dinsdag 31 maart 2020

Ik was een onwaardige – Memoires van een inciviek (L.H. Cotvooghel)

Björn Roose bespreekt - Ik was een onwaardige (L.H. Cotvooghel)
Er zijn zo van die boeken die je niet zal aantreffen in de boekenkast van zelfs de grootste verzamelaar als die verzamelaar last heeft van een zekere ideologische vooringenomenheid. Ik heb voor de duidelijkheid óók “mijn gedacht” en dat zie je wellicht ook aan mijn boekenkast, maar er is in die boekenkast toch altijd plaats geweest voor pareltjes of eenvoudigweg lezenswaardige dingen “van de andere kant”. Of beter, van de andere kanten, want hoe meer je leest, hoe beter je weet dat er in de politieke wereld niet vijftig tinten grijs, maar duizend tinten grijs zijn (sommige ervan werken ongetwijfeld ook graag met de zweep), en dat er op elk van die tinten grijs wel eens een spikkeltje kleur te bekennen valt.

Wie mijn boekenkasten doorsnuistert (en die heeft wel even werk) zal daar dus net zo goed De Afrikaanse droom van Che Guevara, Herinneringen aan Lenin van Lev Troskij en Maxim Gorkij, als Een gegeven woord van Wilfried Martens en Erwin Rommel – Opkomst, triomf en ondergang van een veldmaarschalk van David Irving in vinden. Of De arbeider van Ernst Jünger bijna zij aan zij met Het Ik is een Ding van Jean-Paul Sartre of Verzet en Overgave van Dietrich Bonhoeffer. Of Een traan en een lach van Kahlil Gibran langs dezelfde muur als Aan de grond in Londen en Parijs van George Orwell en deze Ik was een onwaardige – Memoires van een inciviek van L.H. Cotvooghel.

Veel van wat in mijn kasten staat, moet ik nog lezen (en ik koop nog steeds boeken bij, terwijl ik té weinig tijd heb om te lezen) en kan vroeg of laat dus ook weer uit mijn collectie verdwijnen (wie weet, kan ik er een ander nog plezier mee doen), maar de boeken van Cotvooghel blijven ongetwijfeld nog héél lang in de kast waar ze nu staan. Die boeken, dat zijn het voorliggende Ik was een onwaardige – Memoires van een inciviek, maar ook De soldaten van de leider, ’t Belgiksken in Gaskonje en Waar ons het vaandel voert. Bespreking van het tweede in de rij volgt een dezer, de andere twee zullen nog even moeten wachten wegens nog niet gelezen.

Cotvooghel – wat uiteraard zoveel wil zeggen als opgesloten vogel ofte gevangene – was een van de pseudoniemen van Herman Geerts, geboren in het Kempense Balen in 1923 en overleden in Antwerpen in 2000. Geerts was Vlaamsgezind, maar dat belette niet dat hij in de meidagen van 1940 opgeroepen werd zich naar Zuid-Frankrijk te begeven om daar een militaire opleiding te krijgen bij het Centres de Recrutement de l’Armée Belge (over zijn maanden aldaar heeft Cotvooghel het in ’t Belgiksken in Gaskonje). Na terugkeer in september 1940 kon hij alsnog zijn humaniora afmaken, waarna hij meteen toetrad tot de Vrijwillige Arbeidsdienst voor Vlaanderen (zijn jaren daar, tot begin 1944, behandelt de auteur in Waar ons het vaandel voert). Van zodra deze werd ontbonden, sloot hij zich bij de inmiddels terugtrekkende Duitse troepen aan, waar hij terechtkwam bij de FLAK (alles daarover in De soldaten van de leider). En uiteraard kwamen zijn dienst bij de V.A.V.V. en de FLAK hem na de oorlog duur te staan: vanaf zijn aanhouding, een paar maanden na de Duitse capitulatie in mei 1945, tot in juni 1949 (het moment waarop hij in voorwaardelijke vrijheid werd gesteld), verbleef hij in een aantal strafkampen. Over die strafkampen en zijn eerste passen terug in vrijheid (waarin hij een bedrijfje in de reclamewereld start) handelt Ik was een onwaardige – Memoires van een inciviek.

Geerts heeft verder ook nogal wat theater- en filmkritieken en kortverhalen bijeengeschreven onder de naam Hendrik Holvenius en onder het pseudoniem L.H. Cotvooghel publiceerde hij ook nog over zijn jeugdjaren in Balen. Of die boeken, kritieken en verhalen het niveau halen van Ik was een onwaardige – Memoires van een inciviek kan ik niet zeggen, maar die memoires mogen er wezen. En zeker niet alleen omwille van de inhoud (daarvan kennis nemen, zou menigeen met een overdreven vaderlandsliefde maar met – het kan gebeuren – zin voor realiteit, kunnen genezen van onterecht belgicisme), maar ook en vooral omwille van de stijl.

Ik heb het ooit anders geweten, maar dezer dagen (en dat geldt voor héél veel onderwerpen) is het kennelijk zo dat alleen maar met uiterste ernst kan gesproken worden over “de” collaboratie. Iedereen die er bij betrokken was, moet toch echt wel een of andere misdaad-tegen-de-mensheid op zijn kerfstok hebben, en het over het onderwerp hebben kan alleen maar zonder het minste spoor van glimlach. Terwijl minstens een spoor van glimlach en vaak een overduidelijke schaterlach datgene is wat je in zowat elk hoofdstuk van Ik was een onwaardige – Memoires van een inciviek tegenkomt. En dat is een hele prestatie gezien “onwaardigen” het niet onder de markt hadden, zelfs geen “plantrekkers” als Cotvooghel.

En toch, een ernstig stukje uit het boek om deze bespreking mee te eindigen. Meteen ook het einde van het boek, trouwens:

“En toch heeft niemand het recht te denken dat in belgië de Rechten van de Mens gelden voor iedereen. Dat blijkt uit het verhaal van de dame wier echtgenoot pas overleden was.

Deze man was Oostfronter geweest en in Rusland zwaar verminkt. De dame diende de kost te verdienen voor haar gezin en dat deed zij als klein ambtenaartje in een provinciestad. Maar zij was ook een bolleboos en nam deel aan een moeilijk staatsexamen, waarin zij schitterend slaagde.

In de funktie, waarvoor zij examen had afgelegd, kon zij echter niet worden benoemd – zo deed men haar weten – tenzij zij lid werd van de overheidsvakbond van een bepaalde kleur, die u raden mag. Om den brode werd de dame lid, en zij werd prompt benoemd.

Toen stierf haar man, en op zijn doodsbrief stond ‘A.V.V.V.V.K.’ en ‘Oud-oostfrontstrijder’.

Daags na de begrafenis ontving de dame een schrijven van haar vakbond, ondertekend door een funktionaris, naar zijn naam te oordelen oorspronkelijk afkomstig uit de Balkan en hoogstwaarschijnlijk uit een ghetto. Hij deed de dame weten met walg te hebben vastgesteld dat haar man van zijn begrafenis had gebruik gemaakt om ‘het verraad te verheerlijken’. Hij eiste van de dame het bewijs dat zijzelf deze afschuwelijke onvaderlandse daad streng afkeurde en er slechts met weerzin getuige was van geweest omdat wijlen haar man haar ertoe gedwongen had. Bij ontstentenis van gezegd bewijs zou zij uit de rangen van de vakbond onherroepelijk worden geweerd. En dan: adieu de verdere carrière: het stond er niet bij, maar iedereen wist het.

De dame liet zich uit haar vakbond buitensmijten.

U dacht dat deze feiten zich twintig jaar geleden hebben voorgedaan: maar nee, zij zijn slechts twee, drie jaren oud. De onwaardigheid is niet enkel een verworvenheid voor het leven: je neemt ze mee in het graf, en verder.

Bij de Apocalyps op z’n bels daar staat Ons Heer niet omringd door Aartsengelen maar door madollemannen; en het is een als vakbondsbaas vermomde Krijgsauditeur te Velde die er de bokken van de lammeren scheidt.”

Björn Roose

maandag 30 maart 2020

De Balkan - Een geschiedenis (Raymond Detrez)

Björn Roose bespreekt - De Balkan - Een geschiedenis (Raymond Detrez)
Laat ons wel wezen, er is een zeer goede reden om over dit soort boeken géén bespreking te schrijven. Nee, niet het aantal bladzijden (iets meer dan 600), want een boek kan perfect kut zijn en ook met dat ene woord omschreven worden als het dik is. Nee, niet dat het over geschiedenis gaat, want geschiedenis interesseert me en morgen is alles tot en met vandaag geschiedenis. Wél eventueel dat het een geschiedenis is (en trouwens ook slechts één van de boeken met exact deze titel), wat toch de mogelijkheid open laat dat de auteur zich ervan bewust is dat hij net zomin als een ander objectief is en geschiedenis heeft verteld. En zéker dat die geschiedenis ... verdomd ingewikkeld is. It's complicated heet dat dan op Facebook, geloof ik (ik zit al een hele tijd niet meer op dat "sociaal" medium, een en ander kan veranderd zijn), maar geloof mij: het kan nóóit zo complicated zijn als een geschiedenis van de Balkan, zelfs al begint deze dan pas met de verovering van het gebied door de Turken.

Laat dat laatste meteen ook een eerste punt van kritiek zijn: als je toch al 600 bladzijden bij mekaar schrijft, kan je aan de geschiedenis van vóór de Turken net zo goed ook een paar honderd bladzijden spenderen. Je er van af maken met een paar bladzijden en die dan nog inleiden met "Aan de vooravond van de Osmaanse verovering betonden er op de Balkan een veertigtal staten en staatjes, verwikkeld in schier onontwarbare territoriale en dynastieke conflicten" is net iets te gemakkelijk. 

Aan de andere kant is de terechte nuancering van de "otherness van de Balkan" in de inleiding dan weer zeker op zijn plaats: "De beruchte represailles van het Osmaanse leger bij de onderdrukking van de Bulgaarse Aprilopstand van 1876, bekend als de Turkish Atrocities of de Bulgarian Horrors, maakten volgens Bulgaarse bronnen 30.000 slachtoffers. Ongeveer hetzelfde aantal slachtoffers viel volgens socialistische bronnen bij de onderdrukking van de opstand van de Parijse communards tijdens de Semaine Sanglante vijf jaar eerder. In de Balkanoorlogen van 1912-1913 vielen bijna 400.000 doden; in de slag aan de Somme vijf jaar later meer dan een miljoen. In de Joegoslavische (burger)oorlogen van de jaren 1990 kwamen ongeveer 150.000 mensen om het leven; tijdens de Spaanse burgeroorlog in de jaren dertig een half miljoen. (Beide landen hadden op het moment van de feiten ongeveer een even grote bevolking van 23 à 24 miljoen mensen.) Servische milities onder leiding van Ratko Mladić brachten in september 1995 bij Srebrenica op enkele dagen naar verluidt 8000 mannen en jongens om. Een Duits Sonderkommando vermoordde in september 1941 bij Babi Jar in één actie die ongeveer even lang duurde 33.000 Kiëvse Joodse mannen, vrouwen en kinderen. Misschien deugt de Balkan niet, maar de rest van Europa heeft weinig redenen om zich beter te voelen." Even het verheven Verhofstadt-gevoel onderuit halen, noem ik dat.

En Detrez toont zich wel vaker sterk op dat vlak, al dan niet tongue in cheek. Bijvoorbeeld over de gevolgen van de Slag op het Merelveld (28 juni 1389), tussen de Serviërs en de Osmaanse Turken: "In feite veranderde er na de slag niet zoveel. Stefan Lazarević ('Lazarszoon') Hrebeljanović en zijn bondgenoten betaalden weer braaf hun tribuut en leverden troepen."

Waar Detrez echter niet tongue in cheek over doet, is zijn duidelijke sympathie voor de manier waarop de Turken hun rijk, inclusief de veroverde gebieden, leidden. Nee, de moslims waren geen brave jongens, maar echte stouterds waren de veroveraars nu ook weer niet. Hij haalt ter zake Benjamin Braude en Bernard Lewis aan met hun discrimination without persecution: de christenen "waren tweederangsburgers, maar werden niet gedwongen zich tot de islam te bekeren”. Wat dat concreet inhoudt, komt daarna: "dat niet-moslims, in casu christenen, geen nieuwe kerken of kloosters mogen bouwen en bouwvallige niet mogen herstellen, dat ze hun godsdienst niet openlijk mogen belijden, niemand tot het christendom mogen bekeren en niemand mogen verhinderen zich tot de islam te bekeren, aan moslims respect moeten tonen, niet de kledij van moslims mogen dragen, geen gezadelde dieren mogen berijden [niet met gemotoriseerd vervoer rijden, vertaald naar tegenwoordige tijden, noot van mij] en wapens dragen, geen gefermenteerde drank mogen verkopen, niet in de buurt van moslims mogen begraven worden en geen huizen mogen bouwen die hoger zijn dan die van moslims". Wat later nog verstrengd werd, trouwens: "kledingvoorschriften (...) om niet-moslims duidelijker van moslims te onderscheiden (...) Kerken gebouwd na de komst van de islam moesten worden afgebroken en een tiende van de woonhuizen van christenen geconfisqueerd en omgebouwd tot moskeeën. Niet-moslims mochten geen openbare functies bekleden waarbij ze gezag uitoefenden over moslims en ze mochten geen islamitische scholen bezoeken." Kort samengevat: discrimination without persecution betekende dus dat je nergens zou komen in het leven, dat dat ook voortdurend zichtbaar was, maar dat je, als je je daar bij neerlegde, verder mocht blijven leven. Iets anders willen, betekende integratie in de rangen van de bezetter. Je kan voor dat soort beleid sympathie opbrengen, zoals Detrez dat doet, maar in tegenwoordige tijden zou je daarmee zelfs héél erg ver "rechts" van zogenaamd extreem-rechts komen te zitten.

Geweld kwam er bij bekeringen ook nauwelijks kijken, claimt Detrez. Ik had het daar al over in mijn bespreking van Tijden van verandering van Anton Donchev. Meer nog, zegt Detrez, "Terechtstellingen gebeurden meestal op aandringen van het gepeupel". Nog los van wat een staat voorstelt die zich door "het gepeupel" laat dwingen tot het afmaken van mensen, laat Detrez in het midden van wat voor aard "het gepeupel" dan wel was. Christenen die om een geloofskwestie islam/christendom een geloofsgenoot lieten doden door moslims? Lijkt me sterk.

En dan een complete uitschuiver: "Op vele plekken op de Balkan was dat establishment bovendien Grieks of vergriekst en waren de nieuwkomers Slaven of Vlachen, wat de sociale competitie veranderde in een etnisch conflict van het type franskiljons versus flaminganten". Een etnisch conflict? Franskiljons zijn dus een etnie, volgens Detrez? Een mens leert wat bij. Maar goed, Detrez schrijft dit bij het naderen van het hoofdstuk De ontdekking van het eigen volk. Er moet allicht niet echt geraden worden naar wie hij verwijst met die terminologie, al schrijft hij een paar bladzijden verder dan toch: "Nationalistische theorieën circuleerden in intellectuele milieus, maar de opstand zelf was vooral de zaak van boeren en militaire leiders met nauwe banden met de boerenbevolking". "Het gepeupel" komt er deze keer dan toch niet bij te pas.

Wat Detrez dan weer niet belet even later een veralgemening van jewelste te poneren alsof ze een feit is: "Daarbij wordt het principe van het zelfbeschikkingsrecht der volkeren ingeroepen, dat volgens separatistische nationalisten prevaleert boven het principe van de onschendbaarheid van staatsgrenzen. Zodra een nationale gemeenschap erin geslaagd is zich af te scheiden en een eigen staat te stichten, roept ze wel gretig zelf het principe van de onschendbaarheid van de staatsgrenen in om eventuele minderheden binnen haar grenzen het recht te ontzeggen zich op hun beurt uit het nieuwe staatsverband los te maken". Ik neem aan dat zo'n boutade het goed doet in een milieu van anti-nationalistische "intellectuelen", maar het staat niet in een werk dat zichzelf enigszins serieus neemt.

Even later voegt hij daar trouwens nog aan toe: "Wanneer binnen de grenzen van de eigen staat delen van een ander volk - of een ander volk in zijn geheel - leeft, wordt dit eveneens als een inbreuk op het principe van de congruentie van natie en staat beschouwd. In dat geval wordt een politiek gevoerd van centralizing nationalism, die tot doel heeft de vreemde eend in de bijt te liquideren. Het meest radicale middel is genocide, gevolgd door etnische zuivering. Dat laatste kan op gewelddadige manier gebeuren, zodat het verschil met genocide vaag is, of door middel van intimidatie of van administratieve en andere pesterijen. Bij assimilatie is het de bedoeling dat de vreemde bevolking oplost in de dominante etnische meerderheid door de taal, religie en cultuur van die laatste over te nemen. Assimilatie kan gebeuren onder dwang of door de minderheid er met allerlei middelen toe te verleiden van identiteit te veranderen. Uiteraard is niemand wat dan ook aan zijn etnische origine verplicht en staat het iedereen vrij in de loop van zijn of haar leven te opteren voor een andere 'identiteit'. Nationalisten vinden dat moreel verwerpelijk, maar verwachten meestal wel van anderen dat die zich 'aanpassen'." Met andere woorden, alles wat voor Detrez wanneer uitgevoerd door de Osmanen geldt als discrimination without persecution of an unequaled degree of (…) tolerance, is plotseling volkomen fout indien uitgevoerd door de volkeren die eeuwenlang door diezelfde Turken onder de knoet zijn gehouden. Twee maten en gewichten?

Maar goed, met andere dingen in het boek amuseert een kritisch mens zich dan weer. Hiermee bijvoorbeeld: "Ze vonden elkaar in Jong Bosnië (Mlada Bosna), een anarchistisch-nationalistische beweging (...)". Anarchisten en nationalisten bevinden zich tegenwoordig doorgaans in tegenovergestelde kampen, maar dat is inderdaad niet altijd zo geweest. Of hiermee: "In mei 1903 waren in Servië koning Aleksandar en zijn vrouw Draga omgebracht en hadden nationalistische liberalen de macht gegrepen (...)". Soortgelijk verhaal voor liberalen en nationalisten tegenwoordig. Of met de hele historie rond de Bulgaarse revolutionaire organisaties in en rond Macedonië: de Interne Macedonisch-Adrianopolitaanse Revolutionaire Organisatie (IMARO), omgedoopt tot Bulgaarse Macedonisch-Adrianopolitaanse Revolutionaire Comités (BMARC), en later omgevormd tot Geheime Macedonisch-Adrianopolitaanse Revolutionaire Organisatie (TMARO), dat dan ook nog eens ruzie maakte met en binnen het Opperste Macedonisch-Adrianopolitaanse Comité ook bekend als Opperste Comité. Ik durf aannemen dat ik echt niet de enige ben die dan die scène uit Life of Brian voor ogen krijgt: Judean People's Front, People's Front of Judea, Popular Front of Judea ... 

Het soms zeer verwarrende boek van Detrez - iets waar hij weinig aan kan doen omdat, zoals gezegd, de geschiedenis van de Balkan nu eenmaal uiterst gecompliceerd is, maar dat misschien toch enigszins had kunnen ondervangen worden door niet elke land in elk hoofdstuk te bespreken - is voor mij op zijn interessantst wanneer we bij de periode van de communistische dictaturen komen. Bijvoorbeeld met dit stukje over de repressie aldaar: "Echte en vermeende fascistische politici en collaborateurs werden gearresteerd, door volksrechtbanken gezwind ter dood veroordeed en bij bosjes geëxecuteerd. Ook wie betrokken was geweest bij de vervolging van de Joden werd veroordeeld. Vervolgens werden volgens de beruchte salamitactiek alle conservatieve, liberale, sociaaldemocratische en boerenpartijen, de ene na de andere, steeds ongeveer in die volgorde, uitgeschakeld. Dat gebeurde door die partijen, wanneer ze niet gedwee de communistische bevelen opvolgden, wegens obstructionisme te ontbinden, of wanneer ze die bevelen wel gedwee uitvoerden wegens overbodig te integreren in de communistische partij. Politici die zich tegen de gang van zaken verzetten werden verbannen, geïnterneeerd of terechtgesteld. Soms was Moskou terughoudender, wanneer het vermoedde dat de communisten ook op legale wijze, door verkiezingen, aan de macht konden komen of om de bondgenoten, met wie nog zaken moesten worden gedaan, niet al te zeer tegen de haren in te strijken. Zolang de westerse bondgenoten rekenden op de militaire steun van de Sovjet-Unie in het Verre Oosten kon Moskou in de Allied Control Commission tamelijk ongehinderd zijn wil opdringen."

Dat alles gezegd zijnde: Detrez heeft een - alhoewel op een aantal punten zeker kritiek waard en in alle eerlijkheid de inspanning van een tweede lezing verdienend - lezenswaardig werk geschreven met dit De Balkan - Een geschiedenis. Als geschiedenis uw ding is en u wil wel wat meer weten over Grieken, Bulgaren, Macedoniërs, Kroaten, Slovenen, Serviërs, Albanezen en tutti quanti dan u al eens op het nieuws hoort, zorg dan dat u dit boek te pakken krijgt. Het is gepubliceerd in 2019, dus naar mijn doen een zéér recent werk ...

Björn Roose

zondag 29 maart 2020

Voordrachtgevers zijn avonturiers (Ernest Claes)

Björn Roose bespreekt - Voordrachtgevers zijn avonturiers (Ernest Claes)
Ernest Claes voorstellen is een beetje onnozel, of zo lijkt het toch, maar welke zekerheden heeft een mens nog, hè? Ik herinner me dat we in mijn laatste jaar lagere school zelf een gedicht mochten kiezen om voor te dragen en dat ik er een gekozen had van Guido Gezelle. Mijn leerkracht kon het me niet naderhand verbieden, natuurlijk, maar hij vond het wel nodig me er op te wijzen dat Gezelle “oubollig” was.

Kon het mij wat schelen wat die oliebol van Gezelle dacht, ik vond Gezelle gewoon een steengoede dichter. En dat vind ik nog steeds, net zoals ik nog steeds vind dat Ernest Claes een geweldige verteller en schrijver was. En ja, ik ben er vrij zeker van dat nog weinige mensen boeken als De fanfare van de Sint-Jansvrienden, De vulgaire geschiedenis van Charelke Dop, Kiki, Wannes Raps, Pastoor Campens zaliger, Jeugd, Jeroom en Benzamien, Daar is een mens verdronken, Twistgesprek tussen Demer en Schelde (met de al even onnavolgbare Filip De Pillecyn), of zelfs zijn allerbekendste, De Witte, gelezen hebben, maar dat ligt dan aan die mensen, niet aan die boeken, want die blijven stuk voor stuk het (her)lezen waard.

Zo ook met dit Voordrachtgevers zijn avonturiers waarin Claes zich van zijn beste vertellerskant laat zien. Dit is namelijk een bundel van verhalen over die talloze voordrachten die de schrijver in Vlaanderen en Nederland ging geven: zonder auto, in tijden waarin het openbaar vervoer ook al niet méér voorstelde dan tegenwoordig, in achterafzaaltjes, in negorijen en boerengaten, voor allerlei clubs en clubjes.

Een bundel waar ik eerlijk gezegd zodanig in opgegaan ben dat ik zelfs vergeten ben hier en daar een interessante, leuke, ontroerende passage aan te duiden. Gewoon omdat ze verdorie allemáál interessant, leuk, ontroerend waren. Daarom gewoon een stukje uit de inleiding door de schrijver zelf:

“Het werk dat ik u thans aanbied heette aanvankelijk ‘Vertellingen zonder Literatuur’. Wat het ook is. Want er zijn inderdaad vertellingen met literatuur en vertellingen zonder literatuur. De eerste zijn geschreven met zogenaamd artistiek-literaire bedoelingen. Men hoort ze niet vertellen, men leest ze alleen in een boek waarvan men meestal de schrijver nooit gezien of gehoord heeft. Die schrijver heeft zijn best gedaan, om met harmonische zinnen en goed gekozen woorden zijn verhaal zo literair mogelijk te maken. Dat is zijn plicht. Hij haalt er daarom gewoonlijk iets bij uit de natuur, bij voorbeeld de zon, de maan, de sterren, bloemen en vogels, kalvertjes en beekjes. Die zijn altijd bij de hand om de vertelling te stofferen. Die verhalen zijn meestendeels vruchten van de verbeelding, van de geest, niet de weergave van het werkelijk gebeurde.

De vertellingen zónder literatuur zijn vertellingen zonder meer, die niet geschreven worden, die ge alleen hoort uit de mond van de ene of de andere, thuis bij de kachel, rond een herbergtafel, in de trein, eender waar, en waarbij de kameraad geen andere bedoeling heeft dan te vertellen om te vertellen. Ze zijn gewoonlijk kort, en berusten op beleefde of gehoorde gebeurtenissen. Daar komen geen uitweidingen bij over een geurige lentemorgen, of tierelierende leeuweriken, of huppelende schaapjes. De verteller let niet zo nauwkeurig op woorden en zinnen. In een boek zouden ze alvast niet passen. Maar ze zijn oneindig interessanter dan de cerebrale produkten van de literatuur. Ge hoort ze vertellen, ge hoort de klank van de stem van de verteller met al de variaties van ontroering en passie, ge ziet zijn ogen, zijn gezicht, zijn handen, die alle meevertellen, en dan zijn er geen tirelantijntjes of trucjes van natuur of eender wat nodig om het mooi te maken. Die zijn er aanwezig zonder dat het moet gezegd worden.”

Zeg nu zelf, zoals Claes dat schrijft, zoals hij dat vertelt, wil je toch meteen naar zo’n verteller toe, naar zo’n voordracht? Als Claes dus verder schrijft “Vlaanderen is een land en is een volk van menigvuldige en onbeperkte mogelijkheden. Men vindt in Vlaanderen alles: merkwaardige oude kathedralen en stadhuizen, belforten en kastelen, universiteiten en museums, bisschoppen en kloosters van alle orden, gelovigen en ongelovigen, theaters en bioscopen, politiekers en al of niet geheelonthouders, kunstenaars op elk gebied, scholen voor priesters- of nonnenopleiding naast verbeteringsgestichten en heropvoedingsinstituten voor moreel ontspoorden. Naast communisten hebben wij missionarissen, tegenover de nozems, blouson-noirs, Halbstarken, hooligans en zware jongens staan de scouts, de kajotters, de socialistische jeugd en Jong-Davidsfonds. Wat zijn wij rijk in Vlaanderen!”, dan denk ik: “Wellicht, maar we zijn toch héél arm geworden aan schrijvers die ik nog graag eens zou horen vertellen”. Al goed dat je de geschreven echo van dat vertellen nog kan vinden in boeken als dit Voordrachtgevers zijn avonturiers. Als je ‘t op de kop kan tikken, zeker doen. En lezen, natuurlijk.

Björn Roose

zondag 22 maart 2020

Tijden van verandering (Anton Dontsjev)

Björn Roose bespreekt - Tijden van verandering (Anton Dontsjev)
In tegenstelling tot een aantal van de andere boeken die ik recent besprak géén klein werkje, dit Tijden van verandering van Anton Dontsjev, noch fysiek (de Nederlandse vertaling uitgegeven bij Prometheus in 2008) noch qua betekenis. Raymond Detrez noemt het in zijn De Balkan – een geschiedenis (bespreking volgt een dezer) “nationalistische kitsch”, maar ik ben er ten eerste niet echt zeker van dat die veroordeling gebaseerd is op lezing van het boek en ten tweede wél dat Detrez bijzonder veel sympathie aan de dag legt voor de partij die er het slechtst vanaf komt in het boek: het Ottomaanse rijk.

Ik wil u desalniettemin – noem het een voorschot op de bespreking van het boek van Detrez – het hele citaat ter zake niet onthouden: “De [Bulgaarse, noot van mij] overheid maakte een enorm budget vrij om Anton Dončevs roman Vreme razdelno (Een tijd van scheiding, 1964) over de (door kritische Bulgaarse historici erg omstreden) gedwongen islamisering van de Bulgaren in de Rodopen in de zeventiende eeuw te laten verfilmen. Het resultaat, Vreme na nasilie (Een tijd van geweld, 1988) van Ljudmil Stajkov, een bijna vijf uur durende reeks gruwelscènes, was net zulke nationalistische kitsch als het boek, maar werd in Bulgarije een cultfilm.”

Maar ik zet daar meteen de achterflaptekst van uitgeverij Prometheus naast: “Tijden van verandering, een klassiek meesterwerk uit de Bulgaarse literatuur, vertelt het grootse verhaal van haat en liefde, trouw en verraad, moed en lafheid tijdens de gedwongen islamisering van de bewoners van het dal Elindenja in het Rodopengebergte in het zuiden van Bulgarije. Dontsjevs meesterlijke pen schetst de titanenstrijd van botsende, onbuigzame karakters tegen de achtergrond van besneeuwde bergtoppen, ondoordringbare bossen en geurige valleien. De islamisering van de Balkan door de Turken behoort tot de huiveringwekkendste gebeurtenissen in de Europese geschiedenis. Deze schitterende roman veroverde de wereld en werd in 25 talen vertaald.”

En, okee, de communistische dictatuur in Bulgarije had in 1988 alle redenen van de wereld om de nationalistische trom te roeren (dat hebben communistische dictaturen, met die van Stalin in de Sovjet-Unie op kop, altijd gedaan als de zaken hen uit de hand begonnen te lopen, net zoals grote “Europeanen” in tijden van corona plotseling vóór grenzen tussen Europese lidstaten zijn), maar welke redenen had de Bulgaarse regering om, via het Ministerie van Buitenlandse Zaken, in 2008 financiële steun te verlenen aan de uitgave van deze vertaling?

Goed, de Coalitie voor Bulgarije vormde er de leiding van. Maar Detrez heeft het daar niet over: hij zegt op pagina 556 van zijn boek dat “de parlementsverkiezingen van juni 2005 werden gewonnen door de Socialistische Partij”. Dat klopt in die zin dat de Bulgaarse Socialistische Partij een onderdeel was van de Coalitie voor Bulgarije, maar dat klopt niet in de zin dat van die Coalitie ook onder andere de Bulgaarse Communistische Partij, de Groene Partij van Bulgarije, de Burgerunie “Roma”, de Beweging voor Sociaal-Humanisme en een paar “sociaaldemocratische” clubs deel uitmaakten. Moesten die ook per se de nationalistische trom roeren of waren het in werkelijkheid dezélfden die eerder al steun hadden verleend aan de verfilming die nu ook steun verleenden aan de vertaling naar het Nederlands? Wel, misschien dan. Want behalve de Bulgaarse Communistische Partij zat er nog een véél belangrijker communistische partij in die Coalitie voor Bulgarije: de Socialistische Partij waarvan Detrez spreekt. De oorspronkelijke Bulgaarse Communistische Partij vervelde namelijk ter gelegenheid van de eerste vrije verkiezingen na de val van de communistische dictatuur tot … Bulgaarse Socialistische Partij. Deze “deed (…) afstand van het marxisme-leninisme”, aldus Wikipedia, maar misschien niet van het ondersteunen van “nationalistische kitsch”?

Maar dan nog, de Coalitie voor Bulgarije vormde dan wel de leiding van de regering die in 2008 deze vertaling financieel steunde, maar er zaten nóg twee partijen in die regering: de Nationale Beweging voor Stabiliteit en Vooruitgang (tot 2007 Nationale Beweging Simeon II genoemd), een volbloed liberale partij en lid van de Liberale Internationale (dus zeker geen nationalisten), en de Beweging voor Rechten en Vrijheden. Die laatste is óók al een liberale partij, maar vooral de politieke vertegenwoordiger van … de Turkse minderheid in het land. Iets zegt me dus dat zo’n regering geen financiële steun gaat verlenen aan “nationalistische kitsch”.

Iets zegt me ook dat Prometheus daar nu niet meteen een uitgeverij naar is. Kijk naar de auteurs die bij de uitgeverij hun stal gevonden hebben en je kan dat alleen maar beamen. De uitgeverij is niet echt ideologisch in een bepaalde hoek te drukken (houden zo, zou ik zeggen), maar wie werken van mensen als Kader Abdolah, Özcan Akyol, Abdelkader Benali, Rachid Benhammou, Frits Bolkestein, Hafid Bouazza, Herman Brusselmans, NoViolet Bulawayo, Sybrand Buma, Saskia De Coster, Tofik Dibi, Jeroen Dijsselbloem of – ik hou er na de “D” maar mee op – Wijnand Duyvendak uitgeeft, zal zich allicht niet bezighouden met het verspreiden van “nationalistische kitsch” (al zullen sommigen liberalen als Thierry Baudet of Martin Bosma, ook in de portefeuille van Prometheus, ongetwijfeld vanuit politiek-strategisch oogpunt aanduiden als nationalisten of “erger”, naarmate het uitkomt).

Het is dan ook heel simpel: Tijden van verandering ís geen “nationalistische kitsch”. En het is zeker ook geen “reeks gruwelscènes”. In tegendeel, het is eerlijk gezegd een zeer evenwichtig boek.

Het wordt om te beginnen al verteld vanuit twee standpunten, dat van een “pope” die al zijn hele leven in het dal woont en dat van een Franse edelman die bij Kandia (tegenwoordig Heraklion) op Kreta gevochten heeft tegen de Turken, maar zich heeft laten bekeren. Dat zijn twee mensen die sowieso met twijfels leven: de pope al vanuit het simpele feit dat de natuur en de seizoenen de enige werkelijke god zijn van de herders, de Franse edelman omdat hij voortdurend weg-en-weergeslingerd wordt tussen zijn fysieke angst en zijn geestelijke opstandigheid.

Er zitten ook, ondanks het feit dat – zoals gezegd – het Ottomaanse rijk er het slechtst van af komt (per slot van rekening bezet het een gebied waarvan de bewoners geen enkele band hebben met dat rijk, noch qua taal, noch qua religie, noch qua geschiedenis, en dat mag toch wel duidelijk gemaakt worden) good guys en bad guys langs beide zijden, halfslachtigen ook, en eigenlijk geen echte helden. Of toch, er zijn helden in dit verhaal, maar het is geen heldenepos, het blijven heel duidelijk mensen. Ook als ze geweld plegen of geweld ondergaan. Dontsjev schrijft in een stijl die ik zou durven omschrijven als “in mineur”. Het enige wat écht overdonderend is, is het decor waarin het verhaal zich afspeelt. En dat zal niet eens zo gewild zijn, het was gewoon zo. Zoals de achterflaptekst ook nog vermeldt: “Toen hij het Rodopengebergte bezocht, was hij zo getroffen door de totale schoonheid dat hij in slechts 36 dagen Tijden van verandering schreef.”

Ik wil mijn bespreking van deze klassieker daarom graag beëindigen met het einde van het boek, een einde dat me een beetje deed denken aan die andere klassieker, Het geslacht Björndal van Trygve Gulbranssen, en vooral dan de natuur daarin, het decor dat ter gelijkertijd het hoofdpersonage is:

“Op het hoogste punt van de pas, vanaf dezelfde plek waar ik Elindenja een jaar eerder voor het eerst had gezien, keerde ik mijn paard om en keek er opnieuw naar.
Slechts een jaar was verstreken, maar er was zoveel gebeurd. Manol was er niet meer, Momtsjil was er niet meer. Elitsa was er niet meer.
En de nieuwe Manol was geboren.
Elindenja was er niet meer.
Opnieuw waren het gebergte en de bossen in diepe rust verzonken. Opnieuw was er geen vlaagje wind dat de sierlijke toppen van de dennen bewoog die zich aftekenden tegen de avondhemel.
Beneden in het dal rookte Prosojna. En die rook steeg niet omhoog maar breidde zich langzaam uit en omhulde het dorp. Net alsof het diep verzonken was in dichte mist. De muren van de huizen leken op vliegen die in spinnenwebben waren verstrikt, allang dood en uitgezogen. In de diepte lag de zwarte, door de vloed weggevaagde verbrande plek bij Podvis. En boven de donkere hellingen van het dal hingen wolken – grijsblauw, inkt- en melkkleurig, geheel onbeweeglijk als echte bergen. En dit nieuwe gebergte boven de zwartblauwe beboste bergen verlengde en verhoogde Rodopa tot in de hemel en maakte het spookachtige dode dorp op de bodem van het dal nog kleiner en nog doder.
Hier eindigt het verhaal over de verwoesting van het dal Elindenja.
Elindenja was er niet meer.
Geen mensenvoet zou ooit weer over de verharde weg afdalen, die overwoekerd zou worden door onkruid en brandnetels, de paden zouden een omweg maken. Zelfs de jagers zouden niet op de dieren jagen die zich in de ruïnes zouden verstoppen.
Het dal Elindenja was ten onder gegaan. Maar boven in het gebergte, onder de pas, rookten de schoorstenen van een nieuw dorp dat niet eens een eigen naam had. De weg leidde naar een ander dorp, naar Momtsjilovo, midden in het dal Vijfstemmen. Elindenja baarde twee dorpen en ook al zong in het ene dorp de muezzin en luidde in het andere een kerkklok, ze waren toch kinderen van dezelfde moeder.
Ik keerde om en zag Elindenja nooit meer terug.”

Björn Roose

zaterdag 21 maart 2020

Sint-Lukas schildert de Madonna – Het verhaal van een bijzonder motief (Niels Schalley & Sven Van Dorst)

Björn Roose bespreekt - Sint-Lukas schildert de Madonna (Niels Schalley & Sven Van Dorst)
Wat doet een mens zoal in zijn eerste week “lockdown”? Boekbesprekingen schrijven, zou het antwoord kunnen zijn, maar dat is het dus niet. Voor mij werd die eerste week vooral gevuld met werk (voor de firma dan, die, in kennelijke tegenstelling tot vele andere, eigenlijk vrij goed voorbereid was op de uiteindelijke verplichting om zoveel mogelijk van thuis uit te werken) en met mijn tuin. Die laatste heeft er in al de jaren dat ik hier woon (en dat zijn er inmiddels toch bijna tien) nog nooit zo goed bij gelegen en dat is voor een niet onaanzienlijk deel te wijten aan het feit dat supermarkten wel mogen openblijven omdat ze zogezegd “essentiële” zaken verkopen, maar intussen ook een hoop “niet-essentiële”. Dankzij dat feit heb ik een hele week rustig verder potgrond, boomschors en planten kunnen kopen, terwijl de tuincentra allemaal dicht waren …

Soit, over naar wat in een boekbespreking essentieel is: het bespreken van een boek. In dit geval een klein werkje (zo’n 55 bladzijden, all in) van de heren Niels Schalley en Sven Van Dorst in opdracht van de Phoebus Foundation: Sint-Lukas schildert de Madonna – Het verhaal van een bijzonder motief. Meteen ook het eerste boekje in de Phoebus Focus-reeks, zoals Katharina Van Cauteren in haar voorwoord schrijft.

Intussen zijn in die serie al een hele hoop boekjes verschenen (onder andere Reynaert De Vos – Een kleine geschiedenis van het middeleeuwse dierenepos, ook al van Schalley, hier besproken), maar door een recente samenwerking tussen Openbaar Kunstbezit Vlaanderen en de stichting van Fernand Huts gaat ieder exemplaar van OKV-magazine nu vergezeld van een van de boekjes van de Phoebus Foundation. De prijs van een jaarabonnement is iets omhoog gegaan – zoals de meeste prijzen, nietwaar ? –, maar dit extraatje is daar zeker een mooie compensatie voor.

En Schalley, projectcoördinator bij de Phoebus Foundation en voornamelijk gespecialiseerd in het – dixit de achterflap – “iconologisch onderzoek van de kunstgeschiedenis van de Lage Landen in de late middeleeuwen en de vroege renaissance” en Van Dorst, leider van het restauratieatelier van (wat had u gedacht?) de Phoebus Foundation en daarmee verantwoordelijk voor de restauratie van het schilderij dat de kern vormt van dit boekje, weten interessant en leesbaar genoeg te schrijven om van dit boekje een short read te maken. Niet omdat het aantal bladzijden aan de definitie daarvan beantwoordt (al gaat meer dan de helft van de 55 op aan illustraties), maar omdat je het in één keer uit kan lezen (zonder het nachtje door te moeten doen of lam geslagen te zijn met allerlei terminologie).

Het schilderij dat aanleiding gaf tot dit boek is er een met het vaker geschilderde thema “Sint-Lukas schildert de Madonna”, maar in tegenstelling tot andere schilderijen met hetzelfde thema hangt er geen “klinkende kunstenaarsnaam” aan, dixit Katharina Van Cauteren. Niet eens een naam zelfs: “Verder dan vage termen als ‘anoniem’, ‘Antwerps’, ‘vroege zestiende eeuw’ raken we niet meer”. Zelfs de naam van de opdrachtgever, nochtans vereeuwigd (als monnik) in het triptiek, is onbekend gebleven (of geworden). Dat geeft echter niet: er valt bijzonder veel te vertellen over dit schilderij en andere schilderijen met hetzelfde thema.

Passeren onder andere de revue: het ontstaan van het genre, het bijna gelijknamige werk van Vlaamse “primitief” Rogier van der Weyden (Sint-Lukas tekent de Madonna), het gelijknamige werk van Colijn de Coter, de Sint-Lukasgildes en hun kapellen, Andachtsbilder, de Beeldenstorm, het memento mori (want er staat er een op de buitenkant van het triptiek, al is dat dan van een latere datum dan de binnenkant), houtmerken (lumbermarks), en de restauratie door Van Dorst en (zoals ook met onder andere het Lam Gods van de gebroeders Van Eyck gebeurde) een aantal (niet altijd even deskundige) voorgangers. Voor wie nog een reden zocht om zich te abonneren op OKV-magazine (een magazine dat ik kunstliefhebbers sowieso kan aanraden): de boekjes van de Phoebus Foundation zullen er zeker een goede vormen.

Björn Roose

zaterdag 7 maart 2020

De groene anjer (Robert Smythe Hichens)


Björn Roose bespreekt - De groene anjer (Robert Smythe Hichens)
"Robert Smythe Hichens (1864-1950) was tot 1894 een vrij onbekende verhalenschrijver en journalist. In de winter van 1893-1894 vertoefde hij voor zijn gezondheid in Egypte, waar hij Lord Alfred Douglas ontmoette, die hem introduceerde in de kringen van zijn vriend Oscar Wilde. De decadente levensstijl van deze toen beroemde auteur inspireerde Hichens tot het schrijven van de briljante satirische roman The Green Carnation." Zo begint de uitleg op de achterflap van wat in 2005 door Zsuzsó Pennings in het Nederlands vertaald werd als De groene anjer en uitgegeven door Uitgeverij Voltaire.

Nu zal u, mocht u dat willen, vruchteloos zoeken naar Uitgeverij Voltaire. Voor zover ik weet, heeft ze na het uitgeven van nogal wat vertalingen van oudere werken de geest gegeven. En, eerlijk gezegd, ook de werken van Hichens zijn niet meer onder de levenden. Ja, u vindt nog wel korte pagina's op de diverse Wikipedia's over de schrijver, maar er zijn geen clubjes meer die zich bezig houden met 's mans werken, geen verenigingen die zijn nalatenschap in ere houden, geen fans die een of andere webpagina over hem bij mekaar gepend hebben.

Waarom? Wellicht omdat een satire die moet onderdoen voor het origineel niet bijzonder interessant is. En dat is het geval met De groene anjer. Ja, wellicht leidde de roman onbedoeld - want Hichens liet het boek uit de handel halen toen dat gebeurde omdat het hem "van een zeer slechte smaak [leek] te getuigen een dergelijk schotschrift tegen een beroemd man te blijven verkopen wanneer die man in moeilijkheden is geraakt" - tot de gevangenisstraf van Oscar Wilde wegens homofilie, maar je moet al stekeblind zijn om die homofilie niet even goed tussen de lijnen door te kunnen lezen in de werken van Wilde zélf. En Wilde schreef gewoon beter.

Conclusie: als je werken wil lezen uit de zogenaamde Naughty Nineties, ga dan gewoon voor die van Oscar Wilde.

Björn Roose