Weekend in augustus van Dries Janssen, uitgegeven in 1960 bij
Boekengilde De Clauwaert v.z.w., is amper zestig bladzijden
dik, dus heeft u er wellicht niet eens een weekend voor nodig om het
uit te lezen. Ik las het in ieder geval op één avond uit, waarna ik
ook nog begon aan een ander boek.
Weinig zinnig dus dat ik u zou bezig houden met een lange boekbespreking,
maar ik geef u inleidend toch graag mee – al is het maar omdat ik
over deze auteur wél wat info vond – dat Janssen geboren werd in
1925, overleed in 1998, en tussendoor, aldus Schrijversgewijs,
onder andere een “veelzijdig auteur van gedichten, verhalen,
luisterspelen, novellen, romans, bloemlezingen, monografieën,
bundels met aforismen en recensies” was, terwijl hij ook nog
“vertalingen van politieke essays, monografieën over steden en
streken (Amsterdam, Friesland…) en ander journalistiek dagwerk”
leverde, naast dito werk inzake luisterspelen, onder veelvuldige
pseudoniemen als André Martin, Felix Culpa, Jan van den Dries, Axel
Meerkoet en Maarten van Eisden. Niet dat hij daarmee niet voldoende
te doen had, neem ik aan, maar vanaf de jaren 1950 was hij bovendien
regisseur-omroeper bij wat toen nog BRT 2 heette, deed hij
iets bij uitgeverij Heideland, figureerde hij als
hoofdredacteur bij Jet Magazine, en werd hij achtereenvolgens
secretaris en voorzitter van de Vereniging van Limburgse Auteurs.
Als hij inderdaad “de meest onderschatte auteur van Limburg”
genoemd werd, kan dat kortom niet aan zijn gebrek aan activiteit
gelegen hebben, iets wat zich ook laat bewijzen door de hoeveelheid
van zijn literaire productie: voorliggend Weekend in augustus
was het vijfde werk(je) van zijn hand, daarna zouden er nog zo’n
dertig boeken volgen, waaronder een monografie van Alfons Jeurissen,
van wie ik eerder Heikleuters besprak, en Jos Vandeloo, wiens Het gevaar ik in oktober 2024 voor de tweede keer in een jaar of veertig las en
vervolgens eveneens besprak.
Soit, ik geef het u maar even mee omdat ik verder niks van de achterflap ga
citeren (daar staat immers niks op) en ik u ook niet zo héél veel
over het verhaal kan meegeven omdat een verhaal van die lengte wel
zeer snel helemaal weggegeven is. Laat ons het er maar op houden dat
het begint met een hoofdpersonage dat zich per ongeluk heeft
opgesloten in zijn eigen kelder, terwijl zijn vrouw net voor het
weekend van huis is, en eindigt met zijn vrouw die nadat hij zich uit
die kelder heeft kunnen bevrijden onverwacht vroeg thuiskomt. Na dat
laatste komt nog zo het een en ander, en in dat ‘een en ander’
zit de ontknoping, maar helaas ook een portie mierzoete romantiek,
wat me – vind ik zelf toch – ontslaat van verdere commentaar daarop.
Tenzij dan de commentaar dat die mierzoete romantiek totaal niet is wat je
verwacht na het lezen van de eerste twintig bladzijden. Die eerste
twintig bladzijden neigen dan ook simpelweg naar slapstick. De
volgende twintig op hun beurt naar drama. Van de hoop dat alles
sag reg kom, blijft na die volgende twintig bladzijden niks meer
over. Alles sal sleg kom, lijkt vóór de finale eerder van
toepassing. Al heb je bij dat alles toch niet echt medelijden
met het hoofdpersonage. Poets wederom poets is niet echt te veel voor
een vent die als hij het weekend niet in zijn kelder had doorgebracht
het weekend bij een andere vrouw zou hebben gespendeerd: “Begin
trouwens maar eens te vertellen dat dit hele weekend, dat zoveel
beloofde, uitsluitend in de war is gestuurd door een kelderdeur die
achter je hielen in het slot is gevallen. Begin dat vooral maar eens
uit te leggen aan een vrouw, die uren en uren vruchteloos op je heeft
gewacht, misschien naar je heeft verlangd. Begin dat vooral maar eens
uit te leggen aan een vrouw, die niet je eigen vrouw is.” Echt
geloofwaardig wordt het dan toch niet als die vent zich vervolgens
alleen al bij de gedachte dat zijn vrouw eveneens een
buitenechtelijke relatie heeft razend kwaad maakt. Iets wat die vent
voor zichzelf ook erkent: “En ik roep, ik schreeuw, ik deklameer,
ik verwijt haar alle dingen, die ik door een dom toeval daartoe
verhinderd zelf niet heb kunnen doen. Net alsof een andere man dan ik
zwaarwichtige zinnen zonder inhoud door de woonkamer slingert.”
Als studie van de tweezakkigheid van mensen zouden die tweede
twintig bladzijden dus wel kunnen tellen. Maar, zoals gezegd, ze
passen slecht bij de eerste twintig, en de laatste vijf zijn er echt
te veel aan. De – u zag het al aankomen – Wiedergutmachung
maakt het boek niet goed. Té veel verhaal op te weinig bladzijden,
te veel stemmingswisselingen om er echt in te kunnen en willen volgen.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !