Ik ben ooit – zeer lang geleden – een fervent lezer van de boeken
van Stephen King geweest. Carrie, zijn eersteling, heb ik
overgeslagen, maar Salem’s Lot (in het Nederlands voorzien
van de titel Bezeten stad), Rage (onder het pseudoniem
Richard Bachman), de bundel Night Shift, Roadwork (ook
als Richard Bachman), Different Seasons, The Running Man
(weerom als Richard Bachman), Christine, Thinner (nog
een keer onder de naam Richard Bachman), The Long Walk (idem),
de bundel Skeleton Crew, enfin, ongeveer alles wat hij
tot in 1986 publiceerde, heb ik verslonden.
Bij It hield ik het voor bekeken (misschien omdat ik later zoveel
zou te maken krijgen met IT’ers), al heb ik nadien nog wel
genoten van de verfilming van Misery en Dolores Claiborne,
telkens met Kathy Bates in de hoofdrol, wat niet het geval was met de
miniserie The Stand, die ik niet half wist uit te zitten, en
ook niet met het idee dat ik nog ooit wat van King zou lezen. Op de
een of andere manier was ik op het einde van mijn tienerjaren zo’n
beetje uit zijn soort horror gegroeid (want, voor wie hem niet kent,
King is voornamelijk een horrorschrijver), en wat ik de jongste jaren
van de man zag passeren op Twitter en vervolgens X was
voor mij niet van aard om hem ooit weer ernstig te gaan nemen als auteur.
En toch heb ik onlangs De Shining uit mijn boekenkast
tevoorschijn getoverd, het enige boek van hem dat daar in te vinden
was, en dát omdat het deel uitmaakte van een ooit door Het
Laatste Nieuws gepubliceerde serie die ik een paar jaar geleden,
na die vele jaren geleden gekocht te hebben en vervolgens weer
kwijtgespeeld, gratis op de kop kon tikken. De Shining zijnde
het boek dat, in 1977, verscheen tussen Rage en Night
Shift, en dat ik vroeger nooit gelezen had. De Shining ook
zijnde het boek dat in 1980 werd verfilmd door Stanley Kubrick en
allicht daarom later nooit meer onder de alternatieve Nederlandse
titel Het tweede gezicht verscheen.
Van die verfilming heb ik weinig gezien. Wat ik net bekeken heb toen ik
aan deze boekbespreking begon, maakte me niet triest om dat verzuim,
want zelfs die tien minuten volstonden al om tot de conclusie te
komen dat zo ongeveer álles wat in het boek belangrijk is,
achterwege gelaten werd in de film. De hele karaktertekening,
bijvoorbeeld, de gedachtengangen, enzovoort, iets waarvan een collega
van me, die eerst de film gezien had, vond dat het ook maar een hoop
‘blabla’ was.
Maar wat ik wél gezien had van de film voor ik het boek las, zijnde een
paar fragmenten waarin Jack Nicholson, die de rol van Jack Torrance
speelde, zijn vrouw en kind probeert te vermoorden (met een bijl,
terwijl dat een instrument is dat hij in het boek totaal niet
gebruikt), heeft wel iets van het boek verprutst. Ik kon Jack
Torrance namelijk nooit ‘zien’ zonder de grijns van Nicholson op
zijn gezicht en zonder dat hij “Here’s Johnny!” riep
(wat overigens mogelijk in de originele versie voorkomt, maar niét
in de vertaling). Dat van driehonderdtachtig bladzijden tekst nogal
wat overboord gegooid wordt bij het maken van een twee uur en twintig
minuten durende film (in de Europese release zelfs nog geen
twee uur) begrijp ik enigszins, maar dat ik Nicholson (die ik
trouwens wel mag als acteur) niet overboord kon gooien bij het lezen
van het boek, dat vond ik wel storend.
Soit, ik ga deze boekbespreking ook niet langer maken dan nodig is
door verder over de film te lullen. Voor zover het verhaal u niet
bekend is: Nicholson, een aan drank verslaafde (maar niet meer
drinkende) voormalige (want ontslagen) leraar literatuur met een
agressieprobleem wordt voor een winter conciërge van een hotel in de
bergen, waardoor hij daar een aantal maanden in volstrekte isolatie
met zijn vrouw en kind zal doorbrengen, want de toegangen naar het
gebouw worden iedere winter volledig dichtgesneeuwd. Zijn zoontje
heeft – vandaar de vroegere Nederlandse titel – ‘het tweede
gezicht’, net zoals de kok die ze bij de wisseling van de wacht
ontmoeten (al heeft die het in mindere mate), en terwijl dat in het
begin alleen maar zijn imaginaire vriendje Tony toont, tovert het al
snel allerlei voor anderen (op dat moment nog) onzichtbare dingen in
het hotel tevoorschijn. Geen gevolg van te veel verbeelding
kennelijk, maar wel van het soort dingen die in hotels nu eenmaal
gebeuren, in dit geval nogal veel moorden, en er hun ‘sporen’
achterlaten. Gevolg op korte termijn: het zoontje probeert die dingen
voor zich te houden, want zijn vader (en moeder) geloven daar niet
in. Gevolg op iets langere termijn: het zoontje probeert die dingen
voor zich te houden, maar zijn vader (en moeder) beginnen ze ook te
zien en te horen. Gevolg op nog langere termijn: de dingen raken
geïnteresseerd in het zoontje, maar kunnen dat alleen maar raken
langs de weakest link, zijn vader, die uiteraard een hele
strijd moet leveren tegen de goesting naar alcohol (die er in het
hotel niet is), tegen wat hij voor waandenkbeelden houdt, en tegen de
wil van zijn vrouw en zoontje om uit het hotel te vertrekken (want
hij heeft geen nagel om aan zijn gat te krabben). Gevolg op de bijna
langste termijn: vader probeert zoon en moeder te vermoorden. Gevolg
op de allerlangste termijn: dat vertel ik u lekker niet.
Ik vertel u daarentegen wel dat King met De Shining niet alleen
een spannend verhaal heeft geschreven – eentje waarvan ik, zoals
vroeger ook wel eens het geval was, af en toe niet goed kon slapen -,
maar ook een technisch knap exemplaar. Gedachtengangen die schuin
gedrukt staan, bijvoorbeeld; herinneringen die tussen haakjes gezet
zijn; een gedragswijze (het langs zijn lippen wrijven) die steeds
nadrukkelijker naar voor komt; hoofdletters om woorden die in het
hoofd van Danny (de zoon) onbegrijpelijk maar zeer belangrijk zijn te
benadrukken; scènes die na elkaar vanuit twee standpunten worden
weergegeven; een spanning die zeer geleidelijk wordt opgebouwd,
vervolgens geheel verdwijnt, en dan met volle kracht terugkomt; een
deus ex machina die uiteindelijk niks meer kan uitrichten; een
einde waarvan je denkt dat het misschien toch nog niet het einde is…
Dit is niet het werk van een broodschrijver, terwijl net dat is wat
King volgens mij later is geworden. Werk uit Kings beste tijden dus.
Björn Roose