De laatste keer dat ik een strip besproken heb, was dat er ook al een
waarvan François Schuiten de tekenaar was, zijnde Brussel,
hoofdstad der dromen.
De liefhebbers van strips zullen dit werk echter niet terugvinden op
het nochtans zeer volledige Stripinfo,
en dat wellicht om de reden die ik daarvoor ook opgaf in mijn
bespreking van Brussel, hoofdstad der dromen: het is geen strip.
Een beetje verwarrend misschien, maar ik leg het u kort uit: strips
zijn niet aan zo heel veel conventies onderworpen (in tegenstelling
allicht tot wat degene wiens kennis van het medium beperkt is
gebleven tot de typische ‘mannekesboekskes” wel eens kan denken),
maar ze zijn géén reeks illustraties bij een verhaal. Zelfs ten
tijde van de eerste vormen ervan in ons taalgebied, Bulletje en
Bonestaak bijvoorbeeld (verschenen van 1922 tot 1937 in de
Nederlandse kranten Het Volk en Voorwaarts), vormde de
tekst een aanvulling, een onderschrift bij de tekeningen, niet
andersom. Bij Brussel, hoofdstad der dromen is duidelijk dat
dat niet zo is, bij voorliggend Drang eveneens. Met dat
verschil dat de aard van Brussel, hoofdstad der dromen een
heel andere is dan die van Drang: Brussel, hoofdstad der
dromen vormt een soort historisch overzicht van de stad, een
aantal bekende gebouwen, politici, architecten, telkens geïllustreerd
door Schuiten, met in het grootste deel van de gevallen tekeningen
die er al waren voor er begonnen werd aan het boek; Drang is
een (fictie)verhaal, het klassieke materiaal waarvan strips gemaakt
worden, waarbij Schuiten een aantal grote en kleine illustraties
verzorgde. In beide boeken zit flink wat tekst (in Brussel,
hoofdstad der dromen eerlijk gezegd meer dan in Drang),
maar in het geval van Drang kon die volledig omgezet zijn in
beeld, en dus een beeldverhaal (strip) geworden zijn, terwijl dat bij
Brussel, hoofdstad der dromen niet kon. De stripliefhebber, ik
bijvoorbeeld, heeft dus bij voorbaat al meer redenen om teleurgesteld
te zijn over Drang dan over Brussel, hoofdstad der dromen.
Ja maar, kon die stripliefhebber na Brussel, hoofdstad der dromen,
verschenen in 2021, van Schuiten dan nog wel een ‘échte’ strip
verwachten? Heeft die stripliefhebber zichzelf met zijn verwachtingen
niet enigszins bij de neus genomen? Nee. In 2022 werkte Schuiten
namelijk nog wél een album af van het tweeluik Aquarica van
Benoît Sokal, waaraan hij als scenarist meewerkte (Sokal stierf voor
het tweede album af was, Schuiten nam het over). Z’n laatste
exploot als striptekenaar weliswaar, want het (voorlopig?) laatste
album dat in de serie Duistere Steden verscheen (een serie die
Schuiten samen met vaste scenarist Benoît Peeters zijn grootste faam
opleverde) was óók al geen klassiek stripverhaal meer: De
terugkeer van Kapitein Nemo, uitgegeven bij Casterman in
2023, bestond voor het grootste deel uit paginagrootte tekeningen, de
tekst van Peeters stond naast of onder die tekeningen, een totaal
ander concept dan dat van alle vorige albums in de serie.
En toch is er ook tussen De terugkeer van Kapitein Nemo en
Drang een groot verschil. Ten eerste overheersen, qua
ingenomen plaats en qua belang, in De terugkeer van Kapitein Nemo
de tekeningen de tekst. Je hebt ergens de indruk (‘t is een indruk,
geen feit) dat Peeters de teksten heeft moeten schrijven als
illustratie bij de tekeningen, niet omgekeerd. Als stripliefhebber en
fan van het grafische werk van Schuiten – want Schuiten heeft een
heel aparte stijl – kan je daar mee leven, al is het maar omdat je
het gevoel hebt dat je bij het ontbreken van dit album in je
collectie vooral die mooie tekeningen van Schuiten zou gemist hebben,
zelfs al kan het verhaal je niet schelen. Ten tweede zijn álle
tekeningen in De terugkeer van Kapitein Nemo gemaakt in de
‘klassieke’ stijl van Schuiten (een stijl die ik nog het best kan
omschrijven als etsend). In Drang daarentegen kán het zijn
(ik heb het niet nageteld) dat er meer ruimte aan de illustraties is
besteed dan aan het geschreven verhaal, maar de tekeningen voélen
als illustraties, niet als het belangrijkste deel van het werk, en
een zeer belangrijk aandeel van die illustraties is niét gemaakt in
de stijl die ik van Schuiten gewoon ben, een stijl die doorgaans
aangewend wordt voor de covers van strips, een stijl die
eerder op schilderen dan op tekenen lijkt neer te komen. Niks mis mee
an sich, maar terwijl dat overgaan naar schilderen (ik neem
aan dat het dat is) bijvoorbeeld bij Hermann Huppen (bekend van
Jeremiah) geleidelijk is gegaan (al heeft het de leesbaarheid
van zijn werk niet bevorderd), is dat in één keer de standaard
geworden in dit werk. Het is dan ook eerder in de kleinere
illustraties dat je meteen de hand van Schuiten herkent dan in de
grotere, al zouden kenners van De Duistere Steden wellicht ook
in een totaal andere teken/schilderstijl de hand van Schuiten
vermoeden bij het zien van (naast de kleuren, want de kleuren zijn
óók duidelijk de zijne) het onderwerp van die grotere illustraties:
lichtelijk krankjorume architectuur overheerst. In die mate zelfs dat
wat die architectuur omringt op zich weer grotendeels illustratief
lijkt te zijn. Schuiten, zoon van twee architecten, heeft zich
duidelijk mogen laten gaan wat dat betreft, terwijl de schrijver van
het verhaal Adam Roberts ín dat verhaal door de band genomen niet
erg ver gekomen is met de beschrijving ván die architectuur.
Zo bekeken had Roberts wellicht Schuiten nodig om zijn verhaal enig
belang te bezorgen, want dat verhaal stelt op zich weinig voor: veel
mensen op de wereld voelen een drang (vandaar de titel) om bestaande
dingen af te breken en er nieuwe ‘architectuur’ mee op te bouwen,
iets wat als vanzelf lukt onder de leiding van ingenieurs met
hetzelfde probleem; die mensen worden getolereerd maar binnen de
perken gehouden door de overheden; een paar van die mensen worden in
het bijzonder gevolgd in het verhaal; hun verhaallijnen komen
(grotendeels, doch niet allemaal) samen op het einde van het verhaal;
en dan krijg je de verklaring voor dat alles. Nee dus, dan krijg je
die verklaring niet. De Luzhin-machine die mogelijk de creaties tot
leven moet brengen, en waarvan de naam, neem ik aan, misschien een
verwijzing is naar het boek De verdediging van Vladimir
Nabokov (in het Russisch Zashchita Luzhina, ofte ‘De
Luzhinverdediging’, geheten), doet iéts, maar wat dat ‘iets’
nu precies is, wordt geenszins duidelijk, al is er sprake van
buitenaardsen, contact, en dat soort dingen. Vaag gedoe dus, net
zoals het einde van de voornoemde roman van Nabokov.
Als het kortverhaal Drang (in het Engels The Compelled
getiteld en in 2020, het jaar waarin Schuiten en Roberts kennelijk
aan dit album begonnen, gepubliceerd) tekenend moet zijn voor het
eerdere en latere werk van de Engelse auteur Roberts, dan heb ik
alvast niet de neiging er verder naar op zoek te gaan. Hij werd drie
keer genomineerd voor de Arthur C. Clarke Award – science
fiction is het genre waarin hij actief is -, maar won hem
klaarblijkelijk nooit. Dat deed hij wel met de BSFA Award for Best
Novel en de John W. Campbell Memorial Award, telkens voor
zijn in 2012 gepubliceerde verhaal Jack Glass, maar zelfs al
had hij alle prijzen gewonnen die er te winnen zijn, is Drang/The
Compelled géén aanbeveling.
Ach, misschien is dat alles ook de reden waarom Drang bij
Dargaud verscheen. Op een paar albums na die in het begin van
Schuitens carrière door de Nederlandse uitgeverij Arboris
(onder andere bekend van het helaas al lang ter ziele gegane
stripblad Titanic) gepubliceerd werden, werd immers élk werk
van Schuiten door Casterman uitgegeven. Behalve dít dus.
Misschien had Casterman wel iets van: het moet zoveel gaan
kosten als een doorsnee roman (38 euro bij Standaard Boekhandel),
maar valt als kortverhaal niet als dusdanig te slijten, en in de
tekeningen zijn eigenlijk alleen maar de oude fans van Schuiten
geïnteresseerd, laat ons de eer maar aan een ander laten?
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !