De hoogtewerkers, Het hart en de klok, De nikkers,
en voorliggend De blinde spiegel… evenzovele werken van Piet
Van Aken (geboren in Terhagen in 1920, overleden in Antwerpen in
1984) die om onduidelijke redenen in mijn boekenkasten zijn
terechtgekomen. De meeste daarvan op één datum in 2012, dus –
berekende gok – waarschijnlijk gekregen van een milde schenker
(Bertie? Willy?), maar met aan quasi zekerheid grenzende
waarschijnlijkheid niet door mij aangekocht. En de achterflap van De
blinde spiegel lezend, zou ik dit in 1981 bij Elsevier Manteau
verschenen boek in ieder geval niet nieuw gekocht hebben: “Het
hoofdpersonage van De blinde spiegel, de jonge weduwnaar Isi
Rommens, door zijn afkomst in het politieke bedrijf verzeild, komt na
de dood van zijn vrouw in een stroomversnelling terecht waarbij
seksuele en politieke ervaringen hem volkomen op drift doen slaan.
Hij krijgt het voorrecht van de keuze: het spel meespelen of dwars
gaan liggen en buitenspel worden gezet. Isi, die heeft meegemaakt hoe
zijn vader zich met lijf en geld heeft ingezet om het plaatselijk
socialisme uit te bouwen terwijl de toplui zich schaamteloos op
datzelfde socialisme verrijkten, weet dat hij tot een uitstervende
soort behoort, voor wie het socialisme een zaak van louter gevoel is,
voor wie het prostitueren van het socialisme, zoals de politieke
opportunisten beroepshalve doen, ondenkbaar en ondoenbaar is. Ten
slotte wordt de bittere ervaring hem niet bespaard dat hij niet eens
buitenspel moet worden gezet, maar omwille van zijn integriteit,
zichzelf buiten spel moet zetten. Een liefdesroman waarin naar schijn
en wezen van het in het kapitalistisch systeem geïntegreerde
zogezegd ‘open’ socialisme wordt gepeild? Zoals een van de
personages zegt: ‘Geen enkele leer is veilig voor het geknoei van
de man die geacht wordt haar uit te dragen.’”
Heb ik tegen dat alles dan iets? Nee, behalve dat het me niet boeit.
Ik heb zélf te lang ‘in de politiek’ gezeten om me, zelfs in
romanvorm, nog veel te laten wijsmaken over idealisten in dat bedrijf
– noch bij de socialisten noch elders, trouwens -, al helemaal niet
als ik bijkomend moet geloven dat die idealisten tot de subtop zouden
kunnen opklimmen en dán pas de keuze zouden moeten maken om hun
idealisme te laten vallen of afgesneden te worden van een verdere
bestijging van de politieke carrièreladder. Én ik heb een zekere
allergie voor ‘sex sells’. Dat er al eens wat seks in een
roman zit, zelfs moet zitten, kan ik begrijpen; dat je dat gaat
uitspelen op de achterflap vind ik er over, zelfs al heb ik bij het
lezen van die achterflap nog niks van die roman gelezen.
Ik heb echter de mening die ik vooraf over het boek gevormd had op
basis van die achterflap bij lezing van het boek enigszins
bijgesteld. Het hele gegeven blijft onzin en het wordt nog ergere
onzin als je de op bijzonder hoog niveau gevoerde casual
conversaties leest, half zatte conversaties tijdens dewelke heuse
ideologische debatten onder de socialistische ‘vrienden’ worden
gevoerd, maar Van Aken moet het niet zuiver van die onzin hebben, hij
schrijft verre van slecht. Alleen heeft hij duidelijk wel, wat toch
eigenaardig lijkt voor een schrijver van zijn generatie, een échte
fixatie op seks. Wat op de achterflap staat is geen louter kwestie
van verkoop: er zitten meerdere vele bladzijden lange seksscènes in
dit driehonderdzeventig pagina’s tellende boek, seksscènes die in
hun geheel nauwelijks iets bijdragen tot het verhaal. Bladvulling,
wat mij betreft, een handelsmerk van de auteur misschien (ik heb
nooit eerder iets van hem gelezen), maar zinloos in ieder geval.
Literaire vluggertjes eventueel om het hoofdpersonage geen echte
relatie te moeten laten uitbouwen met de twee vrouwen die twee
mogelijke richtingen in zijn leven symboliseren, echte relaties die
iets meer inspanningen zouden gekost hebben vanwege de schrijver. Het
er laten op neerkomen dat de ene seks gebruikt als middel, zonodig
als wegwerpproduct, wat dus neerkomt op wat de top van de partij doet
met de ideologie van die partij, en de andere het – tsja, hoe zal
ik het zeggen? – méént met die seks, kan toch niet verhullen dat
beide vrouwen quasi van bij de eerste ontmoeting met het
hoofdpersonage in bed duiken, wat, als die seks dan toch als symbool
moet dienen, voor niet veel anders kan staan dan dat het allemaal
niet zo heel veel te betekenen heeft. Als hard to get zoiets
als een half uurtje uitstel betekent, is dat hard op zijn best halfzacht.
Iets genre de eindredactie van dit boek, die veel te veel fouten
heeft laten staan. “Croes was een fanatiek partijman, ene van de
oude soort”, klinkt half dialectisch, half Nederlands, maar in dit
geheel Nederlands geschreven boek helemaal niet. Zoals het volgende
helemaal niet klinkt in eender welke roman: “Croes hield van
dergelijke termen, die Isi een tikje te meetingachtig in de oren
klonken en die Croes bijgebleven waren uit de lektuur van
marxexegeten en oude jaargangen van Het Zondagsblad en De
Notenkraker, die langs onnaspeurbare wegen vanuit Nederland in de
plaatselijke bondsbibliotheek beland waren en die hem geregeld het
geestelijk overwicht van het Nederlands strijdbaar socialisme over
het Belgische (althans het Vlaamse) deden belijden. Hij las ook
liever Quack dan Avanti en Van Laer, die in hun geschiedenis van het
socialisme niet boven hun provinciale beperktheid hadden kunnen
uitreiken, en zelfs iemand als de hier niet eens bekende A.W.
IJzerman sloeg al onze partijdenkers dood met zijn boek over Het
Moderne Kapitalisme.” Kies een genre, zou ik zeggen, verwar een
traktaat niet met een roman. Ik lees dat Filip De Pillecyn de eerste
werken van Van Aken, wiens leraar Nederlands hij was aan het
Koninklijk Atheneum van Mechelen, sterk beïnvloedde, maar die
invloed was zo’n veertig jaar later kennelijk niet meer echt van
tel. Nergens in, pakweg, Mensen achter de dijk, voelt De
Pillecyn, die toch óók ‘sociaal geëngageerd’ was, de behoefte
met zijn belezenheid te stoefen – veel meer kan ik van de hierboven
geciteerde passage niet maken -, laat staan die te gebruiken als
karaktertekening van zijn personages. “Doch”, om daar – ook al
ter illustratie van het feit dat Van Aken in het geheel niet te
vergelijken is met De Pillecyn - maar een paragraaf aan te plakken
die begint met een woord dat Van Aken om de haverklap gebruikt en ook
al niet echt klinkt alsof het gebakken is in een van de
steenbakkerijen in de omgeving waarvan het hoofdpersonage zich
dagdagelijks ophoudt, “dat was tenslotte normaal, peinsde hij; het
liefdesbedrijf is een fisieke en metafisieke ervaring die het
mekanisme van de ontdekking op gang brengt omdat ze op zichzelf een
en al ontdekking is, vanaf het eerste verbijsterend ervaren van de
verstolen puberkus, het betasten van de snaren die andermans en het
eigen lichaam doen leven als een muziekinstrument.”
Nu goed, Van Aken houdt niet van ‘simpele’ zinnen, zoveel is
duidelijk: “Hij trok zijn parka aan en liep door de kille, door de
straatlantarens verzilverde motregen langs de voortuintjes met achter
hun lage haagjes (liguster, haagbeuk, zuurbes en palm) de telkens
toch weer te snel en te overdadig groeiden sierheesters (jeneverbes,
vuurdoorn, hulst, sering en rhododendrons) die om de zoveel jaar
dienden vervangen, de paadjes in gladstones of jurategels, die in de
zomer met bloemrijen afgezoomd waren doch er nu nog winters kaal en
verdoft bij lagen met hier en daar een rijtje schrale, fletsgroene
narcissen.”, had best wat schraler gekund. En deze, een van de vele
honderden van die lengte of langer, beslist een stuk korter: “Allengs
brokkelde de stilte rondom deze intimistische geluiden af: buiten
kwam de stad tot leven, het gebouw zelf ontwaakte, de verre geruchten
van deuren die in het slot gesmeten werden, het lifthekken dat
dichtgeslagen werd, het dof, onderaards gezoem van de liftmotor, het
rinkelen van een telefoon, stemmen die als tegen de wanden van een
glazen stolp aanbotsten en niet te lokaliseren waren, klonken een
tijdlang afzonderlijk, flardsgewijze, tot ze naar elkaar toe bewogen
en elkaar overlapten en die eigenaardige, valse stilte vormden, het
ingetoomde, plechtige geroezemoes dat zo eigen is aan grote
kantoorgebouwen waar de vertikale machtsstruktuur haar nevels van
kruiperige vrees laat uitdrijven, en dat niet verbroken werd toen de
moederlijk nerveuze Marie arriveerde en, een poos later, Vic Smits
binnenwipte om goedag te zeggen en Irka te monsteren met de
vrijpostigheid die het voorrecht van oudere weduwnaars is.”
En toch… heb ik eerder in deze boekbespreking geschreven dat Van
Aken “verre van slecht” schrijft (of tenminste schreef). Iets
waar ik bij blijf. Alleen had hij tegen zijn, uit dit boek af te
leiden, natuur moeten ingaan en het meesterschap moeten zoeken in de
Beschränkung van gedichten, de mooie woorden moeten dwingen
in een veel strakker keurslijf, zijn wijdlopigheid moeten te lijf
gaan middels de beperkingen van het medium. De blinde spiegel
had, los van de inhoud, hoogstens een spiegelfragmentje mogen zijn.
Nu is het poëtische helaas verloren gegaan in het prozaïsche.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !