Posts tonen met het label Geert van Istendael. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Geert van Istendael. Alle posts tonen

vrijdag 12 september 2025

Mijn Duitsland – Geert van Istendael (boekbespreking door Björn Roose)

Mijn Duitsland – Geert van Istendael (boekbespreking door Björn Roose)
Er zijn een aantal redenen waarom ik niet meteen geneigd zou zijn om banden met Geert van Istendael aan te gaan. Bijvoorbeeld zijn onder andere in Het Belgisch Labyrint maar ook in voorliggend Mijn Duitsland af en toe naar voor komende belgicisme (“Stel dat Vlaanderen vandaag zijn onafhankelijkheid uitroept, een onappetijtelijke gedachte”), of het feit dat hij journalist en nieuwslezer bij de BRT is geweest. Maar, los van het feit dat niemand me uiteraard vraagt om zo’n banden aan te gaan, Mijn Duitsland is toch wel een van de boeiendste boeken die ik de jongste jaren gelezen heb, én het is zeer mooi geschreven.

Van die laatste mening weet ik dat ze nogal generiek kan overkomen, maar alleen al dit stukje uit het eerste hoofdstuk, Aachen, zou moeten duidelijk maken wat ik daar in dit geval mee bedoel: “Johannisbeeren, kon mijn vader zeggen, en Milch en schwer. Hij sprak dat mysterieuze Nederlands van hier, een ongrijpbare taal, die naderbij sloop en je toch iedere keer op het laatste nippertje leek te ontglippen, tot je dan weer een woord hoorde dat je goed kende. Brot. Frau. Schokolade. Duits heette dat Nederlands. Die dag in Aken leerde ik dankesjeun zeggen en biete en oufwiedezeen. Een fascinerend klankkasteel was het, Duits, dooraderd met half verlichte gangen vol gevaar en wonderen, kronkelende gangen die lokten en dreigden.” Als u dát niet mooi vindt, als dát bij u niet overkomt als een prachtige combinatie van poëzie (een genre waarin van Istendael ook actief geweest is – sinds 2019 schijnt hij niks meer te publiceren, maar hij is inmiddels dan ook al achtenzeventig jaar oud) en proza, dan weet u niet wat mooi en prachtig is en daarmee basta.

Daarmee basta en daarmee doe ik ook geen verdere pogingen u daarvan te overtuigen, maar u wordt natuurlijk vriendelijk uitgenodigd ook de rest van deze – beslist minder mooie – bespreking te lezen. De bespreking van een boek die de lezer langs alle zesentwintig letters van het alfabet brengt (iets wat ik pas door had toen de auteur er aan het begin van het hoofdstuk Xanten over begon), langs plaatsen als het reeds genoemde Aachen (en Xanten), Ems, Görlitz, Katlenburg, Quedlinburg en Radibor, langs Johann Sebastian Bach, de Nationale hymne en het Niederländisches Dankgebet, langs Advent en Carnaval, langs Bavaristiek en Dialecten, langs de Muur (twee keer zelfs), het Palast der Republik, Pankow en de Potsdamer Platz, langs Bertolt Brecht, (Friedrich) Hölderlin, Emine Sevgi Özdamar, Landolf Scherzer, Werner Tübke en Kurt Tucholsky, langs DDR, Democratie, Linkspartei en Verzet (zowel in het Derde Rijk als in Vredestijd), langs Genie en Monumenten, langs Dauw, Fractuur, Ideeën, Joden, Klokken, Molenmes(sen), Organiseren, Ossiladen, Razen, Rennpappe, Sorben, Wens en Yperiet, langs Schnaps, Uienmarkt, Worstparadijs en Zalm, en uiteindelijk zelfs langs – daarmee de langste titel uit dit boek veroverend – het Wuppertal Institut für Klima, Umwelt, Energie. Alles samen vijftig hoofdstukken, gaande van nog geen bladzijde lang tot bijna tweeëndertig bladzijden en vaak onder hun titel meer vattend dan uit die titel zou kunnen blijken.

Ja, Advent gaat natuurlijk over de kerstperiode, en Johann Sebastian Bach voornamelijk over genoemde componist, maar Democratie (het grootste hoofdstuk) is voor meer dan een derde gewijd aan Thomas Mann (en zijn broer Heinrich), van wie ik begin juli Felix Krull –Ontboezemingen van een oplichter besprak, terwijl het hoofdstuk Joden (natuurlijk, zou ik zeggen) begint bij Hitler, maar vervolgens overgaat naar de (vóór Hitler) niet weinig aanwezige liefde voor het Duitse vaderland van een aantal beroemde joden, en eindigt met Fritz Haber, de joodse chemicus die tijdens de Eerste Wereldoorlog het gebruik van chloorgas aan het front promootte en na dié Wereldoorlog een bestrijdingsmiddel ontwikkelde dat aan een ander front tijdens de volgende Wereldoorlog volop zou ingezet worden: zyklon B. Dit boek is dus toch minstens een beetje als dat leven waarover Forrest Gumps moeder het had: a box of chocolate. You never know what you’re gonna get. En je krijgt heel veel. Geen blinde adoratie voor zijn Duitsland, geen overdreven ernst ook, een tocht achter de coulissen in een aantal gevallen (bijvoorbeeld als het over de Ossiladen gaat, de winkels die leven van de Ostalgie, de Heimweh naar hoe het in het vroegere Oost-Duitsland was en smaakte), een tocht langs de voorgevels in andere gevallen, maar nooit voorspelbaarheid, nooit clichématigheid, nooit een hoofdstuk waarvan je denkt dat hij het ook wel had kunnen laten. In het al genoemde Aachen, het hoofdstuk over de stad die hij gebruikt als aanknopingspunt tussen het Duitsland dat hij in zijn jeugd leerde kennen en dat van nu (of toch minstens van 2007, het jaar waarin dit boek bij Uitgeverij Atlas verscheen, al werd het verschillende keren herdrukt en – las ik ergens – aangevuld en/of gereviseerd), lees je dan bijvoorbeeld: “Ik zag Aken met jonge ogen. Het was groots, somber, spannend en nogal kapot. Vandaag is Aken, zoals alle Duitse steden, heel erg af. De puinruimers en wederopbouwers hebben fanatiek de grootst mogelijke banaliteit nagejaagd. Na hen kwamen de stedenbouwers en monumentenzorgers, die, gevolg gevend aan frisse, baanbrekende inzichten, fanatiek naar de grootst mogelijke kneuterigheid gestreefd hebben. Dus bestaan Duitse steden uit een combinatie van grijze legoblokken en bonte peperkoekhuisjes.” Terwijl je in Bavaristiek het volgende kan vinden: “Ik denk niet dat er veel weldenkende linkse lieden te vinden zijn die een leren broek aan hun kont willen. Of hun boezems in een boezeroen willen duwen. Ik heb dat nooit goed gesnapt. Maar de leren broek en de dirndljurken, die zijn toch rechts, heel erg vreselijk rechts! Dat zeggen dezelfde mensen die met passie jellaba’s en sluiers verdedigen. Is de sluier niet veel erger, namelijk een teken van religieus fanatisme? Of onderwerping van de vrouw? Ik kan maar niet begrijpen dat lieden die de vestimentaire fratsen van de allochtone medeburgers een heilig mensenrecht vinden, meewarig lachen of, erger, schande roepen zodra ze een Beierse medeburger in zijn Beierse kloffie zien. Zijn al die kniebroeken en kousen met kwastjes uit de tijd? En de sluier dan? Ik heb boeren en boerinnen van Oberbayern door hun dorp zien wandelen in vol ornaat. Prachtig waren ze. Niemand was daar onderworpen. Trots volk, dat wel, maar wie ben ik dat ik hun ongelijk zou geven?”

Voor u het zegt: ik probeer het met de citaten niet uit de hand te laten lopen. Zeer moeilijk, want dit is een zeer citerenswaardig boek, maar aan de andere kant ook een gemakkelijkheidsoplossing, want ik kan nauwelijks kiezen wat ik dan wél wil opnemen in deze bespreking en wat niet. Doe ik iets met wat ik las over de Dreigroschenoper van Brecht en Weill? Of laat ik dat tot ik ooit eens de Driestuiversroman, die óók in mijn boekenkasten zit, ga lezen? Ga ik in op het vaak half geciteerde fragment uit Die Lösung: “Nach dem Aufstand des 17. Juni / Liess der Sekretär des Schriftstellerverbands / In der Stalinallee Flugblätter verteilen / Auf denen zu lesen war, dass das Volk / Das Vertrauen der Regierung verscherzt habe / Und es nur durch verdoppelte Arbeit / Zurückerobern könne. Wäre es da / Nicht doch einfacher, die Regierung / Löste das Volk auf und / Wählte ein anderes?” Of wacht ik daarmee tot ik (ook al ooit eens) De mooiste van Brecht, een gedichtenbundel samengesteld door Koen Stassijns en Ivo van Strijtem (met onder andere vertalingen van de hand van Geert van Istendael), of Over de aardse liefde en meer, een gedichtenbundel samengesteld door Martin Mooij (die ook voor de vertalingen zorgde) ter hand neem, een gelegenheid waarbij ik eventueel ook beide versies van het gedicht kan vergelijken? Ga ik citeren over de belevenissen van de auteur in de Narrenmühle te Dülken of neem ik die Narrenmühle op in mijn kaart met ooit te bezoeken plaatsen in Duitsland (waarbij ik dat hoofdstuk over Carnaval nog eens zal herlezen als het zover komt)? Ga ik het hebben over “de Thomas Mann die de democratie het verval van de staat noemt, die vindt dat de democratie vergif is voor het Duitse wezen, de Thomas Mann die de óngelijkheid tussen de mensen bejubelt en de gelijkheidsgedachte verafschuwt, de Thomas Mann die de feodaliteit verdedigt tegen wat hij noemt fortschrittliche Entartung, progressieve ontaarding, dié Thomas Mann (…) [die] zijn overweldigende talent [heeft] gebruikt om polemieken te schrijven, scherp als een lancet en zwaar als een voorhamer, die Thomas Mann (…) [die] al zijn duivels [heeft] ontbonden om de democratie voor rotte vis uit te schelden”, of probeer ik die geschriften – in het bijzonder Betrachtungen eines Unpolitischen - in handen te krijgen? Kan ik de geschiedenis van Ännchen von Tharau niet beter verder gaan bestuderen in plaats van het nu al te hebben over wat van Istendael daarover schrijft? Het antwoord – zo slim ben ik wel – is er natuurlijk telkens een ten nadele van het verder citeren, maar met wat voorafgaat wil ik toch voornamelijk zeggen dat de auteur er in ieder hoofdstuk opnieuw in slaagt datgene te doen wat op de achterflap aangegeven staat: zijn passie voor Duitsland delen met de lezer (al zal die misschien nooit die lezer zijn als hij al niet op zijn minst een béétje interesse voor Duitsland heeft). Zijn passie voor het vroegere Oost-Duitsland in het bijzonder (onder andere te vinden in het hoofdstuk over Görlitz, een stad aan de grens met Polen die vorig jaar, toen ik de streek bezocht, op mijn to-dolijstje stond, maar daar van viel omdat ik op die dag problemen kreeg met mijn nochtans in West-Duitsland gefabriceerde BMW), maar bijvoorbeeld ook voor van die intussen alleen nog als antiquariaat te vinden boeken in gotische letters (ofte Fractuur), genre het al vele jaren in mijn boekenkasten staande Jagd in Flanderns Himmel, verschenen in 1940, en “Eingeleitet von Hermann Göring”, toen de nationaal-socialisten nog niét besloten hadden dat “die sogenannte gotische Schrift aus Schwabacher Judenlettern” bestond.

Dit boek niet gelezen hebben, zou me – wat ik uiteraard pas kon weten een keer ik het aan het lezen was – ongeveer zozeer gespeten hebben als de Bücherburg in Katlenburg gemist hebben terwijl ik daar vlakbij was, al was dat wellicht niet op een zondag, de enige dag waarop deze unieke ‘boekenwinkel’ een paar uur open is (ook nog bijna twintig jaar na publicatie van dit boek klaarblijkelijk). Maar misschien is dat wel reden genoeg om een dezer jaren nog eens richting Harz te trekken. Een op vele manieren inspirerend werk dus, dit Mijn Duitsland van Geert van Istendael.

Björn Roose