Posts tonen met het label Sándor Márai. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Sándor Márai. Alle posts tonen

vrijdag 9 mei 2025

Er is in Rome iets gebeurd – Sándor Márai (boekbespreking door Björn Roose)

Er is in Rome iets gebeurd – Sándor Márai (boekbespreking door Björn Roose)

“Tu quoque, Brute?” Een mens moet al behoorlijk ongeletterd zijn om het citaat niet te herkennen, zelfs al is het dan naar alle waarschijnlijkheid verkeerdelijk toegewezen aan de geciteerde en heeft de geciteerde op het moment dat hij geacht werd de later van vleugels voorziene woorden gesproken te hebben er misschien zelfs helemaal het zwijgen toe gedaan. Kan gebeuren als er een hele bende mannen op je insteken met hun dolken. Zelfs als die mannen senatoren zijn. Zelfs als jij Julius Caesar bent.

Maar dat de woorden die van de op dat moment heersende keizer zijn of geacht worden te zijn, getuigt wel van een typisch fenomeen in ‘de geschiedenis’: ze wordt dan wel niet altijd geschreven door de overwinnaars, maar toch zelden door mensen die zelfs niet de rang van pion op het schaakbord halen. Wat Julius Caesar mogelijk gezegd heeft, weten we. Wat notabelen daaromtrent gezegd hebben ook. Maar in tijden van vóór sociale media (en dat zijn, laat ons wel wezen, het allerovergrootste deel van de tijden) wisten we niet wat ‘gewone’ mensen over een gebeurtenis te vertellen hadden. Hun buren wisten het misschien, hun familie wellicht ook, maar het kwam niet te boek te staan (laat staan op het internet dus) , dus wist het nageslacht het helemaal niet.

Dat interesseerde machthebbers ook totaal niet, net zomin als het de machthebbers van nu interesseert (alleen in periodes kort voorafgaand aan verkiezingen doen ze alsof het hen wel enigszins boeit), maar dat belet niet dat historische gebeurtenissen ook een invloed op ‘gewone’ mensen hebben, een invloed die verdere gevolgen kan hebben of het gevolg is van de manier waarop ze tegen die historische gebeurtenissen aan kijken. Wat het minstens voor geschiedkundigen interessant maakt om aan de mening van die ‘gewone’ mensen aandacht te besteden. Voor geschiedkundigen én voor romanschrijvers die ‘op basis van waargebeurde feiten’ werken. Zoals Sándor Márai gedaan heeft met Er is in Rome iets gebeurd, een titel die al aangeeft hoe vaag de feiten en de verwachtingen omtrent de gevolgen ervan wel zijn bij de hoofdpersonages in dit boek.

Slaven, schrijvers, handelaars, maîtresses, geneesheren… ze hebben de in Rome vermoorde Caesar van ver of nabij gekend, of hun meesters hebben dat gedaan, ze proberen meer te weten te komen terwijl ze zelf toch op de vlakte hopen te blijven, ze pogen een toekomst voor zichzelf uit te stippelen nu de man die zo’n grote invloed op ieders leven had plotseling weggevallen is. En Sándor Márai, van wie ik eerder Kentering van een huwelijk en Gloed las (en dat laatste ook besprak), volgt de gesprekken die ze daarbij voeren. Met zichzelf en met anderen. Waarbij hij via die gesprekken de lezer vertelt over de moord, wat er aan voorafging, wat er volgde, hoe het leven van de vermoorde keizer en een aantal van zijn onderdanen er uit zag, welke veranderingen daarin te verwachten vallen. Niet écht ‘getuigenissen’ van ‘gewone’ mensen dus – die zijn er simpelweg niet -, maar wel een manier om terwijl hij het heeft over een man die ook nu nog niet gestorven is (wie verder leeft in de gedachten, is niet dood) het ook te hebben over het leven rond die man.

Omdat dat leven niet altijd te verwoorden viel in de talen die we nu nog gebruiken, is er achteraan het boek een Verklarende woordenlijst van een viertal pagina’s opgenomen, maar tot mijn groot genoegen is die woordenlijst vaak overbodig: Márai (die in 1989 zelfmoord pleegde op zijn achtentachtig) verstond de kunst om de verklaringen in kwestie ook in zijn tekst te verwerken zonder dat ze overkomen als een verklaring. Net zoals hij, zo blijkt uit de Notitie die net aan die Verklarende woordenlijst voorafgaat, de kunst verstond om bescheiden te blijven: “Dit boek heeft de klassieke tijd om te rijpen gekregen. Het is niet zeker dat het er beter van is geworden…” “De klassieke tijd”, zijnde meer dan een kwart eeuw. Een kwart eeuw waarin hij in Rome van het idee bevallen was, in New York aan het schrijven ging, het manuscript in een lade borg, en… telkens weer iets aanpaste of aanvulde: “De jaren gingen voorbij, maar het manuscript was nog altijd niet af, omdat het me steeds opnieuw overkwam dat ik ergens ter wereld in een bibliotheek een boek tegenkwam dat me erop attendeerde dat wat ik geschreven had onjuist was en onvolledig.” “In de afgelopen tweeduizend jaar was er”, zo schrijft hij ook nog in die Notitie, dan ook “zelden een periode waarin de herinnering aan de dictator de schrijvers niet vergezelde. Geschiedschrijvers, en later roman- en toneelschrijvers, verder essayschrijvers, later de nieuwe genres, de essay-roman-muildier-genieën, en ten slotte de filmregisseurs: om de beurt maakten ze een bedevaart naar de dictator, betuigden ze hun eerbied en staken gretig iets in hun zak tussen de ruïnes. Van Plutarchus tot Shaw, van Suetonius tot Wilder, van Tacitus tot Shakespeare, van Mommsen tot Karl I. Burckhardt: in iedere eeuw, in elk genre wekten ze de figuur tot leven en gaven hem een stem.”

Zoals Márai de figuranten rondom hem, figuranten die mekaar ontmoeten of naast mekaar leven in Baiae, een badplaats in de Golf van Napels waar de toenmalige jetset mekaar trof, een stem gaf. Een jetset die toen ook al zijn huik naar de wind hing als dat enigszins mogelijk was: “‘… ik heb besloten dat ik vroeg in de ochtend naar Rome ga en mijn talenten aan Brutus aanbied. Wat zeg je? Jij ook? Dat… nou ja, dat verrast me. Dat nou net jij… neem me niet kwalijk… Als ik jou was zou ik voorzichtiger zijn. Iedereen weet dat jij de laatste jaren zijn redevoeringen geschreven hebt. Mijn vriend, wacht tot de gemoederen bedaard zijn. Later, ja… na enkele maanden… Laten we zeggen, als er een jaar verstreken is… Het is niet onmogelijk dat jij ook kunt terugkeren naar Rome. Maar nu moet je oppassen! Voorzichtig zijn, de aftocht blazen, afwachten… Dat is nu de opdracht! Ik bedoel: voor jou.” Een jetset die zo snel mogelijk vergat waar die huik vroeger gehangen had: “Mijn functie? Dat ik een baan van hem accepteerde? En dan? Die vervelende baan! Bibliothecaris in Rome op het Capitool! En dit kleine huisje in Baiae dat hij mij als cadeau toeschoof als was het een fooi! De bescheiden jaarrente, deze magere sinecure! Verder het feit dat hij me ter gelegenheid van een filosofisch congres tweemaal op staatskosten naar Athene zond… Denk je daaraan? Weet je niet dat dat allemaal opoffering was van mijn kant? Ik heb met zo weinig genoegen genomen, heb verdragen dat de literaire gunstelingen die zijn hielen likten, voor hun inferieure verzen een vette buit aan goudstukken in hun zakken staken, terwijl ik eenzaam in een hoekje zat op het platteland, in Baiae of in een Romeinse werkkamer. Af en toe schreef ik ter ere van de tiran tandenknarsend een welkomstode of een verjaardagspamflet… Ook nu voel ik weer de walging! En wat kreeg ik voor zulk extra werk? Mij werden honderd of tweehonderd goudstukken toegekend, zulke armzalige honoraria… Aan mij! Terwijl anderen, meelopers, meer kregen, zich aan zijn tafel volvraten. Als rijmelaars wisten zij een grootse positie te bereiken en ik, ik… Jarenlang altijd onderdrukt, op de achtergrond!”

Maar ook mensen zoals de juwelier Fulvius die, hoewel evengoed bezig met z’n eigen zaken, het respect voor de dode niet meteen opborgen: “‘Wist hij dat hij vermoord zou worden?’ vroeg Vitellus nieuwsgierig. ‘Vermoord zou worden, omdat hij veel vijanden had?’ ‘Ezel,’ zei Fulvius minachtend. ‘Hij wist dat hij vermoord zou worden omdat hij veel vrienden had.’ Hij ging zitten. Met zijn hand veegde hij zijn voorhoofd af. Hij zei langzaam: ‘Hij wist veel. Over de handel. Over geld. Over soldaten. Over vrouwen… Hij was de man die nog het geheel overzag… Altijd het geheel. In de details zag hij ook het geheel…’”

Of de advocaten: “… omdat ik bij Jupiter zeg, medeburger, dat het in bijzondere tijden niet uitmaakt wie gemoord heeft, wanneer en hoeveel. Wat telt is alleen wie verdiend heeft, wanneer en hoeveel! Moorden vergeten de mensen. Ik weet uit ervaring van mijn advocatenpraktijk dat het niet moeilijk is de rechters ervan te overtuigen dat de verdachte uit onzelfzuchtige, nobele motieven een moord gepleegd heeft. Maar het is heel moeilijk de rechters ervan te overtuigen dat iemand uit onzelfzuchtige, nobele motieven rijk geworden is. De verdachte kan zich erop beroepen dat hij tot de moord gedwongen werd… Maar niemand kun je er ooit toe dwingen veel geld te verdienen. En dat vergeven de mensen niet.”

Of de vrouwen, die hun rol vooral in de slaapkamer speelden, vrouwen als Lollia: “Nu begreep ze dat alles wat er was gebeurd, en verder alles wat er niet was gebeurd, de lafheid van haar man en verder dat hij als een kluns in Rome de hele dag had verslapen waarop de dictator vermoord was, dat dit alles er niet toe deed. De realiteit was een andere: iemand was de kamer binnengekomen. De dictator was binnengekomen. Niet zijn lichaam, maar zijn persoonlijkheid.” De kamer werd gevuld met die onzichtbare en toch waarneembare iemand. Niet alleen de kamer. Lichaam en bewustzijn van Lollia waren er ook vol van. En op dat moment begreep ze dat haar leven voortaan vol zou zijn van deze persoonlijkheid. Elk ogenblik waarop ze wakker was, en daarnaast haar dromen… alles zou vol zijn met deze iemand zonder lichaam.”

Of de eunuchen van koningin Cleopatra: “‘Bedroog hij haar?’ ‘De dictator zijn vrouw? Natuurlijk, altijd.’ ‘Je begrijpt het niet. Bedroog hij de koningin?’ ‘Ichnaton, wees duidelijk. Ik begrijp de essentie van je vraag niet. De dictator bedroog zijn vrouw met de grote koningin. Dat is je bekend.’ ‘Dat is een historisch gegeven. Maar ik moet weten of hij de grote koningin met zijn vrouw bedroog.’ ‘Hij bedroog de grote koningin met zijn vrouw op precies dezelfde manier als waarop hij zijn vrouw bedroog met de grote koningin. Vervolgens bedroog hij beiden met vreemde vrouwen.”

Of zijn lijfarts: “Ten slotte vermoorden ze diegene die hen veracht, en dat doen ze ook wanneer hij het volk verwent met brood en spelen… Het volk voelt dat het wordt geminacht. Die voor niets deugende avonturiers, de senatoren en de anderen, die nu zo intrigeren, zullen later opdreunen dat hij werd vermoord omdat hij Rome van de vrijheid beroofde en het volk zijn rechten ontzegde… Maar dat alles is maar een leugen. Hij werd vermoord omdat hij succes had en diep, oprecht op mensen neerkeek.”

Of… of… of iemand die een schrijver voorstelt iets te schrijven zoals Márai het geschreven heeft: “‘Beschrijf wat op zo’n dag een van de maîtresses van de beroemde figuur zegt. Of zijn eunuch. Diegenen die hij heeft begenadigd. Of diegenen die hij uit verstrooidheid niet heeft vermoord. Schrijf er een boek over dat de geschiedenis geen aaneenschakeling van bijzondere gebeurtenissen is, maar iets constants en saais. Kijk naar die dronken kaartende advocaat, hoe die zich net de geschiedenis in braakt. Naar de woekerende senator, hoe hij met spoed zijn zakken vult in de geschiedenis. Naar de verklikker met arendsogen die op een slachtoffer loert omdat er in Rome eindelijk iets gebeurd is…’ ‘Zijn zij de geschiedenis?’ ‘En jij. En ik. Schrijf een geschiedenisboek over wat Laïs de oude courtisane op zo’n dag tegen de geschiedenis zegt. Leg vast met de getrouwheid van de geschiedschrijver hoe trouweloos de mensen zijn. De tiran is nog niet eens koud en ze praten al over iets anders. Nog even… en niemand praat al meer over hem.’ ‘Eén-, tweeduizend jaar en hij is vergeten? Denk je dat?’ ‘Vannacht praten ze al over andere dingen. De dictator heeft een half miljoen mensen vermoord in Gallië. Daarna honderdduizend in Egypte en Hispanië. In Gomfi en in de Thessalische steden liet hij de inwoners, ouderen, vrouwen en kinderen, met berekende wreedheid afslachten… Maar dat is eentonig… Schrijf een interessant boek over hoe saai de geschiedenis is. Altijd hetzelfde… Beschrijf wat op zo’n dag de slaven smoezen, de inhalige handelaren… Kortom, schrijf geschiedenis.”

Een zelf geschreven en zelf gekozen opdracht die Sándor Márai met dit Er is in Rome iets gebeurd schitterend tot uitvoering heeft gebracht.

Björn Roose

woensdag 23 augustus 2017

Gloed (Sándor Márai)


Sándor Márai ... ik durf aannemen dat de naam bij weinig Nederlandstaligen een belletje zal doen rinkelen. En toch is het een van de weinige fictieschrijvers van wie de boeken mij de laatste jaren echt bevallen zijn. Een dode schrijver helaas, van wie niet zo heel veel in het Nederlands verschenen is.

Even voorstellen dus: Sándor Márai, ofte Sándor van Mára (het lesje Hongaars krijgt u er gratis bij), of Sándor Károly Henrik Grosschmied de Mára, zoals hij oorspronkelijk heette, werd geboren in 1900 in Kassa (tegenwoordig Košice) in het toen nog niet door de Trianon-grootmachten verscheurde Hongarije. Via zijn vader is hij verwant met de Országh-familie (“ország” betekent overigens “land” in het Hongaars, zoals in “Magyarország”). Hij studeert, van Saksische afkomst zijnde, in Leipzig, Frankfurt en Berlijn en is van 1923 tot 1929 gestationeerd in Parijs, waar hij correspondent is voor de Frankfurter Zeitung. Hij overweegt kort ook zijn fictiewerk in het Duits te schrijven, maar besluit uiteindelijk te kiezen voor zijn moedertaal, Hongaars. In Egy polgár vallomásai (1934), in 2007 in het Nederlands uitgegeven onder de titel Bekentenissen van een burger, identificeert hij de moedertaal ook met het concept volk (zoals Dendermondenaar Prudens van Duyse dat deed met zijn “De tael is gansch het Volk”).

In 1928 vestigt hij zich in Krisztinaváros, de wijk van Buda (het deel van Budapest westelijk van de Donau) net ten westen van het paleis (Budavári palota). Hij wint aan bekendheid met zijn vertalingen naar het Hongaars van werken van Franz Kafka en de Oostenrijkse expressionistische dichter Georg Trakl, al dateert zijn eerste publicatie al van 1918: Emlékkönyv (dus niet zoals op de Nederlandstalige Wikipedia vermeld staat: vanaf 1929). Na die gedichtenbundel zouden nog talloze boeken in verschillende genres volgen. De Engelstalige Wikipedia houdt het op 46 boeken, de Hongaarse Wikipedia vernoemt 92 publicaties (in binnenland, in emigratie, en postuum) met naam. Iets zegt me dat de Hongaarse bijdrage accurater is, maar een gigantische productie is het in ieder geval.

Behalve een veelschrijver was Márai ook nationalist, zij het eerder in de traditie van de (Oostenrijks-Hongaarse) rijksgedachte. Hij toonde zich bijgevolg zeer tevreden toen nazi-Duitsland Tsjechoslowakije en Roemenië dwong de bij het Verdrag van Trianon aan Hongarije ontstolen gebieden terug te geven, maar had voor het overige minstens zoveel problemen met het nationaal-socialisme als met het communisme. In 1948 vertrok hij, al dan niet onder dwang ván die communisten, voorgoed uit Hongarije (hij maakte niet meer mee hoe op 23 augustus 1989 het IJzeren Gordijn, tweeënhalve maand voor de Muur in Berlijn viel, tussen Hongarije en Oostenrijk sneuvelde) en van 1951 tot 1968 was hij vanuit het Amerikaanse San Diego actief bij Radio Free Europe. Hij toonde zich, terecht, zeer teleurgesteld toen de Westerse machten nalieten de Hongaren te steunen bij hun Revolutie van 1956.

Ondanks het feit dat hij bijna zijn halve leven in ballingschap doorbracht, bleef hij schrijven in zijn moedertaal. Door het feit dat zijn werken door de communistische dictatuur in Hongarije geweerd werden bereikte hij zo slechts een klein publiek (op de Hongaren in Westerse ballingschap en die in Oostenrijk na, kon hij ook de andere Hongaren in het buitenland – sinds het Verdrag van Trianon zijn hele gebieden in Roemenië, Slovakije, en de delen van ex-Joegoslavië Hongaarstalig – niet bereiken wegens het aldaar eveneens gevestigd zijn van de communistische dictatuur). Na de dood van zijn echtgenote in 1986 trok hij zich meer en meer terug. Het jaar daarop kreeg hij af te rekenen met een vergevorderde kanker en verloor hij zijn geadopteerde zoon John. Op 21 februari 1989 maakte hij met een kogel door zijn hoofd een einde aan zijn leven. Pas nádien werd zijn werk zowel binnen het opnieuw vrije Hongarije als daarbuiten (her)ontdekt.

Zo verscheen pas 66 jaar na een eerste vertaling (Idegen emberek, in 1934 door de Nederlandse Keurboekerij Amsterdam uitgegeven als Vreemdelingen) de volgende Nederlandse versie van een van Márai’s werken. Sinds 2000 zijn er zo, als ik Wikipedia mag geloven, bij Wereldbibliotheek tien boeken van hem verschenen. Vorig jaar las ik tijdens mijn verlof in Hongarije Kentering van een huwelijk (Az igazi/Judit, 1940), dit jaar was dat Gloed (A gyertyák csonkig égnek, 1942), de eerste vertaling die bij Wereldbibliotheek verscheen en aanleiding tot deze bespreking.

Een bewerking van Gloed voor theater van Ursul de Geer won in 2003 de Toneel Publieksprijs (dezelfde de Geer bewerkte in 2007 Kentering van een Huwelijk en in 2008 De gravin van Parma, de vertaling van Vendégjáték Bolzanóban). De kameropera WAAARDE van Egon Kracht, in première gegaan in 2011, is eveneens een bewerking van Gloed. En eerlijk gezegd: ik kan me bij geen van beide, opera of toneelstuk, een voorstelling maken van hoe dat er zou uitzien. Een deel van het boek, zo’n twee derde, is dan wel geschreven in dialoogvorm (quasi monoloog zelfs), maar de hele inleiding tot die twee derde is zo goed als verstoken van enige dialoog. “Één avond, één nacht duurt de ontmoeting van de twee oude mannen. Hun laatste gesprek is een duel zonder wapens, en veel wreder. Met meedogenloze openhartigheid praten zij over passie en vriendschap, over waarheid en leugen. Wat is er 41 jaar geleden gebeurd? En was het verraad van Konrád onvermijdelijk?” vraagt de auteur van de flaptekst zich af, daarmee verwijzend naar het stuk in dialoogvorm, maar de jaren vóór die 41 jaar geleden, de jaren die de kern vormen waarover de laatste 100 bladzijden van het boek handelen, de “vriendschap” die Konrád en Henrik na 41 jaar weer samenbrengt, worden beschreven in de eerste vijftig bladzijden.

Soit, ik heb noch de opera noch het toneelstuk gezien, en kan dus niet weten op welke manier met het boek is omgegaan. Wat ik wél weet, is dat Márai er in Gloed, net zoals in Kentering van een huwelijk, in slaagt je helemaal mee te slepen in een sfeer die je helemaal niet kent. Een sfeer die niet alleen bestaat in de verhouding tussen en de handelingen van de personages, maar ook uit hun context. En dat laatste is sterk, want die context is in het geval van Gloed die van de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie en die van de aard van de volkeren daarin, in het bijzonder het Hongaarse. Dat laatste is, neem ik aan, een beetje moeilijk te vatten voor wie dat volk/die volkeren niet kent of niet aanvoelt, maar het is wél de reden waarom ik Sándor Márai graag lees: zijn vermogen om zonder veel woorden Hongarije op te roepen zoals ik dat aanvoel. Een vermogen dat hij volgens mij bezat omdat hij dat Hongarije wás. Iets waar ik pas achterkwam toen ik in het kader van deze bespreking op zoek ging naar de achtergrond van de auteur.

Ik heb mezelf in ieder geval voorgenomen om als de gelegenheid zich voordoet ook andere in Nederlandse vertaling verschenen boeken van Sándor Márai aan te schaffen (het laatste dateert kennelijk alweer van 2011), want ondanks twee jaar avondlessen Hongaars staat mijn kennis van die taal nog steeds in haar kinderschoenen (en dat zal eind juni 2018 – na drie jaar avondlessen, het maximum dat de Vlaamse regelgeving voorlopig toelaat voor Hongaars – allicht niet anders zijn). En ik kan hetzelfde aanraden aan eenieder die voeling heeft met de Hongaren of over “antennes” genoeg beschikt om die via literatuur te krijgen. Of - want de werken van Márai worden tegenwoordig (beter laat dan nooit) niet zomaar beschouwd als onderdeel van de Europese literaire canon van de twintigste eeuw - ook gewoon aan mensen die enige interesse hebben voor de psychologie achter menselijke relaties, knap geschreven dialogen/monologen en/of novelles. Een aanrader dus, Gloed, en de werken van Sándor Márai in het algemeen.

Was getekend,

Björn Roose