vrijdag 14 maart 2025

Weekend in augustus – Dries Janssen (boekbespreking door Björn Roose)

Weekend in augustus – Dries Janssen (boekbespreking door Björn Roose)

Weekend in augustus van Dries Janssen, uitgegeven in 1960 bij Boekengilde De Clauwaert v.z.w., is amper zestig bladzijden dik, dus heeft u er wellicht niet eens een weekend voor nodig om het uit te lezen. Ik las het in ieder geval op één avond uit, waarna ik ook nog begon aan een ander boek.

Weinig zinnig dus dat ik u zou bezig houden met een lange boekbespreking, maar ik geef u inleidend toch graag mee – al is het maar omdat ik over deze auteur wél wat info vond – dat Janssen geboren werd in 1925, overleed in 1998, en tussendoor, aldus Schrijversgewijs, onder andere een “veelzijdig auteur van gedichten, verhalen, luisterspelen, novellen, romans, bloemlezingen, monografieën, bundels met aforismen en recensies” was, terwijl hij ook nog “vertalingen van politieke essays, monografieën over steden en streken (Amsterdam, Friesland…) en ander journalistiek dagwerk” leverde, naast dito werk inzake luisterspelen, onder veelvuldige pseudoniemen als André Martin, Felix Culpa, Jan van den Dries, Axel Meerkoet en Maarten van Eisden. Niet dat hij daarmee niet voldoende te doen had, neem ik aan, maar vanaf de jaren 1950 was hij bovendien regisseur-omroeper bij wat toen nog BRT 2 heette, deed hij iets bij uitgeverij Heideland, figureerde hij als hoofdredacteur bij Jet Magazine, en werd hij achtereenvolgens secretaris en voorzitter van de Vereniging van Limburgse Auteurs. Als hij inderdaad “de meest onderschatte auteur van Limburg” genoemd werd, kan dat kortom niet aan zijn gebrek aan activiteit gelegen hebben, iets wat zich ook laat bewijzen door de hoeveelheid van zijn literaire productie: voorliggend Weekend in augustus was het vijfde werk(je) van zijn hand, daarna zouden er nog zo’n dertig boeken volgen, waaronder een monografie van Alfons Jeurissen, van wie ik eerder Heikleuters besprak, en Jos Vandeloo, wiens Het gevaar ik in oktober 2024 voor de tweede keer in een jaar of veertig las en vervolgens eveneens besprak.

Soit, ik geef het u maar even mee omdat ik verder niks van de achterflap ga citeren (daar staat immers niks op) en ik u ook niet zo héél veel over het verhaal kan meegeven omdat een verhaal van die lengte wel zeer snel helemaal weggegeven is. Laat ons het er maar op houden dat het begint met een hoofdpersonage dat zich per ongeluk heeft opgesloten in zijn eigen kelder, terwijl zijn vrouw net voor het weekend van huis is, en eindigt met zijn vrouw die nadat hij zich uit die kelder heeft kunnen bevrijden onverwacht vroeg thuiskomt. Na dat laatste komt nog zo het een en ander, en in dat ‘een en ander’ zit de ontknoping, maar helaas ook een portie mierzoete romantiek, wat me – vind ik zelf toch – ontslaat van verdere commentaar daarop.

Tenzij dan de commentaar dat die mierzoete romantiek totaal niet is wat je verwacht na het lezen van de eerste twintig bladzijden. Die eerste twintig bladzijden neigen dan ook simpelweg naar slapstick. De volgende twintig op hun beurt naar drama. Van de hoop dat alles sag reg kom, blijft na die volgende twintig bladzijden niks meer over. Alles sal sleg kom, lijkt vóór de finale eerder van toepassing. Al heb je bij dat alles toch niet echt medelijden met het hoofdpersonage. Poets wederom poets is niet echt te veel voor een vent die als hij het weekend niet in zijn kelder had doorgebracht het weekend bij een andere vrouw zou hebben gespendeerd: “Begin trouwens maar eens te vertellen dat dit hele weekend, dat zoveel beloofde, uitsluitend in de war is gestuurd door een kelderdeur die achter je hielen in het slot is gevallen. Begin dat vooral maar eens uit te leggen aan een vrouw, die uren en uren vruchteloos op je heeft gewacht, misschien naar je heeft verlangd. Begin dat vooral maar eens uit te leggen aan een vrouw, die niet je eigen vrouw is.” Echt geloofwaardig wordt het dan toch niet als die vent zich vervolgens alleen al bij de gedachte dat zijn vrouw eveneens een buitenechtelijke relatie heeft razend kwaad maakt. Iets wat die vent voor zichzelf ook erkent: “En ik roep, ik schreeuw, ik deklameer, ik verwijt haar alle dingen, die ik door een dom toeval daartoe verhinderd zelf niet heb kunnen doen. Net alsof een andere man dan ik zwaarwichtige zinnen zonder inhoud door de woonkamer slingert.”

Als studie van de tweezakkigheid van mensen zouden die tweede twintig bladzijden dus wel kunnen tellen. Maar, zoals gezegd, ze passen slecht bij de eerste twintig, en de laatste vijf zijn er echt te veel aan. De – u zag het al aankomen – Wiedergutmachung maakt het boek niet goed. Té veel verhaal op te weinig bladzijden, te veel stemmingswisselingen om er echt in te kunnen en willen volgen.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !