vrijdag 28 maart 2025

De verhalen – Hubert Lampo (boekbespreking door Björn Roose)

De verhalen – Hubert Lampo (boekbespreking door Björn Roose)

Ik dacht even met de deur in huis te vallen, maar neem – zoals Lampo dat in De verhalen zelf ook maar al te vaak doet – toch maar een uitgebreide aanloop. Een aanloop waarin ik u, o lezer, er wil op wijzen dat Hubert Lampo niet te verwarren valt met Jan Lampo (althans niet als persoon), zijn zoon, van wie ik begin 2024 óók al een verhalenbundel besprak, genaamd Blauwe duivels en enige andere verhalen. Een aanloop ook waarin ik u, o lezer (ik bespaar vandaag op aanspreekvormen), er wil op wijzen dat ik ondanks het feit dat ik tot op heden nog maar één boek van vader Lampo besprak, zijnde De Vingerafdrukken van Brahma, nog wel een hele serie andere boeken van de man op mijn boekenplanken heb staan. Na dit De verhalen krijg ik vroeg of laat – tenzij ik de pijp aan Maarten geef voor ik weer eens wat van Lampo uit mijn rekken haal – immers ook nog De ruiter op de wolken, De komst van Joachim Stiller (wellicht zijn bekendste werk), De goden moeten hun getal hebben, De elfenkoningin, De verdwaalde carnavalsvierder, De zwanen van Stonehenge, Hélène Defraye, Hermione betrapt, Het graalboek, Terugkeer naar Atlantis, én Terug naar Stonehenge te verteren, wat – vrees ik – niet alleen omwille van het ‘volume’ van een aantal van die boeken (eentje van zevenhonderd bladzijden, eentje van zeshonderd, eentje van vierhonderd, een tweetal van driehonderdvijftig, en dan nog wat dunnere exemplaren), maar ook vanwege de stijl van de auteur wel eens een beproeving zou kunnen worden voor mijn literaire spijsvertering.

“(…) vrees ik”, schreef ik, want, eerlijk is eerlijk, hoe hard ‘s mans stijl mij ook op de zenuwen werkt, dat is naarmate ik vorderde in de verhalen verminderd. Enerzijds door gewenning, vermoed ik, want deze in 1987 bij Meulenhoff uitgegeven bundel is, zoals een aantal van de hierboven genoemde boeken, zo’n driehonderdvijftig bladzijden dik, dus de lezer heeft tijd om de stijl te leren negeren, maar anderzijds ook omdat de stijl doorheen het boek geleidelijk lijkt te evolueren. Van de enorme geblaseerdheid van Regen en gaslicht tot de min of meer aanvaardbare dialoog van Het kind moet een naam krijgen (voor het eerst gepubliceerd in 1975): je merkt dat er tussenin een aantal jaren verstreken zijn. Een dertigtal om precies te zijn, al heeft auteur Lampo alleen de verhalen in het eerste deel, Dochters van Lemurië, van een jaartal voorzien (het jaartal waarin hij ze geschreven heeft, neem ik aan).

Het eerste deel, inderdaad, met daarin behalve Regen en gaslicht ook nog De geliefden van Falun, Cauda met Irène, Idomeneia en de kentaur, De geboorte van een God, en De Madonna van Nedermunster, de verhalen die – voor de kenners – oorspronkelijk verschenen in een in 1964 gepubliceerde bundeling, (eveneens) Dochters van Lemurië getiteld. Het tweede deel bestaat dus logischerwijs uit de verhalen die eerder opgenomen werden in een andere bundel, net zoals dit deel De engel en de juke-box genoemd, en bevattende Marie-Rose-Marie, De zoon van meneer Davidson, Clarissa en de poesen, en (ik heb de volgorde bewust even omgedraaid om er een clou van te kunnen maken)… De engel en de juke-box. Het derde deel ten slotte bevat alléén maar Het kind moet een naam krijgen, al werd dat óók al eerder opgenomen in een ander boek, De neus van Cleopatra. Het is me niet duidelijk of daarmee álle verhalen (of toch kortverhalen, of, zoals het op de achterflap staat, “het langere korte verhaal”) van Hubert Lampo in dit boek gebundeld zijn, maar alleen al gezien het feit dat er in 1988 nog een boek met de titel De man die onderdook en andere verhalen verscheen en in 1992 de verhalenbundel Schemertijdmuziek, zijn er later minstens nog een aantal geschreven of wísten ze bij Meulenhoff dat ze met de waarheid een loopje aan het nemen waren toen ze op de achterflap lieten vallen dat het om “Lampo’s verzamelde verhalen” zou gaan.

Nu ja, ik gun Lampo (in 2006 overleden) én Meulenhoff (nog in leven) het voordeel van de twijfel wat dat betreft en houd het verder bij de bespreking van de verhalen die in deze bundel werden opgenomen. Verhalen van wisselende kwaliteit en bepaalde constanten, ook los van het stilistische element (“De regen maakte me rustiger en na een poos week het ellendige gevoel voor een vlakke kalmte, olieachtig als de stilte van het water op een onweerachtige avond”; “Het bleef geen vaag gevoel van gestalteloze vertrouwdheid, zoals ons dat wel meer overkomt, doch het was een geheimzinnige zekerheid, overtuigend en overweldigend, ofschoon elk aanknopingspunt mij ontbrak”). Bepaalde constanten die duidelijk maken dat het ook met betrekking tot Hubert Lampo (die daar niet alleen in staat) géén goed idee is te veel van zijn verhalen na mekaar te lezen: als – ik ga de term verder niet meer gebruiken – magisch-realist moet hij het namelijk eerder hebben van de sfeeropbouw dan van de plot (die plot stelt dan ook vaak niet al te veel voor en de ontknoping zie je bijna even vaak van een uur ver komen), en die sfeeropbouw streeft Lampo maar al te dikwijls na met dezelfde bouwstenen. Ik ga niet zeggen dat er in ál zijn verhalen gaslantaarns zitten, maar hun aanwezigheid blijft heus niet beperkt tot Regen en gaslicht, zelfs als hij daarin zijn verteller laat zeggen: “Denk niet dat ik me zit aan te stellen als ik almaardoor over regen en gaslantarens praat.” Ik ga niet beweren dat er in elk van zijn verhalen een mist hangt, maar helder zicht is er toch vaak niet, en de mist accordeert wel leuk met de gaslantarens. Net zoals de, al dan niet afgelegen, herbergen, waar een of andere schoonheid de plak zwaait en de verteller zijn kluts inruilt voor een glas alcohol. Ik zou niet dúrven beweren dat elke vrouw waarop een van zijn hoofdpersonages verliefd is of ooit was ‘asblond’ is, maar veel meer varianten (“Voor variaties heeft onze generatie wel wat tijd nodig.”) dan “haast Skandinavische blondheid”, “zilverblonde haren”, en “verrukkelijk blond, misschien wel Venetiaans blond” duiken er toch niet op in de tot literatuur omgesmede tienerfantasieën van Lampo (ik had er óók zo’n, ik kan het weten). En dat ál die vrouwen grijze ogen hebben (soms “grijs als een gesluierde voorjaarshemel, waarachter men de aanwezigheid van de zon blijft bevroeden”, soms ‘zeegrijs’) die op bepaalde momenten purper schijnen (soms ook “ondoorgrondelijk purper” of “teer paars”), met “ongemeen lange wimpers”, heb ik me al evenmin ingebeeld. “Het kon natuurlijk ook een meisje uit een boek van Hubert Lampo zijn”, schrijft diezelfde in De engel en de juke-box, een verhaal waarin hij de draak steekt met “magisch-realisten” en zijn stijl heeft ingeruild voor iets wat min of meer hardboiled moet klinken, maar desalniettemin is ook die “engel” weer van datzelfde type (net zoals zijn vertellers overigens, die maar al te vaak schrijvers, journalisten, geschiedkundigen of priesters zijn, eventueel een combinatie daarvan).

Maar goed, ‘t is niet allemaal voorspelbaarheid (in bijvoorbeeld Marie-Rose-Marie al meteen van in de titel zelfs – ja, het gaat over tweelingzussen met, onder andere, verwisselbare namen) en herhaling wat de klok slaat. In Idomeneia en de kentaur laat Lampo zich beslist niet alleen van zijn grappige kant zien als hij het heeft over “verwijfde schandveulens die ons, kentaurinnen, een gruwel en een belediging zijn”, maar bijvoorbeeld ook als hij zegt dat “de tijd (…) voor hem stil [viel], in strijd met alle filosofische opvattingen, die alsnog slechts sporadisch aan het relativiteitsbegrip toe waren”, al is het dan weer twijfelachtig of “een kleed, haast doorschijnend wit, versierd met gouden borduursel à la grecque” in deze context grappig bedoeld is.

En dan is er ook nog De geboorte van een God, natuurlijk. Een verhaal van zo’n veertig bladzijden dat uiteindelijk minder in de magisch-realistische sfeer zit dan in die van de – al gaat het dan over archeologen - science fiction (geen dromen, geen mist, geen gaslantarens, zelfs geen blonde vrouwen met grijze ogen, wél een tijdreiziger) en dat ontegenzeggelijk aangenaam om lezen is (er hoeft niet eens een stijl genegeerd te worden), van een goede clou werd voorzien, én lijkt te kloppen als een bus (aannemend dat je door de tijd kan reizen, natuurlijk, zelfs al is het onvrijwillig en is er geen weg terug: “Dit was niet meer mijn tijd. Dit was een wereld die misschien al duizenden jaren tot het verleden, ik bedoelde: tot mijn verleden behoorde.”), waarmee het mijns inziens het beste verhaal van deze hele bundel is.

Toegegeven, ook Het kind moet een naam krijgen heeft een leuke clou – al weet je dan meteen van bij de titel dat de clou in die naam zal zitten -, en in De Madonna van Nedermunster wordt gezellig uitgeweid over heidendom en Bosschiaanse taferelen, terwijl er verder in elk verhaal wel iets zit dat je als lezer zou willen bewaren, maar die veertig bladzijden die De geboorte van een God beslaat en die splinters uit de andere verhalen maken de ruimte die dit boek in mijn kasten inneemt niet goed. Bezorg mij dat ene verhaal in een aparte uitgave en ik ruil deze “verzamelde verhalen” er graag voor in.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !