaalde actie annex dialoog afspeelt. Het leest gezellig weg allemaal, maar noch het gegeven dat Knokke onder shariawetgeving terechtkomt, noch dat “het einddoel (…) de onderwerping van het Westen aan de islam [is]” komt uiteindelijk ernstig uit de verf. Wat niet wil zeggen dat het boek onverdienstelijk is, daarvoor kan Elbers té goed schrijven, maar het is wel een beetje zonde voor wat dan een Vlaamse versie van Le Camp des Saints had kunnen zijn, het uit 1973 daterende boek van Jean Raspail over een islamitische invasie van Frankrijk en vervolgens Groot-Brittannië (Raspail was er vroeg bij om een scenario te zien dat ook nu nog als nieuw wordt gezien door velen in Europa) dat allicht véél minder besproken zou zijn geweest als het geen serieuze toon had aangehouden. Een boek ook dat onder de titel Het Legerkamp der Heiligen werd vertaald door dezelfde Elbers en in 2015, zeven jaar na voorliggend De Poorters van Babel, verscheen bij dezelfde uitgeverij. Een boek waarnaar hij trouwens ook rechtstreeks verwijst in dít boek.

Nu goed, ik heb noch Le Camp des Saints (wél in mijn boekenkast), noch Het Legerkamp der Heiligen (niét in mijn boekenkast) al ooit gelezen, maar ik hoop óók dat het niet zo stikt van de door de tand des tijds aangevreten ideetjes als het geval is met dit De Poorters van Babel. In 2008 als science fiction noteren dat “toen Vlaanderen als aparte regio tot de Europese Federatie toetrad (…) de Rijkswacht in alle discretie weer [werd] opgericht” zal nog bij sommige mensen een belletje hebben doen rinkelen, maar we zijn in werkelijkheid inmiddels tweeëntwintig jaar na het definitief opdoeken van de Rijkswacht en zelfs de mensen die nog meegemaakt hebben dat die bestond, kunnen er niet veel meer over vertellen dan dat die mannen toén al zoveel imagoschade hadden geleden dat ze niet anders konden dan vroeg of laat opgedoekt worden. Als een insteek gebruiken dat een personage begint te roken in een openbaar gebouw, zal in 2008 nog wat betekend hebben, maar dat je daar niet mag roken is intussen al zeer lang oude koek. Een protestgroep “het Lappersfortfront” noemen, zal in datzelfde jaar nog min of meer verwezen hebben naar de actualiteit, maar wie heeft sinds 2010 nog wat gehoord van het oorspronkelijke Lappersfront? Laat staan van - echt waar, die duikt ook op - Semira Adamu, die per slot van rekening in 1998 al zachtjes en ongehoord maar niet geheel vrijwillig het tijdelijke voor het eeuwige verwisselde? Zélfs de antimigratiepartij aanduiden als Vlaams Verstand is toch wel een héle flauwe bak geworden bijna twintig jaar nadat het Vlaams Blok van vel en van naam veranderde en Vlaams Belang werd. Soit, u begrijpt me, de science fiction klinkt op nogal wat plaatsen achterhaald en uitgerekend dat zou met science fiction eigenlijk nooit het geval mogen zijn. Zelfs als Elbers het heeft over nu nog steeds bestaande fenomenen, “cryptocommunisten en would-be anarchisten” bijvoorbeeld, of de Staatsveiligheid, of een flik die aangeduid wordt als “een gefrustreerde Rambo”, of het internet, of wereldverbeteraars, of alles behalve hun geloof verdedigende katholieken, of Echelon, of lachen met de proleet, of Barack Obama, klínkt het allemaal nog steeds alsof die fenomenen al een eeuw oud zijn en niets meer te maken hebben met onze tijd. Alsof er een of andere verkleuring op de film zit en je iedereen met ‘verkeerde’ coupes en kleren voor je ziet.

En ja, het is nog áltijd actueel als je schrijft dat de “neiging tot autocensuur” van onze media, “de media [die] eigenhandig hun vrijheid [beperken] (…) zonder dat het regime zelf censor hoefde te spelen”, “de natte droom van elk autoritair systeem [is]”, maar wie nog moet overtuigd worden van dat feit zal dit boek niet lezen en wie wél al overtuigd is, heeft niks meer aan die uitleg. Net zomin als aan uitleg over “semantische manipulatie” (“het Kwaad (…) weren door de Duivel nooit rechtstreeks bij naam te noemen”), de honderd clubs waaruit een negenennegentig man tellende klein-linkse demonstratie doorgaans bestaat, “frigoboxtoeristen” (sinds afgelopen zomer wéér eens actueel in Knokke-Heist), de verschillen tussen het aantal betogers naargelang politie of organisatoren dat telt, enzovoort, enzoverder.

Om kort te gaan: dit boek is niet slecht geschreven, Elbers komt soms grappig uit de hoek, de plot mag er best wezen, maar het is iets om tussendoor, als een soort van langgerekte blaadjes van De Druivelaar, te lezen. Óók op het toilet misschien. Alleen de Epiloog, die verdient in alle eerlijkheid een betere plaats. Maar die verdient ook een beter boek. Een ander boek misschien, met die Epiloog als begin, en wat serieuzer opgevat.

Björn Roose

vrijdag 20 oktober 2023

Tamarinde – Een ongewoon reisverhaal – Pater Willem Du Mont (boekbespreking door Björn Roose)

Tamarinde – Een ongewoon reisverhaal – Pater Willem Du Mont (boekbespreking door Björn Roose)
Dat ik niet kan zeggen hoe een boek in mijn kasten terechtgekomen is, gebeurt – zoals trouwe lezers van mijn boekbesprekingen weten – wel vaker, maar in het geval van Tamarinde – Een ongewoon reisverhaal zou ik wat dat betreft zelfs niet durven verwijzen naar een van mijn “vaste” bronnen. Het is niet uitgegeven door pakweg De Clauwaert vzw of Davidsfonds, waardoor een schenker uit de Vlaamse Beweging al een stuk onwaarschijnlijker wordt, er staat geen ex-libris in (al is het wel getekend door de auteur zelf), en ik ken – voor zover ik weet – geen rooms-katholieke geestelijken, toch niet persoonlijk. Rooms-katholieke geestelijken? Inderdaad. Dit boekje is namelijk uitgegeven (en afschuwelijk slecht vormgegeven, zou ik daar aan toevoegen) door het Thomas More Genootschap (of Thomas More – genootschap, zoals het op de voorflap staat), wat dixit de internetpagina van die club “een vereniging van Rooms-katholieke geestelijken en leken” is, “gesticht te Leuven in het jaar 1969”, dat “ijvert voor het behoud in gaafheid van ons heilig geloof en van de christelijke zedenleer; in trouw aan onze H. Vader de paus, het Concilie en de bisschoppen met de H. Stoel verbonden”. Hoe je, in godsnaam, kan “ijveren voor het behoud in gaafheid” van het rooms-katholieke geloof en toch trouw kan blijven aan die lapzwans van een Franciscus, ontgaat me volkomen, maar da’s hier niet ter zake doend: ik ken (eveneens voor zover ik weet) al evenmin leken die de zedenpreker uithangen, al helemaal niet ten opzichte van mij.

Waar dit boekje vandaan komt, zal dus wel een raadsel blijven (ik kan me niet inbeelden dat ik het zélf gekocht heb), maar waar de auteur naartoe gaat, is wél duidelijk: naar de hemel. En nu ik de achterflap even bekijk, weet ik ook dat ik het mogelijk toch zelf gekocht heb. Op die achterflap is namelijk een aanbeveling neergeschreven door Anton van Wilderode, een toch niet geheel onverdienstelijk dichter, die weet te zeggen: “De auteur heeft in dit voortreffelijk geschreven verhaal, kort maar ongewoon geladen, de groei verteld van opvattingen en overtuigingen die hij terdege kent en levenslang heeft beleden… Het behoort tot een in onze eigentijdse literatuur zeldzaam genre dat het gebied van de geest exploreert…” Maar goed ook, denk ik dan, want dit “genre dat het gebied van de geest exploreert”, lust ik niet. Niet omwille van het exploreren van de geest, daar heb ik niets op tegen, maar omwille van het “genre”, dat neergepend lijkt voor de kansel van een of ander protestants genootschap, waar men de behoefte voelt aan de oorspronkelijke verhalen van de cultus nog wat eigentijds “genre” toe te voegen.

Alles valt nog mee zolang we de ik-figuur volgen, die hippiegewijs besluit te gaan liften “naar de Straat van Gibraltar (…) Of naar de Zee van Marmara, of naar Ragusa, of naar de Stille Zuidzee, of naar de toendrabloemen, of naar Umbrië”, enfin, desnoods naar het eind van de wereld, overal behalve hier: “Naar de verte wil ik en ‘k zal proberen met portrettekenen de kost te verdienen.” Dat hij dat, met een eerste halte in Normandië, lijkt te doen omdat hij op de vlucht is voor de naweeën van een op de klippen gelopen relatie, geeft er al een beetje een zeemzoeterige smaak aan, maar kan er ook nog net mee door. Maar dat hij in Straatsburg ‘toevallig’ kan gaan logeren bij een gezin met vier kinderen waarvan de bonus pater familias bezeten is door de fysieke (en daarmee geestelijke) oriëntatie van kerken en zich door die laatste uitgebreid dan dagenlang laat belezen over dat onderwerp, sleurt dit boekje de dieperik in. Niet, en ik herhaal: niét, omdat de oriëntatie (in het bijzonder “de oosting”) van kerken geen interessant onderwerp zou zijn (in tegendeel), maar omwille van de vorm waarin dat onderwerp gebracht wordt. Een ergernis die niet gecounterd wordt door het en passant verwijzen naar “onze Vlaamse strijd” of “de politieke toestand in Elzas-Lotharingen” overigens, al doen die verwijzingen me dan denken dat ik dit boekje mogelijk tóch gekregen heb van een schenker uit de Vlaamse hoek.

En dan moet het tweede deel van de verre reis nog komen. Door diezelfde mensen die de ik-persoon ‘toevallig’ tegen het lijf loopt (‘t is te zeggen, hij gaat op een terrasje gaan zitten waar zij ook zitten) wordt hij verwezen naar ene Franz Egger, “een Zwitser, medestudent en vriend van Anton”, tevens “een wonder man”, al is het maar omdat ook dié, na de aanvankelijke vraag of hij “niet met een halve gare te doen” heeft, hem meteen op sleeptouw neemt. Niet zonder dat de ik-figuur het evenwel - structuur moet er zijn – met een vriend van diezelfde Egger even over die andere eeuwige verliezers heeft, de Duitsers: “Het waren de jonge goden niet meer van bij de aanvang. Ze probeerden lenig te stappen. Om de schijn te redden. En ze zongen ! De refreinen haalden ze tweestemmig uit. Het greep je ijzig aan. Hielden ze op, dan werd het onbehaaglijk stil : niets dan het ketsen van de spijkers onder de laarzen op het wegdek. Dan maar gauw weer een ander lied begonnen. Vrachtwagens denderden hen voorbij. ‘t Kon hun niet schelen. Ze zongen niet om beluisterd te worden. Ze zongen, zongen… omdat ze moesten. Ik weet niet hoe het kwam dat mij dit zo scherp getroffen heeft. Hoeveel liederen kennen wij, Duitsers, niet ! Wat de schoonste waren die ik hoorde ? Welke op mij de bitterste indruk nalieten, dat weet ik maar al te goed.” Waarmee trouwens het thema van die tweede ontmoeting aangegeven is: van de “oosting” van de kerken naar de gezangen in en buiten de kerken.

Om dan verder te gaan naar drie… nee, niet koningen, maar, close but no cigar, herders. En vervolgens, via een Franse ketter die finaal niet onder de indruk komt van het godsbewijs van de ik-figuur, ondanks het feit dat de auteur met dat godsbewijs zo’n vijftien bladzijden aan de slag blijft, naar een Vlaamse pater in Rome, die hij uiteraard – zoals ook de herders en de ketter – weer ‘toevallig’ ontmoet (‘t moet zijn dat ook Egger ‘toevallig’ ontmoeten er qua scenario toch een béétje over zou geweest zijn, want anders was dat eveneens zo gebeurd). Hoe de ik-persoon uiteindelijk terugkeert naar huis, waarbij de toevalligheden zich blijven opstapelen, laat ik graag aan de lezer over die dit boekje – toevallig wellicht – in handen zou krijgen, maar van mij zal het dan toch niet afkomstig zijn: ik had bij de lezing al gemerkt dat ik het niet ver mocht openen, maar intussen is het finaal uit mekaar gedonderd. Dat de bladzijden lang genoeg bleven zitten om het eerst te kunnen lezen, zal óók wel toeval geweest zijn.

Björn Roose

dinsdag 17 oktober 2023

Cap Blanc-Nez – Pierre Dyserinck (boekbespreking door Björn Roose)

Cap Blanc-Nez – Pierre Dyserinck (boekbespreking door Björn Roose)
Achtentachtig bladzijden, twee verhalen, één mij verder totaal onbekende auteur.

Om met dat eerste te beginnen: Cap Blanc-Nez van Pierre Dyserinck verscheen in 1974 als nummer 53 in de Novellenbibliotheek van vzw De Clauwaert en is dus met die achtentachtig bladzijden niet abnormaal dun. Nogal wat van de andere in deze serie uitgegeven boekjes zijn eveneens in mijn kasten beland (en gezien er vaak knipsels uit Wij bij zitten, kunnen die alleen maar afkomstig zijn uit de uitgebreide collectie boeken die ik vele jaren geleden eens ten geschenke kreeg van mijn oude kameraad Willy) en riskeren omwille van hun gebrek aan omvang óók telkens weer achteruit gedrongen te worden door dikkere exemplaren.

Om dan met het laatste, de voor mij totaal onbekende auteur, verder te gaan, daarover weet de achterflap te vertellen: “Geb. te Aalbeke, 30 april 1937. Woont te Brugge, Kwarteldreef 1. Technisch Landbouwingenieur. Thans bedrijvig in het Verzekeringswezen. Publiceerde tot dusver twee romans: 100 kistjes voor Galutopia 1970 en Als Engels raaigras 1971.” Ik herinner me niet ooit eerder op een achterflap het privé-adres van een auteur gelezen te hebben en al evenmin de tijd waarin mensen nog in “het Verzekeringswezen” werkten, maar Wikipedia “herinnert” zich gelukkig nog wel dat Dyserinck behalve genoemde 100 kistjes voor Galutopia en Als Engels raaigras, en voorliggend Cap Blanc-Nez, ook nog In een wolk van 4711, De grensganger, De fluwelen giftand, en een hoorspel genaamd Brave schreef, wat leuk is aangezien het voor de rest op het hele internet huilen met de pet op is wat informatie over deze auteur betreft.

Enfin, over naar het boek met zijn twee verhalen dan. Één over een koppel dat naar Cap Blanc-Nez gaat en daar figuurlijk en vervolgens letterlijk uit elkaar valt, en één over een koppel dat wel naar Cap Blanc-Nez wil, maar daar wegens (met mijn excuses voor het kort door de bocht gaan) een uit elkaar vallende dochter pas helemaal op het einde van het boek in slaagt. Ik geef het wel zéér kort mee, maar kan eigenlijk ook niet zoveel méér vertellen zonder het verband tussen het eerste verhaal en het tweede verhaal te verklappen, terwijl net de overgang tussen die twee en – helemaal op het einde – het even weer, bijna, vanuit het tweede verhaal in het eerste verhaal terechtkomen, voor mij het sterkste punt van dit boekje is.

De psychologische oorlogsvoering tussen het koppel in het eerste verhaal is ook zeer sterk, en bondig maar knap uitgewerkt door de auteur, maar dat doet de regelrechte miserie in het tweede verhaal helaas nóg ellendiger lijken, en uitgerekend daaraan heb je als lezer na die eerste vijfentwintig bladzijden geen behoefte meer.

Ach wat, misschien was een novelle van amper vijfentwintig bladzijden, grotendeels verteld vanuit het ik-standpunt overigens, wat soms gekunsteld overkomt, soms – het zit met dit boekje op geen enkel moment helemáál snor – gewoon ergerlijk is, niet verkoopbaar, en moest er daarom zo’n human-interestverhaal achteraan geplakt worden. Een postmodern human-interestverhaal dan óók nog, want deze keer is de ik-figuur de auteur zelf (of toch iemand die voor de auteur zelf moet doorgaan), die bij gelegenheid helemaal uit het verhaal weg stapt om even aan het publiek te komen uitleggen waar hij eigenlijk mee bezig is: “.. en heb je ‘t al gemerkt : stilaan ben ik uit mijn dialoog met Mich weggegleden. Gebeurt niet zonder reden : ik had graag nog even bij die synopsis stilgestaan, werkstuk dat Mich al ten voeten uit kent. Wel heb ik lang geaarzeld om het ding in dit verhaal op te nemen. Literair betekent het tweemaal niks en met de inhoud val ik slechts in herhaling. Toch komt het, zo dacht ik althans, de autenticiteit van dit relaas ten goede en dat gaf uiteindelijk de doorslag.” De ‘progressieve’ spelling – ook al zoiets ergerlijk – krijgt u er gratis bij, net zoals mijn oordeel dat die synopsis volkomen overbodig was. Literair betekent die inderdaad niks en inhoudelijk krek hetzelfde. Het zal van het geheel dan wel, wat dan heet, een schrijversroman maken, maar dan toch geen schrijversroman waar ik op zat te wachten. Ook als recensent J.V. in Wij – en ook al in ‘progressieve’ spelling - van oordeel was dat Cap Blanc-Nez “ook naar koncept en stijl variaties [een] zeer originele novelle [was, waarin] Pierre Dyserinck zijn talent als verteller, zijn technische vaardigheid en zijn taalbeheersing [heeft bewezen]”.

“EN TOCH IS ER GEEN FATUM !”, roept op een zeker moment het ik-personage in het tweede verhaal zichzelf toe. Toch wel: het fatum van dit boekje is de reis naar mijn zolder.

Björn Roose

vrijdag 6 oktober 2023

Tegenwind – Over 6 wetenschappers in het oog van de coronastorm – Jakobien Huisman, Alain Grootaers & Mark Sanders (boekbespreking door Björn Roose)

Tegenwind – Over 6 wetenschappers in het oog van de coronastorm – Jakobien Huisman, Alain Grootaers & Mark Sanders (boekbespreking door Björn Roose)
Tegenwind
… Wie die titel met niets associeert behalve – nu toch – voorliggend boek, stond in 2021 en 2022 mogelijk nog elke avond handjeklap te doen voor ‘de zorg’, hing (of hangt nog steeds) in aanbidding aan de lippen van ‘experten’ als Marc Van Ranst, Erika Vlieghe of Steven Van Gucht, liet zich met graagte stokken in zijn neus duwen en had er geen enkel probleem mee dat mensen die niet wensten te bewijzen dat ze ‘gevaccineerd’ waren en liever niet wilden dat een ander zijn zaken in hun neus stak, mits het niet hebben van een groen vinkje buitengesloten werden uit cafés, restaurants, theaters en tutti quanti. Met andere woorden, voor wie onder voorgenoemde categorieën valt: u was een gezagsgetrouwe burger (wetsgetrouw is iets totaal anders), terwijl ik, als niet-‘gevaccineerde’ en nooit ‘geteste’, ondanks het feit dat ik sinds de ontsnapping van het oorspronkelijke virus uit een lab in Wuhan nooit een dag ziek geweest ben (net zomin als daarvoor overigens; ik kan me niet eens meer herinneren wanneer ik in de laatste 10 jaar nog eens een dag ziek thuisgebleven ben) en niemand in mijn omgeving in al die tijd ziek geworden is (behalve dan die ene ‘gevaccineerde’ uiteraard), een smeerlap was.

Het zij zo, intussen zijn we weer allemaal goede vrienden en is alles vergeten en vergeven. Naaaaaah… niet echt! Ik heb geen bijwerkingen van de ‘vaccins’, dus ik hoef niet kwaad te zijn op mezelf (laat staan op een ander), maar ik heb wel gezien waartoe een groot deel van de o zo vrijheidsgezinde westerlingen in staat is, hoe mensen in no time, en zoals in de bad old days, in ganzenpas marcheren, en ik heb er een blijvende slechte smaak in de mond aan overgehouden. Overheden vertrouw ik al heel lang niet meer, maar ik heb kunnen vaststellen dat de ‘man in de straat’ geen haar beter geworden is sinds de jaren 1930, sléchter zelfs, en vertrouw die ‘man in de straat’ nu bijgevolg nog minder dan die overheden. Die ‘man in de straat’ is het immers die gewone mensen als ik (en zichzelf) ging aangeven als ze met z’n vijven een feestje hielden, ongemaskerd een winkel binnen gingen of, godbetert, het weekend gingen doorbrengen in hun vakantiehuisje aan de kust.

Ik weet niet of de zes wetenschappers waarvan sprake in de ondertitel van dit boek ook met dat soort ongein te maken kregen, maar de meesten van hen werden wel op een of andere manier, zoals dat heet, gecancelled. Sam Brokken verloor zijn job als onderzoekshoofd Gezondheidswetenschappen aan PXL Hogeschool te Hasselt. Mattias Desmet is niet langer de verantwoordelijke lesgever voor het vak Cultuur- en Maatschappijkritiek aan de Universiteit Gent, mag nog slechts de helft van de hoorcolleges verzorgen en kreeg zowaar een veeg uit de pan van SKEPP dat hem verweet “uitzonderlijk onkritisch” te zijn waardoor (je zal er maar opkomen) hij “vaccinatietwijfel” voedde. Theo Schetters was in onze contreien de eerste immunoloog (en, tussen haakjes, ontwikkelaar van vaccins) die aan de alarmbel trok en zijn twijfels uitte over de zogenaamde ‘vaccins’, wat hem op zijn beurt in het oog van de storm deed belanden. Maurice de Hond kwam als statisticus en onderzoeker die van het bestuderen van cijfers en andere data zijn leven heeft gemaakt in zwaar weer terecht toen hij vaststelde dat mondmaskers (al helemaal buiten) volkomen onzin waren en dat het verluchten van lokalen het enige was dat er toe deed en werd uiteindelijk door De Volkskrant zelfs door het slijk getrokken met een karikatuur van een jood die als marionettenspeler aan de touwtjes trekt. Lieven Annemans probeerde in 2020 als lid van Celeval de eerste lockdown te voorkomen, slaagde daar niet in en was daarvan zó aangedaan dat hij zélf besloot uit dat comité te stappen. De enige ‘vreemde eend in de bijt’ was Paul De Hert, maar dat Alain Grootaers hem óók wou interviewen kan nauwelijks verbazing wekken: wie beter dan een specialist aangaande privacy en mensenrechten kan je uitnodigen als je het hebt over een quasi-vaccinatieplicht, apps waarmee je moet bewijzen dat je gehoorzaam bent, of werkgevers die plotseling toegang tot je medische gegevens krijgen?

Enfin, wie de documentaireserie Tegenwind niet gezien heeft, doet er nog steeds goed aan daar verandering in te brengen. Zelfs los van de stuk voor stuk zeer interessante gasten, is de serie iedere minuut van uw tijd waard: prachtig gefilmd, met journalisten die hun stiel nog kennen en hun gasten de tijd geven om uit te spreken, opgenomen in een zeer mooi deel van Spanje, en zelfs al lijkt de urgentie nu even weg nog steeds brandend actueel. De aflevering met Sam Brokken vindt u hier, die met Mattias Desmet hier, die met Theo Schetters hier, die met Maurice de Hond hier, die met Paul De Hert hier, die met Lieven Annemans hier, en die met het rondetafelgesprek tussen de zes wetenschappers hier. En terwijl u daar dan toch bent, kan u zich eventueel abonneren op het Youtube-kanaal van Tegenwind TV, want daarop blijven interessante documentaires verschijnen.

Maar nu over naar het boek, een boek – zoals de auteurs in de inleiding vertellen – gemaakt “als tijdsdocument van een crisis waarvan we nooit hadden gedacht ze mee te maken”, “een document voor de toekomst”, “maar ook een houvast en steun in woord en beeld om de aankomende tijd draaglijker te maken” en “een eerbetoon aan de wetenschappers en het hele team”, een boek uitgegeven bij Doorbraak dat ik – ik heb zo van die bronnen – even mocht lenen en dat verscheen na afloop van de documentaireserie in kwestie. Een boek ook waarover ik maar één ding negatief kan zeggen: dat de eindredactie bijzonder slecht haar werk heeft gedaan en daardoor massa’s tik- en schrijffouten heeft laten staan.

Verder echter geen kwaad woord erover, noch over die eindredactie noch over het boek zelf. Het is uitgegeven op een bijzonder formaat (vierkant), zit barstensvol mooi fotomateriaal (waardoor ook visueel de link gelegd is met de esthetisch zeer geslaagde documentaireserie), is knap gestructureerd, en met dat alles ook precies wat de auteurs er mee beoogden. De wetenschappers worden stuk voor stuk telkens in een vijfentwintigtal bladzijden nog eens bevraagd, voorzien van een geactualiseerde bio, krijgen de gelegenheid een “wens voor onze toekomst” uit te schrijven, waarna er een stukje achter-de-coulissencommentaar gegeven wordt door Huisman of Grootaers. Daarna volgen de schriftelijke – zoals de rest van de teksten, in grote letters weergegeven – weerslag van het rondetafelgesprek in aflevering 7, een aantal foto’s genomen achter de schermen, “een greep uit de duizenden reacties van kijkers die we binnenkregen”, een tekst van Jakobien Huisman, een hoofdstuk gewijd aan de “dernière” in de Koningin Elisabethzaal, en een voorstelling van de journalisten, de cameraploeg, de muzikant (Stef Kamil Carlens), de ontwerper van het logo (Erwin Vanmol, u onder andere bekend van mijn bespreking van diens Vanmol’s hoop), de fotograaf en de andere medewerkers (tot en met de voice overs).

Echt een hebbeding, eigenlijk, een blijvende herinnering, maar desalniettemin ook inhoudelijk niet als na het zien van de documentaireserie irrelevant weg te zetten. Sam Brokken heeft het bijvoorbeeld over het online gezondheidsplatform GlobalWell waaraan hij, nu gevestigd in India, werkt, en over de European Digital Identity, die volgens Ursula von der Leyen en consoorten uiteraard alleen maar “beschikbaar” is en ons leven zóveel gaat verbeteren. Matthias Desmet heeft het vanzelfsprekend en terecht over zijn in 2022 verschenen De psychologie van totalitarisme (een absolute must read trouwens), terwijl Theo Schetters het over de te verwachten lange-termijngevolgen van de ‘vaccins’ heeft, over het feit dat meldingen van bijwerkingen van de ‘vaccins’ artsen veel tijd kosten en – in tegenstelling tot wat gold voor het geven van vaccinaties – geen financieel gewin opleveren, en over het gegeven dat het hier wel degelijk om genetische manipulatie gaat. Paul De Hert heeft het over enerzijds de overheid die het vuile werk (het controleren, het verklikken) uitbesteed heeft aan de burgers en anderzijds het conglomeraat van, de handshake tussen, diezelfde overheid en Big Tech, waarbij Big Tech uitgegroeid is van “disruptive bastards (…) tot ernstige partners van de overheid”. En Maurice de Hond ten slotte is “somber over de toekomst” omdat hij denkt “dat de machtsverhoudingen binnen bevolkingen totaal veranderd zijn (…) De angst om ziek te worden die bij de bevolking gecreëerd is en waardoor bepaalde groepen – virologen, epidemiologen, in Nederland is dat het RIVM, - ineens een veel machtiger positie hebben gekregen dan vroeger, dan het jaar daarvoor. En om als volk die macht terug te winnen… Ik ben bang dat dat niet meer gebeurt, omdat het eigenlijk een soort machtsgreep is. Niet een machtsgreep van de wetenschap, want heel veel dingen die tijdens de coronacrisis gebeurden, waren niet wetenschappelijk. De beleidsmakers pretendeerden wetenschappelijk te zijn, maar doordat ze voortdurend in staat zijn om de angstknop weer in te drukken – en een groot deel van de mensen is erg gevoelig voor die angstknop – hebben ze een soort controle gekregen die er daarvoor nog niet was. En ik denk dat we eigenlijk bijna niet meer terug kunnen vechten omdat we merken dat eigenlijk ons hele politieke systeem de laatste honderd jaar aan het afbrokkelen is. Ons westerse, parlementaire, democratische systeem is de laatste decennia in slow motion aan het instorten.”

En, over instorten gesproken, verschillende van de ondervraagden hebben het ook over Oekraïne: “Corona lijkt (even) uit de schijnwerpers verdrongen door de oorlog tussen Rusland en Oekraïne; het ene mainstream narratief is vervangen door het andere. Ook bij dit thema is er maar één opinie aanvaard”, zegt Sam Brokken, daaraan toevoegend: “Ik zie dat de groep van mensen die kritisch zijn geweest ten overstaan van het coronagebeuren nu ook kritisch staan tegenover Oekraïne. En diezelfde 70% à 80% van cognitief dissonanten is nog altijd diezelfde groep.” “Covid was amper voorbij en we zaten in de volgende waanzin van de oorlogsretoriek”, zegt Mattias Desmet, “Van de ene val trapt de massa in de volgende val”: “Bij Covid waren de door de overheid goedgekeurde wetenschappers de helden en wie daar kritiek op had was verdacht en een anti-vaxxer. Nu is Oekraïne en zijn president Zelensky de held en is iedereen die kanttekeningen plaatst bij het narratief verdacht en ineens een Poetin-supporter.” “Ook als het daar over [over de oorlog in Oekraïne, noot van mij] gaat, vertrouw ik bijna niet meer wat ze [de media, noot van mij] zeggen”, voegt Maurice de Hond daar aan toe: “Dat is natuurlijk verschrikkelijk wat er gebeurt, dramatisch. Maar de uitleg die we krijgen… als ik dieper graaf dan zie ik op elk punt wel twee argumenten waarvan ik niet meer kan bepalen welke de waarheid benadert. Het hangt er helemaal vanaf aan welke kant je staat.”

Aan mekáárs kant lijkt misschien het beste idee, als u mij toestaat deze boekbespreking te eindigen met een citaat van Lieven Annemans: “Enerzijds heeft het project Tegenwind mij bevestigd in mijn eigenheid, in wie ik ben en hoe ik tegenover de maatschappij sta. De aangename mensen en de sfeer tussen ons onderling, hoe we elkaar de nodige ruimte gaven in discussies en elkaar in onze waarde lieten en uit lieten spreken gaf een zalig gevoel en dat bevestigde wat we allang dachten, namelijk dat het wel degelijk mogelijk is voor mensen om mooie dingen te realiseren en overeen te komen. Het waren geen gesprekken tussen ego’s, maar tussen zielsverwanten. Ik heb er echt een gevoel van dankbaarheid aan overgehouden. Maar of het mij veranderd heeft? Ik durf te zeggen dat het mij gesterkt heeft in mijn overtuiging dat ik de juiste keuzes heb gemaakt, om voor het belang van de samenleving te gaan. We hebben veel tegenwind gekregen, maar als je recht in je schoenen staat is het gemakkelijker om overeind te blijven. En als je dan ziet dat er ook andere mensen recht in hun schoenen zijn blijven staan, dan helpt dat nog meer.” En meer dan dat moet het toch niet zijn, denk ik dan.

Björn Roose

dinsdag 3 oktober 2023

Zeitbombe Jonastal – Edgar Mayer & Thomas Mehner (boekbespreking door Björn Roose)

Zeitbombe Jonastal – Edgar Mayer & Thomas Mehner (boekbespreking door Björn Roose)
Ik heb dit boek intussen in twee eerdere boekbesprekingen genoemd, met name die van Die sterbende Jagd van Gerd Gaiser en die van Zehn Tage im Juli van Günter Lucks en Harald Stutte, dus wordt het de hoogste tijd om het boek zelf te bespreken. Als voorlopig even laatste Duitstalige boek (ik heb er nog wel wat méér liggen, maar bij het lezen daarvan is minder haast) en omdat ik het voor enige tijd wel gehad heb met oorlogsgeschiedenissen (hele dagen Zelensky en de in paradepas achter hem aan lopende westerse “leiders” voorgeschoteld krijgen, is al erg genoeg), al is Zeitbombe Jonastal dan niet in hoofdzaak een boek over “de” oorlog, zijnde, zoals in beide voorgaande gevallen, de Tweede Wereldoorlog. De drievoudige ondertitel moge daarvan getuigen: Das Dritte Reich und die Nuklearwaffe. Gefahren im Boden. Das gelöste Energieproblem.

Een drievoudige ondertitel inderdaad, maar toch nog beter gestructureerd dan het boek dat er onder zit. Om dat boek ten volle te kunnen smaken, verdient het dan ook wellicht aanbeveling ook de vorige boeken van de auteurs gelezen te hebben, want, zoals de achterflap aangeeft, gaat dit boek primair over “Hitlers Atombombe: die neuesten Fakten, Indizien und Beweise”, niet over alle bewijzen, niet over álle feiten, niet over álle indicatoren. Een laat (in 2019 bij Kopp Verlag uitgegeven) vervolg dus op Das Geheimnis der deutschen Atombombe: Erwannen Hitlers Wissenschaftler den nuklearen Wettlauf doch? (2001), Geheimnisse in Thüringens Untergrund: Die ungehobenen ‘Altlasten’ des Dritten Reiches (2002), Die Atombombe und das Dritte Reich: das Geheimnis des Dreiecks Arnstadt-Wechmar-Ohrdruf (2002), Geheime Reichssache: Thüringen und die deutsche Atombombe (2004), Atomziel New York: geheime Grossraketen- und Raumfahrtprojekte des Dritten Reiches (2004), Die Angst der Amerikaner vor der deutschen Atombombe – Neue Informationen und Dokumente zum grössten Geheimnis des Dritten Reiches (2007), en Die Lügen der Alliierten und die deutschen Wunderwaffen – Das Dritte Reich, die Atombombe und der 6. August 1945 (2010), boeken die ik stuk voor stuk niét gelezen heb en waaraan ik ook niet meer ga beginnen. Niet omdat ik een dergelijke vasthoudendheid en gebetenheid door een onderwerp niet zou weten te waarderen, maar omdat ik geen enkele zinnige reden kan bedenken waarom de nationaal-socialisten op het einde van de Tweede Wereldoorlog, of eerder, niét (bijna) de beschikking hadden over een of meerdere atoombommen, en de bewijslast van het tegendeel me uitermate gering lijkt.

Nee, niemand heeft voor zover officieel bekend zo’n bom tot nog toe kunnen bergen – dat zo’n ding mogelijk nog ergens in een ondergrondse ruimte zit en dat dat Duitsland wel eens een “strahlende Zukunft” zou kunnen opleveren, is een van de zaken waar de auteurs het over hebben -, maar er zijn ook zat redenen waarom als dat wél het geval zou zijn dit niet aan de neus van het publiek zou gehangen worden. En er duiken niet alleen in dit boek (en ongetwijfeld in de vorige boeken van de auteurs) gewoon té veel losse draadjes op, té veel eigenaardige feiten (met de jaren ook door de mainstream “wetenschap” en pers steeds minder vaak tegengesproken), té veel geheimhouding (sommige documenten kunnen zelfs niet ingezien worden voor 2045), en té veel gevallen van ‘Dat weten we ook niet, maar dat heeft er niks mee te maken”.

Bij de factcheckers van Historia bijvoorbeeld: die spreken het verhaal van Cläre Werner, die in het voorjaar van 1945 nabij het militair oefenterrein bij Ohrdruf (dat een centrale rol speelt in het verhaal) woonde en daar op de avond van 3 maart 1945 een “vuurzuil” zag opstijgen niet tegen. Ze citeren letterlijk: “Het was zo licht dat we bij het raam de krant hadden kunnen lezen. De vuurzuil schoot omhoog en leek op een grote boom. Het gebeurde heel snel. Daarna zagen we niets meer, we voelden alleen een sterke windvlaag.” Ze zeggen niet dat ze onzin verkocht toen ze zei dat ze na de explosie “een bloedneus en hoofdpijn” kreeg, net zomin als ze “een andere ooggetuige”, ene Heinz Wachsmut, die “een dag later SS’ers [moest] helpen om brandstapels te bouwen voor de concentratiekampgevangenen die bij de explosie waren omgekomen”, beschuldigen van liegen als die zegt dat hij na die opruimingsactie “hoofdpijn [kreeg] en (…) bloed [spuugde]” en van een SS-officier te horen kreeg “dat ze ‘iets nieuws’ hadden geprobeerd – iets ‘waar de wereld over zou praten’”. Laat staan dat ze de KGB-agent die een paar dagen later een rapport naar Moskou stuurde “waarin hij de buitengewoon krachtige explosie beschreef bij het dorpje Ohrdruf in de buurt van Erfurt” contrariëren. Klopt allemaal, zegt Torsten Weper van Historia, maar van Heisenberg, die “de grootste kans op succes” had, is geweten dat hij er niet in slaagde een reactor in gang te krijgen (iets wat de auteurs van Zeitbombe Jonastal niet tegenspreken), de Duitsers hadden “geen geld, apparatuur, uranium en zwaar water” en in tegenstelling tot de Amerikanen geen “120.000 wetenschappers” op het project zitten, en de wetenschappers die er mee bezig waren “hadden meer belangstelling voor kernenergie voor vreedzame doeleinden” en “wilden hun kennis gebruiken voor de wederopbouw van Duitsland”. Bovendien, zeggen de factcheckers, is er “in de aangewezen testgebieden (…) geen verhoogde radioactiviteit gemeten” en “afgezien van een paar schetsen (…) geen bewijs dat de Duitsers bezig waren met de bouw van een atoombom”. “Cläre Werner en Luigi Romersa zagen”, dixit Weper, “inderdaad een paddenstoelwolk, maar welk experimenteel wapen ze zagen, is niet meer te achterhalen”, dus… “Hitlers bom is een verzinsel!” U mag van mij zélf al de flaws uit die redenering halen, maar ik noem er graag een paar voor u op: 1) als Heisenberg “de grootste kans op succes” had, waren er kennelijk nog anderen aan het werk en die waren – gezien de beperkte middelen – dan ongetwijfeld niét op dezelfde manier aan het werk (iets waar de auteurs van dit boek het ook over hebben: Heisenberg speelde volgens hen ter zake “als Theoretiker eine völlig untergeordnete Rolle”); 2) “120.000 wetenschappers” lijken me inderdaad een garantie te zijn voor een grote kost én weinig of traag succes, dus mogelijk gingen de Duitsers – weerom gezien de beperkte middelen – sneller vooruit (“Klasse gegen Masse”, aldus Mayer en Mehner, nog los van het feit dat Heisenberg dus niet faalde omdat hij geen 119.999 collega’s had, maar “een uraniumtekort”); 3) van een massale vredesbeweging onder Duitse wetenschappers was toen net zomin sprake als van een dergelijke beweging onder Amerikaanse wetenschappers, maar Mayer en Mehner zijn van oordeel dat het verzet onder de wetenschappers wellicht inderdaad probeerde de zaak te vertragen; en 4) de Duitsers waren, dixit Historia, niet bezig met de bouw van een atoombom, want “afgezien van een paar schetsen” is daar “geen bewijs” van, maar een ander “experimenteel wapen” (een van de zogenaamde “Wunderwaffen” wellicht) waarvan zelfs géén schetsen gevonden zijn en waar dan klaarblijkelijk helemaal niemand aan werkte, is dan kennelijk géén “verzinsel”. Deze vorm van ‘Dat weten we ook niet, maar dat heeft er niks mee te maken’ is daarmee nog een paar graden krankzinniger dan die in het geval van de blijvende oversterfte in onze contreien (waarvoor “de” wetenschap geen verklaring kan vinden, maar waarvan die verklaring dan toch alvast niét in de ‘vaccinaties’ te vinden is).

Soit, het is niet mijn bedoeling het proces te maken van Historia, alleen maar om u een voorbeeld te geven (het eerste wat ik tegenkwam bij mijn twee minuten durende zoektocht overigens) van een reden waarom ik mensen die Mayer en Mehner tegenspreken zeker niet eerder zal geloven dan hen, zelfs al is voorliggend boek slechts “eine Sammlung von Informationen (…), die ergänzend/aktualisierend zu unseren bisherigen Büchern verstanden werden sollen. Updates sozusagen (…)” en beschouwen de auteurs het als hun belangrijkste taak “Widersprüche und ‘Kuriositäten’ aufzuzeigen, die es bei einer stimmigen Geschichtsschreibung niemals geben dürfte – schon gar nicht in Bezug auf die Atom(waffen)forschung während des Zweiten Weltkrieges, von der es heisst, die Amerikaner hätten alles, die Deutschen jedoch nichts gekonnt”. Of, iets ruimer: “Irgendwie haben die Historiker nicht begriffen, dass in Bezug auf zahlreiche Neuentwicklungen bei Waffensystemen deutsche Ingenieure und Wissenschaftler während des Zweiten Weltkrieges federführend waren (Raketen, Flugbomben, Düsenflugzeuge, Antiradarbeschichtungen und, und, und), während ausgerechnet die US-Amerikaner diejenigen gewesen sein sollen, die erfolgreich eine Atomwaffe entwickeln konnten. Ein Treppenwitz der Weltgeschichte.

Ik ga het hier ook niet uitgebreid hebben over wat Mayer en Mehner dan wel naar voor schuiven als “Widersprüche” en “Kuriositäten”. Alleen al het aantal sterfgevallen in hun omgeving, het Amerikaanse bombardement op het boerengat Geistingen en de dagenlange verbeten Duitse verdediging van datzelfde boerengat, de door de Amerikanen veroorzaakte massale overlijdens door mosterdgas naar aanleiding van het Duitse bombardement op de Italiaanse havenstad Bari en vooral de pogingen van de Amerikanen om dat onder de mat te houden (nadat ze het in de nek van de Duitsers hadden proberen te schuiven en vervolgens verklaarden dat ze massaal mosterdgas naar Europa aan het vervoeren waren voor het geval Hitler zelf plannen inzake chemische oorlogsvoering in realiteit zou omgezet hebben), en de soms nogal eigenaardige bochten van Justice Robert H. Jackson tijdens de illegitieme Processen van Neurenberg, zijn redenen genoeg om na lezing van dit boek dagenlang of zelfs wekenlang op zoek te gaan naar meer informatie, en dan noem ik slechts een páár van de door hen, vaak tussen de soep en de patatten, aangehaalde feiten.

Feiten die, mijns inziens, niet hadden moeten vermengd worden met – hoe interessant dié dingen op hun beurt ook mogen zijn – uitstapjes richting Ahnenerbe, Heilige Graal, enzovoort, of met soms paginalange rants en zijsprongen aangaande weinig kritische “wetenschappers”, “Ideologie- und Bürokratie-Monster-Konstrukten wie der EU”, de massamens (“zu nichts zu gebrauchen – ausser den Interessen jener zu dienen, die ihn zeitlebens für dumm verkaufen sowie an ihm verdienen und ihn vielleicht eines nicht allzu fernen Tages mit Maschinen verschmelzen lassen wollen”), Reinhard Gehlen (zie mijn bespreking van diens Der Dienst – Erinnerungen 1942-1971), de “Establishment-Medien”, het “Raubtierkapitalismus”, of de hedendaagse “Energiewende”, hoeveel gelijk de auteurs ter zake ook hebben. “Als die Probleme noch klein waren, wurden sie nicht beachtet; jetzt, da sie sich potenziert haben, rufen die Verantwortlichen nach einer grossen, globalen Lösung, die letztlich für alle Beteiligten sehr schermzlich werden dürfte und unseres Erachtens in einem Öko-Gulag mit Totalüberwachung enden wird”, lijkt me volkomen hard te maken als stelling. Dat “der Hauptprofiteur der hohen Sprit- und Energiepreise (…), und das müssen wir an dieser Stelle besonders betonen, der Staat [ist]” is helder en dat “nur noch Südseeinsulaner auf ihren fernen Inseln” geloven dat wij als burgers de staat zijn, ook. En dat “Selbst die eifrigsten Gutmenschen, Grünen, Linken und Antifaschisten (…) schon auf deutschen Autobahnen fahren (…), deren ursprüngliche Trassen in jener Zeit [die van het nationaal-socialisme dus, noot van mij] geschaffen wurden” eveneens. Maar het ware zinniger geweest de filosofie en het wetenschappelijke onderzoek uit mekaar te houden en desnoods twéé boeken ineens te publiceren. Immers, zoals Mayer en Mehner zélf zeggen: “Hier ist keine Ideologie gefragt, sondern hier geht es um Lösungssuche!

Een interessant boek dus, dat wel, maar minder zijsprongen, minder filosofie, en in plaats van “updates” bij wat de heren auteurs al eerder gepubliceerd hadden een volledig, gestructureerd overzicht van wat er over het onderwerp te weten valt, waren nuttiger geweest. Als er ooit nog zó’n boek komt, dan krijg ik dat graag weer uitgeleend.

Björn Roose