vrijdag 28 februari 2020

'Vertel mij wat, kameraad!' (Michail Zosjtsjenko)

Björn Roose bespreekt - 'Vertel mij wat, kameraad!' (Michail Zosjtsjenko)
Boeken van Russische schrijvers, bij voorkeur van exemplaren die in ongenade vielen bij de Sovjet-dictatuur: ik verzamel ze al vrij lang. Ik kan niet meer zeggen waar ik dit 'Vertel mij wat, kameraad!' van Zosjtsjenko tegen kwam, maar gezien er niks in staat dat verwijst naar een bibliotheek, is de kans vrij groot dat ik het vond - en dus kocht - in een kringwinkel. 

En eerlijk gezegd, dit keer dacht ik dat ik békocht was, al was het dan ongetwijfeld niet voor veel geld. De stijl van Zosjtsjenko bevalt me namelijk echt niet. Al heeft de vertaler, C.J. Pouw, daar dan een verklaring voor: "De essentie van Zosjtsjenko's stijl moet, wat zijn satirische schetsen betreft, zeker niet gezocht worden in allerlei spitsvondige woordspelingen, noch in bepaalde, het leedvermaak dienende vondsten op het gebied van de volksetymologie, noch ook op de eerste plaats in enig ander vertoon van milieucoloriet, al dan niet onderstreept door een afwijkende, 'sfeerwekkende' spelling ('voader', 'bennen', 'kennen ( voor 'kannen'). De essentie ervan schuilt in het totaal van alle met zoveel schaamteloos aplomb vertoonde blunders en lompheden. Dát maakt wat de verteller - voor een juiste volvoering van zijn satirische opdracht - in eerste instantie moet zijn: een onnozele hals, wiens uitspraken slechts op 'toevallige versprekingen' zouden berusten. In dat kader fungeren de binnenstebuiten gedraaide, aan de omgangstaal appellerende syntaxis; de talloze verhaspelingen van woorden ('uitgevloerd' als contaminatie van 'gevloerd' en 'uitgeteld'), van zinnen of uitdrukkingen ('een veeg aan de wand') tot op het niveau van hele jargons ('iemand in het ongerede hengsten') aan toe; de hakkelende en telkens door stopwoordjes ('dus', 'natuurlijk', 'zeg maar') onderbroken zinnen; de combinaties van qua gebruiksniveau onverenigbare woorden ('Jij, uwe majesteit, staat hier afgebeeld.') Een en ander tegen de achtergrond van een vaak even plastisch als in-en-in burgerlijk lexicon ('goeie goed', 'blieven', 'in de spulletjes' enzovoort) en - niet te vergeten - de nu eens zwierig-enthousiast, dan weer gedempter en bijna samenzweerderig klinkende, maar in alle gevallen even persoonlijke en eigenwijze intonatie van de verteller. (...) Deze benadering is ook zoveel mogelijk voor de 'stijl' van de Nederlandse versie aangehouden. In hoeverre een en ander tot een geloofwaardig resultaat heeft geleid, moet de vertaler helaas aan de lezer ter beoordeling overlaten." 

Wel, ondergetekende zou zich al na ongeveer een halve minuut doodergeren als hij met iemand in gesprek raakte die er zo'n stijl op nahield en binnen de twee minuten zorgen dat hij weg kwam. Als die stijl in een boek geïmiteerd wordt, wen ik daar evenmin aan en heb ik de neiging dat boek verticaal te klasseren. Ik heb dat alléén maar niet gedaan omdat ik nu eenmaal over een bovenmenselijk doorzettingsvermogen beschik en bleef hopen dat die stijl niet de hele tijd zou aangehouden worden. Als het nawoord van de vertaler een voorwoord was geweest, had ik beter geweten en was ik misschien niet eens aan het boek begonnen. 

En dat ondanks het feit dat de vertaler er in dat nawoord niet náást schiet: "Deze graad van aanbidding [vertaler stelt dat Zosjtsjenko "indertijd door een heel volk werd gekoesterd", nvdr] is in onze cultuurtraditie te exclusief voorbehouden aan artiesten, wier meest opmerkelijke prestaties - het museaal exposeren van zijn laatstleden stoelgang, het voor de camera's opzitten van een veelspan blonde slavinnen (het TROS-lid stijvend in zijn hang naar kunst) of zelfmoord - gewoonlijk buiten het eigenlijke vakgebied te bewonderen vallen. De bekende volkswijsheid dat genialiteit aan krankzinnigheid grenst, heeft te onzent menigeen doen besluiten zijn carrière van genie zekerheidshalve als imbeciel aan te vangen." 

Dat koesteren van Zosjtsjenko is trouwens iets eigenaardigs. Ja, hij was in den beginne een satiricus, maar hij werd al héél snel een lafaard. Zoals zovelen, dat is waar en geen van ons kan met zekerheid zeggen dat hij anders zou zijn als hij leefde onder een dictatuur (ik ben er vrij zeker van dat we - zoals historisch gezien algemeen is - bijna allemaal zouden plooien), maar toch: "Zosjtsjenko valt, als een van de weinigen onder hen [collega-satirici, nvdr], de eer te beurt zijn eigen roemloos einde met bijna een kwart eeuw te mogen overleven". Hij probeert "op aandoenlijk onbeholpen wijze gehoor (...) te geven aan de steeds dreigender oproep van hogerhand om zijn schrijverschap in te zetten voor de opbouw en 'promotion' van de heilstaat (...) Zosjtsjenko's nadagen tonen een schrijver die 'zichzelf wil genezen van de ironie'. Hardhandig geconfronteerd met de aanstekelijkheid van zijn kwaal, op epidemische schaal zichtbaar in het daverend succes van zijn satires, tracht hij zichzelf tenslotte van zijn 'positieve' kant te bewijzen (...) Zijn goede wil toont hij - met overigens weinig succes - in het produceren van reeksen verhalen, die zich qua stichtelijkheid in weinig onderscheiden van de verplichte oefeningen die elders om hem heen te beste worden gegeven. Hij werpt zich op de vaste succesnummers van het 'positieve repertoire': Lenin, soldatenmoed (-liefde, -verdriet), partizanenmoed (enzovoort) en - tot vandaag hét veiligheidsventiel voor de gefrustreerde Sovjet-bellettrist - kinderverhalen (...) Lang voor zijn uiteindelijke geluidloze explosie wekt Zosjtsjenko's ster nog slechts een bijna leedvermakelijke belangstelling. Zoals, op veilige afstand gadegeslagen, de doodsnood van een halfopgebrand feestprojectiel, sissend en stuipend op zijn laatste energie." 

En toch staat er op de achterflap te lezen: "Noem als argeloze westerling tegenover een Rus de naam Zosjtsjenko, en u bent het volgend moment getuige van een klein wonder. Het staal in de ogen smelt, in de eerst zo nors gepolijste blik verraadt zich een rimpeling, die zich snel als een mini-aardbeving over de rest van het gezicht verbreidt, de neusvleugels beroert als voor een opkomende niesbui en tenslotte zijn verwoestend epicentrum vestigt rond de mond." Een kleine stap van "slechts een bijna leedvermakelijke belangstelling" naar de loftrompet klaarblijkelijk, maar de commerce wil ook wat, nietwaar? 

Soit, los daarvan én van het feit dat de verhaaltjes door de band genomen (toch naar mijn goesting) uitermate flauw zijn, zitten er af en toe toch wel kléine pareltjes in dit boek. Een bloemlezing: "m'n storm- en drankperiode"; "Over duizend jaar zou je rustig een houthandeltje kunnen beginnen"; "Een heel goeie arts, die er wat van begrijpt. Ik loop nou al voor het vijfde jaar bij hem. En ik mag echt niet klagen, de kwaal is intussen niet erger"; "In februari van dit jaar bracht de stoker, terwijl hij de trap afliep, met zijn pook lichte brandschade toe aan een vrouwelijke klerk, Nadja R."; "De directeur van de instelling liet de stoker bij zich roepen en gaf hem een fikse uitbrander"; "Och, wat zijn de Amerikanen toch een spits volk! Hoeveel grote ontdekkingen, hoeveel fantastische uitvindingen hebben zij niet gedaan! De stoom, de Gilette-scheermesjes, de draaiing van de aarde om d'r as, - al die dingen zijn ontdekt en bedacht door Amerikanen en voor 'n deel Engelsen". Of, ten slotte, deze: 

"Vroeger ging je 's morgens gewoon naar je werk, daagde je 's avonds weer 'n keertje dus op, dronk je nog even wat thee en dan gelijk door op één oor. Met die petrolie zag je nergens wat van. Maar deed je nou dus het [elektrische, nvdr] licht aan: dat je hierzo een stukkende schoen rond zag zwerven, daarzo het behang in vellen los van de muur, ginter een wandluis op een holletje wegpezen om zich te verschuilen voor het licht, daar weer weet ik veel wat voor vodde, hierzo een rochel, daar nog een peuk, verderop weer een vlo vrolijk rondhossen. Lieve God nog aan toe! Om gewoon radeloos van te worden. Wat een treurige aanblik, zo'n schouwspel!" 

Dus, als u het boekje in handen zou krijgen en bereid bent door een hele hoop rommel te waden om een paar keer écht te lachen, laat het dan vooral niet liggen.

Björn Roose

zondag 23 februari 2020

Mindf*ck – Next level (Victor Mids en Oscar Verpoort)


Björn Roose bespreekt - Mindf*ck - Next level (Victor Muds en Oscar Verpoort)
Okee, na twee romans terug over naar de non-fictie. Alhoewel … gezien dit boek – voor wie de term mindfuck niks wil zeggen – als ondertitel “102 nieuwe illusies & experimenten” heeft, zitten we toch wel weer een beetje in de fictie.

Ik heb geen abonnement op televisie, dus gaan alle tv-programma’s en gesprekken daarover aan mij voorbij, en ik heb ook het eerste boek van de heren Mids en Verpoort gemist, maar in dit boek geven ze, aldus de achterflap, “nog meer geheimen en spectaculaire illusies uit het populaire tv-programma MINDF*CK prijs”.

Op de webstek van het televisieprogramma – uitgezonden bij AvroTros (toen ik voor het laatst televisie keek, waren die twee volgens mij nog niet één) – lees ik dat het “een populair-wetenschappelijk illusieprogramma [is], waarin Victor Mids bekende en onbekende Nederlanders onverklaarbare illusies toont. De kijker krijgt daarbij inzicht in de achterliggende neuropsychologische principes. Victor Mids is illusionist en arts (niet praktiserend). Met deze innovatieve combinatie brengt hij illusie en wetenschap op een unieke manier samen. Want hoe makkelijk ben jij af te leiden? Hoe werkt ons geheugen? En bestaat er eigenlijk wel een vrije wil?” En als ik even op zoek ga naar zijn mede-auteur, Oscar Verpoort, ontdek ik dat deze samen met Mids bedenker van het tv-programma in kwestie is en er de productie en regie van doet (hij studeerde af aan de Nederlandse Filmacademie).

Samen hebben ze in ieder geval een leuk boekje geschreven vol met optische en andere illusies, kaarttrucs, en dergelijke dingen meer. Niet het soort boek dat ik zou kopen – ik ben niet iemand die anderen per se verbaasd wil doen staan met gegoochel met munten, boeien of dobbelstenen -, maar wel een leuk cadeautje voor iemand die sowieso veel leest en wel interesse heeft voor mindfucks in het algemeen. Dat was dan ook hoe ik het boek in handen kreeg. En dat is ook waarom ik het zou aanraden aan iedereen die er zelfs los van een interesse in “trucjes” belang bij zou kunnen hebben te weten hoe makkelijk hijzelf en een ander bedot kan worden.

Dit boek gaat immers ook over foto’s waarop dingen niet zijn wat ze lijken, fysieke verschijnselen die niet bestaan, gedragsbeïnvloeding, afvallen, versiertrucs, het opleuken van saaie feestjes voor jezelf, onderhandelingstechnieken en zoveel zaken meer die aantonen hoe “slim” (en daardoor soms ook hoe stom) de menselijke geest is. En dat is een mooie herinnering aan hoe vatbaar we met zijn allen zijn voor reclame, maar ook voor propaganda, politiek- en mediagelul, want geloof me vrij: een geest die zich een loer laat draaien door de trucs in dit boek (en, eerlijk is eerlijk, ze zijn simpel, maar ze werken), laat zich ook in de luren leggen door de veel gewiekstere illusionisten in de politieke- en mediawereld.

Mindf*ck – Next level was in december 2019 aan zijn derde druk op twee maanden toe (al kan ook dat een mindfuck/verkoopsargument zijn) en is ondanks het advies “Koop dit boek niet!” dat er op aangebracht is, zeker het lezen waard. Of u het daarom moet kopen, hangt uiteraard van milde schenkers en bibliotheken in uw buurt af.

PS: als u een slachtoffer zoekt om de trucs in dit boek op uit te proberen, zoek dan iemand die uw instructies volgt. Ik neem aan dat een illusionist als Mids zo iemand weet uit te zoeken, maar ik klaarblijkelijk niet. Mijn slachtoffer slaagde er telkens weer in om mijn voorbereidingen - naar eigen zeggen per ongeluk - deskundig om zeep te helpen.

Björn Roose

zaterdag 22 februari 2020

De witte koning (György Dragomán)

Björn Roose bespreekt - De witte koning (György Dragomán)
Inderdaad, ondanks het feit dat ik zelden fictie koop al de tweede boekbespreking op rij van een roman. Dit keer een die zich afspeelt in Roemenië, maar wel oorspronkelijk verschenen in het Hongaars en geschreven door een etnische Hongaar. Wie een beetje thuis is in het Hongaars had dat trouwens minstens uit de voornaam van de auteur kunnen afleiden.

György Dragomán werd in 1973 geboren in Transsylvanië (historisch Hongaars, maar nu Roemeens) in Târgu Mureș ofte Marosvásárhely, maar verhuisde met zijn familie naar het Hongaarse Szombathely, onder andere – voor wie het in de literaire wereld zoekt – bekend vanwege James Joyces Ulysses, al is Joyce er voor zover we weten, en in tegenstelling tot zijn personage Rudolf Virág, nooit geweest. Ook Dragomán (die trouwens werk van James Joyce vertaalde in het Hongaars) bleef er niet zo heel lang: hij ging een graad in Engels en filosofie halen in Budapest, waar hij ook nu nog woont met zijn vrouw en twee kinderen en waar hij ook zijn literaire carrière begon. Die loopt inmiddels al sinds 2002, maar het boek dat ik hier bespreek, De witte koning, daterend uit 2005, blijft zijn bekendste werk, op zijn minst in het buitenland (het werd dan ook vertaald in zo’n dertig talen).

De witte koning is, aldus de achterflap, “een indringende, maar ook humoristische schets van een jeugd achter het IJzeren Gordijn, waarmee een verbluffende nieuwe stem in de hedendaagse literatuur wordt geïntroduceerd”. Persoonlijk zou ik het verhaal van Dzjata, hoofdpersonage van het boek wiens vader op een zekere dag wordt meegenomen door de nationale veiligheidsdienst, waarna hij met zijn moeder alleen verder moet, echter niet als “humoristisch” klasseren. Het is bijtend, het is hard, het is ongetwijfeld een vrij realistische, zij het fragmentsgewijze, weergave van niet alleen “zijn jeugdervaringen in het Roemenië van Ceaușescu in de jaren tachtig van de vorige eeuw”, maar van de jeugdervaringen van zovele mensen aan die kant van de grens die Europa in “oost” en “west” scheidde (en dat bij velen im Geiste nog steeds doet).

Er zijn ongetwijfeld raakpunten met de jeugd van zovelen in achterstandswijken, in arme buurten, in hellegaten overal ter wereld die ook nu nog bestaan, maar daar bovenop komt de altijd aanwezige Big Brother, de onmogelijkheid om het systeem te ontvluchten, de nomenklatoera, het “iedereen is gelijk, maar de ene is wat gelijker dan de andere” (Animal Farm van George Orwell, mocht u zich de referentie niet meer herinneren), én die zaken die gewoon eigen waren aan de communistische wereld (of het nu de dictatuur van Ceaușescu, de “vrolijkste barak van het Oostblok” (Hongarije), het Polen van Jaruzelski, of de Sovjet-Unie was, maakte niet zoveel uit).

De avonturen van Dragomán, of zijn personage Dzjata, zijn bovendien goed geschreven (en vertaald door Rebekka Hermán Mostert, die ook zijn Vuurstapel vertaalde, en zonder meer voeling heeft met zijn wereld, want werkt en woont in Roemenië, Hongarije en Nederland en eveneens van Hongaarse afkomst is). Ondanks de brutaliteit van die jeugdjaren weet hij altijd een zekere weemoed in zijn verhalen daarover te leggen, of het nu over de pesterijen van de Securitate aan het adres van zijn moeder (hoofdstuk Tulpen), de pogingen om niet naar school te gaan (desnoods door je been te breken in Sprong), het afgenomen worden van je voetbalplein (in Eindtijd), het mogelijk opduiken van zijn vader (in Houweel), het moéten verliezen van een sportwedstrijd (in Ventiel), of over het tijdens een oorlogsspelletje in brand steken van een graanveld (in Oorlog) gaat.

En die witte koning van de titel? Dat is wat ook op de flap staat: de witte koning uit het schaakspel. Die steekt Dzjata in zijn zak in het verhaal Afrika, terwijl zijn moeder probeert een hoge ome ervan te overtuigen om haar man vrij te laten. Die hoge ome, een ambassadeur, is dat uiteraard niet van plan, maar wil wel graag in haar broekje. Een zin bijna aan het einde van dat verhaal geef ik u graag mee:

“Ja ik kon heel goed horen dat het mama was, ze lachte heel hard en ondertussen schreeuwde ze, zelfs door alle muren en deuren heen kon ik heel duidelijk horen dat ze schreeuwde bravo, kameraad ambassadeur, bravo, geweldig, fantastisch, wees maar niet bang, sla me gerust nog een keer, sla me zo hard als u kunt, sla dan, u denkt zeker dat u een vrouw moet slaan om een echte vent te wezen, nou, als dát is wat u nodig heeft, mag u me slaan tot u een ons weegt, ga uw gang, mep maar raak, toe dan, sla dan, en terwijl ze schreeuwde moest ze ook de hele tijd lachen, ze lachte zo hard dat ik zeker wist dat ze er tranen van in haar ogen had, maar toen had ik de deur al opengetrokken, ik rende van de ene kamer naar de andere, door de gangen, en weer door allerlei kamers heen, en iedere kamer stond barstensvol spullen, en overal hoorde ik mama lachen, waar ik langsholde rinkelden de kristallen vazen, de glazen vissen, de porseleinen soldaatjes, de glazen en de wijnflessen, alles rinkelde tegen elkaar aan, de ingelijste foto’s en landkaarten en de ivoren snijwerkjes aan de muur slingerden heen en weer door mama’s geschater, en zelfs de gedroogde en glanzend gelakte tropische visjes die aan koperen draden in het aquarium hingen, bewogen alsof ze echt zwommen, ja echt alles bewoog: de koperen armbanden en enkelbanden die aan leren bandjes boven de deuren hingen, de verzegelde glazen potten met een goudkleurige vloeistof erin op de planken langs de muur, en zelfs de kroonluchters slingerden heen en weer, alles trilde alsof er een aardbeving was, ik was bang dat ik bedolven zou worden onder de trofeeën die vast en zeker van de wanden zouden vallen, en ik trok de ene na de andere deur open en rende van kamer naar kamer, en net toen ik begon te denken dat ik mama nooit meer zou vinden, rukte ik opeens ergens een deur open en was ik eindelijk weer terug in de grote kamer.”

Eén zin, inderdaad. En hele lange zinnen zijn eigen aan de stijl van Dragomán, of toch minstens aan de stijl die hij in dit boek hanteert. Wellicht omdat hij daarmee de typische spreekstijl van nogal wat jongeren weergeeft. Beetje lastig om lezen in het begin, maar het went. Laat het u hoe dan ook niet afschrikken om dit boek ter hand te nemen mocht u het toevallig tegenkomen. Ik vond het bij de uitverkoop van een bibliotheek. Daarin goede boeken vinden en bij toevallige dwaaltochten door de bibliotheek grote hopen rommel (die dan uiteindelijk ook in de uitverkoop belanden), dat went óók …

Björn Roose

vrijdag 21 februari 2020

De schaduw van Erasmus (Joris Tulkens)

Björn Roose bespreekt - De schaduw van Erasmus (Joris Tulkens)
De keren dat ik fictie koop op een jaar zijn zoniet op één vinger dan toch op één hand te tellen (de fictie in de kranten krijg ik gratis), maar als een zeer goede kameraad, met min of meer gelijklopende interesses, mij een roman schenkt, ga ik die uiteraard wel lezen. Zo ook dus met De schaduw van Erasmus, een historische roman, van Joris Tulkens.

Altijd een beetje uitkijken met dit genre, het leeft uiteindelijk bij de gratie van het dooreenlopen van Dichtung en Wahrheit, maar Tulkens heeft die twee in dit geval toch op een vrij lezenswaardige manier weten te verweven. Goed, de nierstenen van Erasmus zijn nu niet meteen een sterk aansprekend onderwerp, maar als je ze combineert – letterlijk en figuurlijk – met “de groeipijnen van het humanisme” waarvan op de achterflap sprake is, worden ze dat wel. En je leert in dit boek niet zo heel veel over de geleerde (tenzij je, zoals ondergetekende, niet op de hoogte bent van de verhalen over zijn geaardheid, maar die interesseren me hoegenaamd niet), maar toch altijd meer dan op plaatsen waar veel mensen hun info gaan halen, bijvoorbeeld op het internet.

Dat laatste is wat ik ook even deed in het kader van deze boekbespreking: ik moest 18 resultaten ver bladeren op Google voor ik het eerste stukje tekst over de humanist aantrof. Alles wat daarvóór kwam, ging over reisverzekeringen (had Erasmus wel kunnen gebruiken, gezien zijn bij momenten ook tijdens reizen opduikende gezondheidsproblemen), een uitwisselingsprogramma, een ziekenhuis, een atheneum en een hogeschool, een studentennetwerk, en een bushalte. Het duurde tot resultaat 99 voor ik een verwijzing naar de man (en niet naar een van de andere dingen) vond die naar Wiki leidde (de quotes dan nog) en ik vond in eerste instantie géén verwijzing naar een Wikipedia-lemma over “de grote Erasmus” (dixit Huizinga). Ik moest zowaar toen ik op het einde van de Google-resultaten kwam, klikken op de mogelijkheid om weggelaten resultaten te zien om daar verandering in te brengen. Google blijkt het Wikipedia-artikel over het “Erasmus-programma” namelijk wél belangrijk genoeg te vinden om het al op de eerste pagina van de resultaten te laten zien, maar het artikel gewijd aan de man naar wie het genoemd werd niét.

Nee, echt, van het internet kan je interessante dingen leren. Had Desiderius Erasmus wellicht ook gevonden. “Interessant” in die zin dat het hoe langer hoe meer verwordt tot een gigantische hoop modder waarin de parels nog nauwelijks te vinden zijn. Een hoop modder die tegenwoordig toch ook zo’n beetje dient als “bibliotheek” voor jongens en meisjes die nog wél iets willen leren. Arme jeugd …

Soit, misschien kan die arme jeugd al eens beginnen met deze roman van Tulkens als ze op zoek is naar info over Erasmus. Er staan wel wat citaten en tekstuele verwijzingen in naar ’s mans werk en tijd en de human interest maakt het allicht allemaal wat makkelijker te behappen. Het mag dan al dateren van 2006, maar Erasmus’ Lof der Zotheid is zo’n 500 jaar ouder en ook nog steeds het lezen waard.

Björn Roose

donderdag 13 februari 2020

Pension Waldidylle - Het noorden van Duitsland herontdekt (Gerrit Jan Zwier)


Björn Roose bespreekt - Pension Waldidylle (Gerrit Jan Zwier)
Ik lees wel eens vaker reisverhalen, en daar zijn soms hele goeie bij, maar mijn favoriete genre is het niet. Dat ik deze Pension Waldidylle - Het noorden van Duitsland herontdekt ter hand nam, lag dan ook louter aan het feit dat ik in de bibliotheek op zoek was naar een paar reisgidsen voor Duitsland en dit boek daartussen verdwaald vond.

Hoe dan ook: een begin als een ander van een hele serie boekbesprekingen. Want een boekbespreking heeft u sinds eind november 2019 al niet meer van mij gehad. Ten eerste omdat ik een aantal boeken gelezen heb waarvan de bespreking terecht komt in het blad TeKoS, ten tweede omdat ik sindsdien geen tijd heb gevonden om nog een bespreking te schrijven. Wat onder andere ligt aan het feit dat ik sinds begin januari een tiental boeken gelezen heb ...

Maar eerst deze Waldidylle dus: een behoorlijk bedrieglijke titel en dat niet alleen omwille van de foto op de voorpagina, waarop wel degelijk een huis met een paar bomen te zien is, maar dan wel midden in de velden. Nee, ook omwille van het feit dat de auteur nauwelijks een woud aandoet, daar in Noord-Duitsland. Meer dan de helft van het boek is gewijd aan de Wadden (de Duitse dan), gevolgd door een hoofdstuk over Sleeswijk-Holstein (een streek, aldus de auteur,"rijk aan akkers maar arm aan bossen"), de Lüneburger Heide (waarover de auteur Heine citeert: "Haar borst was kaal als de Lüneburger Heide"), Monschau (of all places ...), Würzburg, en Rüdesheim (aan de Rijn, niet in het bos). Als die hoofdstukken niet onderbroken waren door eentje waarin Zwier Heine volgt door de Harz, eentje waarin hij in het spoor van pastoor Kneipp probeert te lopen en "Een landschap voor romantici" (in het imaginaire voetspoor van Caspar David Friedrich), dan hadden we helemaal geen woud gezien in dit boek.

Maar goed, een titel is maar een titel. De inhoud, die is belangrijker. Helaas valt er over die inhoud niet zo heel veel te vertellen. Of toch wel: als ik op basis van de stukjes van Zwier zou beslissen of ik ergens heen ging, dan deed ik het voor géén van de bestemmingen waar hij geweest is. Ik ben op alle bewoonde Nederlandse Waddeneilanden (Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog) geweest, maar ik zou op basis van zijn beschrijvingen geen enkel van de Duitse bezoeken. Zwier vaart, Zwier zanikt over het ontbreken van een vuurtoren, Zwier eet een of andere lokale schotel, Zwier drinkt een lokaal drankje, en dat is het zowat.

Goed, uiteindelijk meldt hij wel waarom er geen vuurtorens op de meeste van de Duitse Waddeneilanden staan: "Overigens had de bevolking er vroeger weinig belang bij dat passerende schepen voor de ondiepten voor de kust werden gewaarschuwd - net als op andere eilanden vormde de lading van gestrande schepen een belangrijke bron van inkomsten". Maar waarom daar dan iedere keer opnieuw een boog over spannen? Net zoals hij dat doet over de kuuroorden die hij zo'n beetje overal tegenkomt. Ja, we weten dat er kuuroorden zijn en we weten dat Zwier die bollocks vindt (ik ook), maar waarom moet dat voortdurend herhaald worden? Dat is op den duur net zo interessant als de "zijsprongetjes" van Zwier over hoe hij ooit eens op een wijnproefavond geweest is of over hoe hij half zat een meisje heeft zitten binnen doen. Totaal niet dus.

En dan dat gezeik over die heksen in Würzburg ... Ja, de heksenvervolging is een interessant gegeven uit onze geschiedenis. En ja, daar mag best een boek aan gewijd worden. Maar als je een stad als Würzburg bezoekt, valt er toch wel wat meer te doen dan je verdiepen in een slecht gedocumenteerde historie. Vooral als je je bezighoudt met het schrijven van reisverhalen, me dunkt.

Dan had ik liever wat meer gelezen over de "moderne" geschiedenis van Duitsland. Daarover, over de Duitse geschiedenis van na de Tweede Wereldoorlog, heeft Zwier het in het hoofdstuk "Een landschap voor romantici", waarin hij onder andere op zoek gaat naar wat er in het landschap nog te zien is van wat eens het IJzeren Gordijn was. Of over Caspar David Friedrich. Al heeft een geïnteresseerde meer aan diens schilderijen, dan aan de Schwärmerei van Zwier. Of over de genocidaire bombardementen van Amerikanen en Britten op steden als Dresden (wat dan toch weer in zekere zin goedgepraat wordt door Zwier, een gewoonte die helaas even verderfelijk als wijdverspreid is).

Maar, om deze bespreking op een positieve noot te eindigen, de foto's in het midden van het boek zijn de moeite waard en geven een beter beeld dan Zwier zelf van de bezochte gebieden. En ik zou zeker niet nalaten te bezoeken wat Zwier oninteressant weet te maken. Ikzelf heb intussen toch al wat afgereisd in Duitsland en ik ben zelfs uit een toeristenval als Rüdesheim en een lichtelijk overroepen stadje als Monschau niet binnen het half uur vertrokken en heb in Würzburg een hele dag rondgelopen (ik dwaal zelden door een stad: als ik een stad bezoek, is dat meestal met een plan in de hand). Gewoon dit boek overslaan dus.

Björn Roose