zaterdag 22 februari 2020

De witte koning (György Dragomán)

Björn Roose bespreekt - De witte koning (György Dragomán)
Inderdaad, ondanks het feit dat ik zelden fictie koop al de tweede boekbespreking op rij van een roman. Dit keer een die zich afspeelt in Roemenië, maar wel oorspronkelijk verschenen in het Hongaars en geschreven door een etnische Hongaar. Wie een beetje thuis is in het Hongaars had dat trouwens minstens uit de voornaam van de auteur kunnen afleiden.

György Dragomán werd in 1973 geboren in Transsylvanië (historisch Hongaars, maar nu Roemeens) in Târgu Mureș ofte Marosvásárhely, maar verhuisde met zijn familie naar het Hongaarse Szombathely, onder andere – voor wie het in de literaire wereld zoekt – bekend vanwege James Joyces Ulysses, al is Joyce er voor zover we weten, en in tegenstelling tot zijn personage Rudolf Virág, nooit geweest. Ook Dragomán (die trouwens werk van James Joyce vertaalde in het Hongaars) bleef er niet zo heel lang: hij ging een graad in Engels en filosofie halen in Budapest, waar hij ook nu nog woont met zijn vrouw en twee kinderen en waar hij ook zijn literaire carrière begon. Die loopt inmiddels al sinds 2002, maar het boek dat ik hier bespreek, De witte koning, daterend uit 2005, blijft zijn bekendste werk, op zijn minst in het buitenland (het werd dan ook vertaald in zo’n dertig talen).

De witte koning is, aldus de achterflap, “een indringende, maar ook humoristische schets van een jeugd achter het IJzeren Gordijn, waarmee een verbluffende nieuwe stem in de hedendaagse literatuur wordt geïntroduceerd”. Persoonlijk zou ik het verhaal van Dzjata, hoofdpersonage van het boek wiens vader op een zekere dag wordt meegenomen door de nationale veiligheidsdienst, waarna hij met zijn moeder alleen verder moet, echter niet als “humoristisch” klasseren. Het is bijtend, het is hard, het is ongetwijfeld een vrij realistische, zij het fragmentsgewijze, weergave van niet alleen “zijn jeugdervaringen in het Roemenië van Ceaușescu in de jaren tachtig van de vorige eeuw”, maar van de jeugdervaringen van zovele mensen aan die kant van de grens die Europa in “oost” en “west” scheidde (en dat bij velen im Geiste nog steeds doet).

Er zijn ongetwijfeld raakpunten met de jeugd van zovelen in achterstandswijken, in arme buurten, in hellegaten overal ter wereld die ook nu nog bestaan, maar daar bovenop komt de altijd aanwezige Big Brother, de onmogelijkheid om het systeem te ontvluchten, de nomenklatoera, het “iedereen is gelijk, maar de ene is wat gelijker dan de andere” (Animal Farm van George Orwell, mocht u zich de referentie niet meer herinneren), én die zaken die gewoon eigen waren aan de communistische wereld (of het nu de dictatuur van Ceaușescu, de “vrolijkste barak van het Oostblok” (Hongarije), het Polen van Jaruzelski, of de Sovjet-Unie was, maakte niet zoveel uit).

De avonturen van Dragomán, of zijn personage Dzjata, zijn bovendien goed geschreven (en vertaald door Rebekka Hermán Mostert, die ook zijn Vuurstapel vertaalde, en zonder meer voeling heeft met zijn wereld, want werkt en woont in Roemenië, Hongarije en Nederland en eveneens van Hongaarse afkomst is). Ondanks de brutaliteit van die jeugdjaren weet hij altijd een zekere weemoed in zijn verhalen daarover te leggen, of het nu over de pesterijen van de Securitate aan het adres van zijn moeder (hoofdstuk Tulpen), de pogingen om niet naar school te gaan (desnoods door je been te breken in Sprong), het afgenomen worden van je voetbalplein (in Eindtijd), het mogelijk opduiken van zijn vader (in Houweel), het moéten verliezen van een sportwedstrijd (in Ventiel), of over het tijdens een oorlogsspelletje in brand steken van een graanveld (in Oorlog) gaat.

En die witte koning van de titel? Dat is wat ook op de flap staat: de witte koning uit het schaakspel. Die steekt Dzjata in zijn zak in het verhaal Afrika, terwijl zijn moeder probeert een hoge ome ervan te overtuigen om haar man vrij te laten. Die hoge ome, een ambassadeur, is dat uiteraard niet van plan, maar wil wel graag in haar broekje. Een zin bijna aan het einde van dat verhaal geef ik u graag mee:

“Ja ik kon heel goed horen dat het mama was, ze lachte heel hard en ondertussen schreeuwde ze, zelfs door alle muren en deuren heen kon ik heel duidelijk horen dat ze schreeuwde bravo, kameraad ambassadeur, bravo, geweldig, fantastisch, wees maar niet bang, sla me gerust nog een keer, sla me zo hard als u kunt, sla dan, u denkt zeker dat u een vrouw moet slaan om een echte vent te wezen, nou, als dát is wat u nodig heeft, mag u me slaan tot u een ons weegt, ga uw gang, mep maar raak, toe dan, sla dan, en terwijl ze schreeuwde moest ze ook de hele tijd lachen, ze lachte zo hard dat ik zeker wist dat ze er tranen van in haar ogen had, maar toen had ik de deur al opengetrokken, ik rende van de ene kamer naar de andere, door de gangen, en weer door allerlei kamers heen, en iedere kamer stond barstensvol spullen, en overal hoorde ik mama lachen, waar ik langsholde rinkelden de kristallen vazen, de glazen vissen, de porseleinen soldaatjes, de glazen en de wijnflessen, alles rinkelde tegen elkaar aan, de ingelijste foto’s en landkaarten en de ivoren snijwerkjes aan de muur slingerden heen en weer door mama’s geschater, en zelfs de gedroogde en glanzend gelakte tropische visjes die aan koperen draden in het aquarium hingen, bewogen alsof ze echt zwommen, ja echt alles bewoog: de koperen armbanden en enkelbanden die aan leren bandjes boven de deuren hingen, de verzegelde glazen potten met een goudkleurige vloeistof erin op de planken langs de muur, en zelfs de kroonluchters slingerden heen en weer, alles trilde alsof er een aardbeving was, ik was bang dat ik bedolven zou worden onder de trofeeën die vast en zeker van de wanden zouden vallen, en ik trok de ene na de andere deur open en rende van kamer naar kamer, en net toen ik begon te denken dat ik mama nooit meer zou vinden, rukte ik opeens ergens een deur open en was ik eindelijk weer terug in de grote kamer.”

Eén zin, inderdaad. En hele lange zinnen zijn eigen aan de stijl van Dragomán, of toch minstens aan de stijl die hij in dit boek hanteert. Wellicht omdat hij daarmee de typische spreekstijl van nogal wat jongeren weergeeft. Beetje lastig om lezen in het begin, maar het went. Laat het u hoe dan ook niet afschrikken om dit boek ter hand te nemen mocht u het toevallig tegenkomen. Ik vond het bij de uitverkoop van een bibliotheek. Daarin goede boeken vinden en bij toevallige dwaaltochten door de bibliotheek grote hopen rommel (die dan uiteindelijk ook in de uitverkoop belanden), dat went óók …

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !