maandag 25 januari 2021

Onder anderen (Johan Anthierens) (Boekbespreking door Björn Roose)

Björn Roose bespreekt - Onder anderen (Johan Anthierens)
Er zijn tijden geweest waarin Johan Anthierens voorstellen absoluut niet noodzakelijk zou geweest zijn. Lang voor Herman Brusselmans naast schrijver een televisiefiguur werd, was Anthierens dat immers al. Alleen wist Anthierens de goegemeente niet te storen met vuilbekkerij (laat ons wel wezen: da’s het enige wat de goegemeente storend vindt aan Brusselmans), maar met het aanstampen tegen allerlei toen nog min of meer heilige huisjes als het bels koningshuis, de katholieke Kerk, en het establishment in het algemeen. 

Net zoals bij Brusselmans het geval is, leverde die bekendheid als televisiefiguur hem echter nauwelijks extra lezers op (echte lezers hebben wel wat beters te doen dan televisie kijken) en kon die ook niet verhinderen dat het door hem opgerichte weekblad De Zwijger na tweeënhalf jaar al de boeken dicht moest doen. Hetzelfde lot was Gaandeweg beschoren, het eveneens satirische blad dat hij twee jaar later oprichtte. En bij de televisie bleef het liedje ook niet duren: de, toen nog officieel, belgische Radio en Televisie zette hem na verloop van tijd aan de deur omdat hij net iets te veel gasten had geschoffeerd, wat niet belette dat hij in en met andere programma’s terugkeerde. 

Maar Johan Anthierens is intussen al bijna twintig jaar dood en het feit dat hij ook nog voor bladen als Knack, Humo, De Morgen, en een reeks Nederlandse media schreef, ligt daarmee in een – zeker in vergeetachtige tijden als de onze – ver en duister verleden. Je kan het jongere lezers dus niet echt kwalijk nemen dat zijn naam geen belletje doet rinkelen, ondanks het feit dat zijn iets oudere broer Karel Anthierens – minstens zo bekend in medialand, maar al sinds 1996 met pensioen – wél nog leeft, en zijn andere broer, Jef Anthierens, ook al een hele persoonlijkheid was in medialand. 

Dat in de vergetelheid terechtgekomen zijn, geldt uiteraard ook voor de meeste andere mensen die in Onder anderen een rol spelen. Wéér een streepje aan de min-kant zou je kunnen zeggen. Maar welke streepjes je daar ook kan zetten, ze wegen niet op tegen de stijl van Anthierens, tegen zijn taalvirtuositeit, tegen zijn associaties. Ik heb een levensgroot probleem met schrijvers die denken hun inhoudelijke leegte te kunnen verbergen onder stijl (wat dan doorgaans neerkomt op dikdoenerij, name dropping, referenties, dat soort dingen), maar Anthierens zou wat mij betreft een boek hebben kunnen schrijven over niks en ik zou het door zijn taalgebruik nog steeds lezenswaardig hebben gevonden. En hij heeft het voor de duidelijkheid niet over niks. In De Abrikozenjaren bijvoorbeeld is de hoofdrol weggelegd voor Kuifje; in Een pittig tuinfeest over le temps des cerises (letterlijk in dit geval); in Zichem, is dat beven? over Ernest Claes en zijn huis in Zichem; in Van zwarte en rechtschapen schapen over enerzijds Pieter Nicolaas Menten en anderzijds Marcel Liebman, maar in beide gevallen vooral over de hypocrisie en hysterie van de massa(media); in Ten dode opgeschreven over zijn vriend en topatleet Ivo Van Damme (een naam die zelfs zij die na 2000 geboren zijn nog wel iets kan zeggen); en in het hoofdstuk Vader Verrader over zijn kinderen. De stukken daarin kwamen hem op zo mogelijk nog meer kritiek te staan dan zijn relschopperij op televisie: hij schreef té persoonlijk, te dicht op het vel van mensen in zijn omgeving, te open over wat eigenlijk besloten moest blijven. Maar ook aan de kritiek besteedde hij aandacht, en stukjes kritiek (en bijval) zijn in dit boekje (uitgegeven in 1978 bij Lannoo) als annexen bij de hoofdstukken opgenomen, waardoor vele hoofdstukken nog meer een “tijdsdocument” zijn geworden. 

Nu ja, zoals gezegd, de stijl van Anthierens is sowieso reden genoeg om dit werk te lezen. Daarom een paar voorbeelden daarvan. Uit Een pittig tuinfeest (wetend dat het over kersen gaat al een woordspeling op zich): “Het is nacht geworden, van kersen gesproken, ik ga pitten en morgen, bij het krieken van de dinsdag, kunt u mij weer tussen de dauw ontwaren, mijn schouderbladen schurkend tegen de schorsen, vakkundig rode knopen plukkend”. Daar wil je toch élk woord van proeven? Uit Peekel Hearing in Amsterdam (ook al een woordspeling op zich, trouwens): “Ik heb niets tegen een verleden, maar het is passé”; “de koeien op de hoes hebben kippevel”; “Peekels opgezouten arbeid”; “waar met gefronste pennen over lied en leed in het leven getwist wordt”; “de platendeskundige die de groeven nu in zijn gezicht draagt”; of “Voor het eerst hield ik tussen duim en wijsvinger tepels met ezelsoren.” Uit Zichem, is dat beven?: “(…) in hun stijfgestreken zondagse Nederlands de Amsterdamse diva [Willeke van Amelrooy, noot van mij] huldigen voor al die keren dat zij enkel getooid met het witte doek de overige natuur uitbundig tegemoet trad”. Uit Door het gaas van mannenwimpers worden vrouwen dag en nacht bespied: “(…) mijn ambitie is een stuk zeep te zijn in een meisjespensionnaat. Of een kapstok, bedolven onder badhanddoeken.” Of, ten slotte, uit Redelijk eerbetoon, een in memoriam (pre mortem gepubliceerd) voor Toon Van den Eynde: “Een ongeluk ligt in een klein hoekje en dat ga je dan om.” 

Pareltjes die overigens niet beletten dat Anthierens ook in zijn boeken hard kon toeslaan. Over de totale desinteresse voor het “Vlaamske liet” bij de belze platenfirma’s bijvoorbeeld (Peekel Hearing in Amsterdam): “Wetende dat de Nederlandse minstrelen in Vlaanderen geliefder zijn dan in hun Noord-Nederland waren de platenfirma Bovema en de samensteller ervan overtuigd dat ‘Wie in Nederland wil zingen’ voornamelijk hier in vruchtbare aare zou vallen. Men waagde het erop duizend exemplaren te persen, driehonderd voor het eigen land en de grote meerderheid voor bij ons. Edoch … hallo, ja, wéér met u, ik besluit in telegramstijl: edoch, veel sukses Holland, héél veel, très beaucoup succès Hollande, in één jaar tienduizend dubbelaars là-bas in de pays bas, bij ons, niks, niemendal, hoe kan dat. Brusselse zustermaatschappij van Bovema vol Franstaligen, niks geïnteresseerd in Vlaamske liet, dat het oude lieke zijn, geen ene propagand’ gemaak plus Vlaamse liedjournalisten niet meer oor laten hangen luisterlied, luisterlied kampvuurouderwets, rock around de klok nieuwerwets zijn, en beat recht voor de raap zijn en punk in aantocht zijn. Niks Nederlands nu. Vlaamse liedjournalist houdt very much van Engelske song, very very, en veel petit peu van Netherlands.” 

Waarmee ik bij een laatste citaat aankom. Eentje uit Van zwarte en rechtschapen schapen, wat sowieso al een bijzondere tekst was gezien Anthierens uit, wat dan heet, “een zwart nest” kwam. Of dat de reden was waarom hij een tekst over Pieter Nicolaas Menten vergezeld liet gaan van een tekst over Marcel Liebman, weet ik niet, maar het belette niet dat hij de verdediging van Menten en zijn vrouw tegenover de bloeddorstige meute op zich nam: “Wat onderscheidt een onmens, zoals Menten blijkt te zijn, van beschaafden? Precies. Bij mijn weten treft mevrouw Menten de blaam de echtgenote te zijn van een beul en een barbaar; in tijden van rampspoed is het het recht zoniet de plicht van echtelingen om elkaar terzijde te staan en niet te begeven voor hen die op een verscheurend schouwspel azen. Het belegeren van de kamer waarin een aangegrepen Meta Menten zich verschanst, haar ter verantwoording roepen ten aanzien van een kijkerspubliek, de mensen thuis aanwijzen in wat voor soort kamer de Mentens ondergedoken leefden, zijn in mijn ogen fascistische vormen van berichtgeving. Daar dien je geen doden mee, daar wordt de demokratische gedachte beurs van, daar prikkel je primaire emoties mee, dat is nieuwsgaring voor psychopaten. (…) Hoe groot het misdrijf wezen mag, ik zal nooit de kant kiezen van allen tegen één, ik zal geen deel uitmaken van de meute hijgende honden, hoe gewettigd de drijfjacht ook wezen mag. Ik ga ervan uit dat wie tegen Menten is tegen èlke manier van doden dient te zijn en zich bijvoorbeeld roeren moet tegen hen die voor hun genot op dieren jagen. Een man of een vrouw die voor de sport een hert of een minder oogstrelend dier tussen de ogen mikt staat dicht bij Menten. Ik leen mij niet tot overgevoeligheid maar aksepteer evenmin dat misdaad-maëstro Menten tot een Sebastiaan wordt gepromoveerd op wie elkeen zijn gifpijlen mag afvuren. Menten heeft kwaad gesticht en moet gevonnist worden, maar niet in het schijnsel van fakkels en toortsen. Hij moet terecht staan voor een jury, niet gekruisigd worden. Ik verdenk Holland ervan een Veemgericht te vormen, het is niet omdat Pieter Nicolaas zich als een demoon heeft ontpopt dat een heksenjacht moet worden ontketend, met de beeldbuis als moderne brandstapel.” 

Er waren naar het schijnt mensen die oordeelden dat Johan Anthierens een cynicus was, een gevoelloze man. Ik heb daar eerlijk gezegd niks van teruggevonden in deze stukken. Hij kon oprecht verontwaardigd zijn, zeer gevoelig ook, maar was ook totaal afkerig van hysterie en zich maar al te bewust van z’n eigen tekortkomingen. Een boek dus dat zeker het lezen waard is. Als je het ergens kan vinden, natuurlijk. 

Björn Roose