“Jos Smeyers (Kessel-Lo, 1926), dr. Germaanse Filologie K.U.
Leuven, was eerst leraar bij het secundair onderwijs, is nu
hoogleraar Nederlandse Letterkunde. Hij publiceerde een bundel
cursiefjes Hoe groen lacht mijn school (1975) en bij De
Clauwaert twee romans Archipel van de eenzaamheid (1980,
bekroond met de debuutprijs 1981 en de Arthur Merghelynckprijs) en
Het tijdloze verzet (1984)”. Dat lees ik althans op de
achterflap van het in 1989 bij het al genoemde De Clauwaert
uitgegeven Italiaans capriccio, een boekje van vierenvijftig
bladzijden (waarvan nog geen vijftig in beslag genomen door de
tekst), voorzien van het inleidende citaat “En elke vreugd is
pijn”, met daaronder het origineel “Todo deleite es dolor”
van Lope de Vega, iets waarmee Smeyers in ieder geval bewees dat het
niet allemáál Italiaans moest zijn wat in dit boekje terechtkwam.
Wat Smeyers (geen idee of de man nog in leven is, al zou
negenennegentig jaar natuurlijk hoogbejaard zijn) verder probeerde te
bewijzen, weet ik niet, maar als Italiaans capriccio geen
navelstaarderij van een toen toch ook al drieënzestigjarige was, dan
is Smeyers er met dit boek mooi in geslaagd te doen alsóf het de
navelstaarderij van de hij-persoon betrof, een hij-persoon die door
zijn uitgever (in het boek “Karel” genoemd, een voornaam waarvan
ik niet kan zeggen of die ook gedragen werd door de uitgever van De
Clauwaert) opgebeld wordt “om te zeggen dat er nog een plaats
vrij was in de novellenreeks voor het nieuwe jaar”, “niet wist
waarover hij zou schrijven”, en daarom besluit zonder zijn vrouw
naar Italië te trekken om daar inspiratie op te doen. Wat helemaal
tot het einde van het boekje niet lukt – u raadt het al: het
voorliggende verhaal is zogezegd het uiteindelijke resultaat
(“schijven” in plaats van “schrijven” is zelfs het laatste
woord in dit werkje) – omdat hij van begin tot einde loopt te
geilen op een andere vrouw, een vrouw waarmee hij uiteindelijk ook de
koffer induikt, wat niks oplevert behalve een stukje melodrama dat je
eigenlijk al van een uur ver ziet komen en een uitermate kleffe
paragraaf als deze: “Zijn ogen zijn vlinders over het landschap van
haar lichaam. Haar borsten kust hij, traag en hevig, haar oksels die
geuren naar de zee, haar navel, haar overvloedige, kroezende
schaamhaar. Dan trekt zij zijn mond op haar mond, zijn lichaam op de
(sic) hare en brengt zijn lid tussen haar dijen. Vochtig is het daar
en warm. Haar lichaam beweegt heftig. Over zijn lichaam voelt hij de
hunker van haar handen en haar mond. ‘Kom.’ Ze fluistert het
smekend. Hij glijdt in haar binnen. Haast tegelijk komen ze klaar.”
Hoe plakkerig wou u het hebben? Moet dát nu voorstellen wat de
auteur, of toch minstens zijn hoofdpersonage, zichzelf aanpraat op
pagina 17?: “(…) was schrijven zijn manier om macht te
hebben? Lianen van woordenreeksen en slingers van kleurige klanken om
greep te krijgen op anderen. Of om ze te schokken. Uit te dagen. Om
bedekt, en eigenlijk toch veel scherper en harder, te schrijven wat
hij hun niet recht in hun gezicht durfde te zeggen, degenen die het
allemaal zo vanzelfsprekend wisten, alles zo vanzelf aankonden, zo
vanzelf superieur waren.” Moet deze lang uitgesponnen natte droom
van een (quasi) pensionado een vorm van revanche vormen? Moet dit
verhaal echt aantonen dat de schrijver van het verhaal niet moet
onderdoen voor anderen? Een verhaal dat me doet denken aan het soort
dingen dat ik in mijn tienerjaren ook wel eens produceerde (maar
gelukkig nooit ter publicatie aanbood) en dat behalve het binnen doen
van een schijnbaar moeilijk bereikbare vrouw, met wat emotionele
flauwekul er achter aan (om het geheel toch een beetje ‘standing’
te geven in plaats van de beschrijving te blijven van een ‘one
night stand’), vooral een soortement toeristische rondleiding
door een stukje Italië is: het Palazzo Ducale, de basiliek en het
geboortehuis van Rafaël in Urbino, San Marino, de Piazza del Popolo
en het mausoleum van San Vitale in Ravenna, de basiliek van
Sant’Apollinare in Classe, “de schitterende, door Sigismondo
Malatesta in renaissancestijl vernieuwde kerk” en “de lange Corso
di Augusto, die de triomfboog van keizer Augustus verbindt met de
ingetogen brug over de Marecchia die door een andere Romeinse
heerser, keizer Tiberius, voltooid werd” in Rimini, het kasteel van
Gradara, een havenkroegje, een restaurantje, flaneren door de
winkelstraten, enfin, de hele reutemeteut van de gemiddelde
toeristische folder? Dat kán, maar dan zullen die anderen toch
zorgvuldig moeten gekozen worden.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !