Er zijn zo van die boeken die je niet zal aantreffen in de boekenkast van zelfs de grootste verzamelaar als die verzamelaar last heeft van een zekere ideologische vooringenomenheid. Ik heb voor de duidelijkheid óók “mijn gedacht” en dat zie je wellicht ook aan mijn boekenkast, maar er is in die boekenkast toch altijd plaats geweest voor pareltjes of eenvoudigweg lezenswaardige dingen “van de andere kant”. Of beter, van de andere kanten, want hoe meer je leest, hoe beter je weet dat er in de politieke wereld niet vijftig tinten grijs, maar duizend tinten grijs zijn (sommige ervan werken ongetwijfeld ook graag met de zweep), en dat er op elk van die tinten grijs wel eens een spikkeltje kleur te bekennen valt.
Wie mijn boekenkasten doorsnuistert (en die heeft wel even werk) zal daar dus net zo goed De Afrikaanse droom van Che Guevara, Herinneringen aan Lenin van Lev Troskij en Maxim Gorkij, als Een gegeven woord van Wilfried Martens en Erwin Rommel – Opkomst, triomf en ondergang van een veldmaarschalk van David Irving in vinden. Of De arbeider van Ernst Jünger bijna zij aan zij met Het Ik is een Ding van Jean-Paul Sartre of Verzet en Overgave van Dietrich Bonhoeffer. Of Een traan en een lach van Kahlil Gibran langs dezelfde muur als Aan de grond in Londen en Parijs van George Orwell en deze Ik was een onwaardige – Memoires van een inciviek van L.H. Cotvooghel.
Veel van wat in mijn kasten staat, moet ik nog lezen (en ik koop nog steeds boeken bij, terwijl ik té weinig tijd heb om te lezen) en kan vroeg of laat dus ook weer uit mijn collectie verdwijnen (wie weet, kan ik er een ander nog plezier mee doen), maar de boeken van Cotvooghel blijven ongetwijfeld nog héél lang in de kast waar ze nu staan. Die boeken, dat zijn het voorliggende Ik was een onwaardige – Memoires van een inciviek, maar ook De soldaten van de leider, ’t Belgiksken in Gaskonje en Waar ons het vaandel voert. Bespreking van het tweede in de rij volgt een dezer, de andere twee zullen nog even moeten wachten wegens nog niet gelezen.
Cotvooghel – wat uiteraard zoveel wil zeggen als opgesloten vogel ofte gevangene – was een van de pseudoniemen van Herman Geerts, geboren in het Kempense Balen in 1923 en overleden in Antwerpen in 2000. Geerts was Vlaamsgezind, maar dat belette niet dat hij in de meidagen van 1940 opgeroepen werd zich naar Zuid-Frankrijk te begeven om daar een militaire opleiding te krijgen bij het Centres de Recrutement de l’Armée Belge (over zijn maanden aldaar heeft Cotvooghel het in ’t Belgiksken in Gaskonje). Na terugkeer in september 1940 kon hij alsnog zijn humaniora afmaken, waarna hij meteen toetrad tot de Vrijwillige Arbeidsdienst voor Vlaanderen (zijn jaren daar, tot begin 1944, behandelt de auteur in Waar ons het vaandel voert). Van zodra deze werd ontbonden, sloot hij zich bij de inmiddels terugtrekkende Duitse troepen aan, waar hij terechtkwam bij de FLAK (alles daarover in De soldaten van de leider). En uiteraard kwamen zijn dienst bij de V.A.V.V. en de FLAK hem na de oorlog duur te staan: vanaf zijn aanhouding, een paar maanden na de Duitse capitulatie in mei 1945, tot in juni 1949 (het moment waarop hij in voorwaardelijke vrijheid werd gesteld), verbleef hij in een aantal strafkampen. Over die strafkampen en zijn eerste passen terug in vrijheid (waarin hij een bedrijfje in de reclamewereld start) handelt Ik was een onwaardige – Memoires van een inciviek.
Geerts heeft verder ook nogal wat theater- en filmkritieken en kortverhalen bijeengeschreven onder de naam Hendrik Holvenius en onder het pseudoniem L.H. Cotvooghel publiceerde hij ook nog over zijn jeugdjaren in Balen. Of die boeken, kritieken en verhalen het niveau halen van Ik was een onwaardige – Memoires van een inciviek kan ik niet zeggen, maar die memoires mogen er wezen. En zeker niet alleen omwille van de inhoud (daarvan kennis nemen, zou menigeen met een overdreven vaderlandsliefde maar met – het kan gebeuren – zin voor realiteit, kunnen genezen van onterecht belgicisme), maar ook en vooral omwille van de stijl.
Ik heb het ooit anders geweten, maar dezer dagen (en dat geldt voor héél veel onderwerpen) is het kennelijk zo dat alleen maar met uiterste ernst kan gesproken worden over “de” collaboratie. Iedereen die er bij betrokken was, moet toch echt wel een of andere misdaad-tegen-de-mensheid op zijn kerfstok hebben, en het over het onderwerp hebben kan alleen maar zonder het minste spoor van glimlach. Terwijl minstens een spoor van glimlach en vaak een overduidelijke schaterlach datgene is wat je in zowat elk hoofdstuk van Ik was een onwaardige – Memoires van een inciviek tegenkomt. En dat is een hele prestatie gezien “onwaardigen” het niet onder de markt hadden, zelfs geen “plantrekkers” als Cotvooghel.
En toch, een ernstig stukje uit het boek om deze bespreking mee te eindigen. Meteen ook het einde van het boek, trouwens:
“En toch heeft niemand het recht te denken dat in belgië de Rechten van de Mens gelden voor iedereen. Dat blijkt uit het verhaal van de dame wier echtgenoot pas overleden was.
Deze man was Oostfronter geweest en in Rusland zwaar verminkt. De dame diende de kost te verdienen voor haar gezin en dat deed zij als klein ambtenaartje in een provinciestad. Maar zij was ook een bolleboos en nam deel aan een moeilijk staatsexamen, waarin zij schitterend slaagde.
In de funktie, waarvoor zij examen had afgelegd, kon zij echter niet worden benoemd – zo deed men haar weten – tenzij zij lid werd van de overheidsvakbond van een bepaalde kleur, die u raden mag. Om den brode werd de dame lid, en zij werd prompt benoemd.
Toen stierf haar man, en op zijn doodsbrief stond ‘A.V.V.V.V.K.’ en ‘Oud-oostfrontstrijder’.
Daags na de begrafenis ontving de dame een schrijven van haar vakbond, ondertekend door een funktionaris, naar zijn naam te oordelen oorspronkelijk afkomstig uit de Balkan en hoogstwaarschijnlijk uit een ghetto. Hij deed de dame weten met walg te hebben vastgesteld dat haar man van zijn begrafenis had gebruik gemaakt om ‘het verraad te verheerlijken’. Hij eiste van de dame het bewijs dat zijzelf deze afschuwelijke onvaderlandse daad streng afkeurde en er slechts met weerzin getuige was van geweest omdat wijlen haar man haar ertoe gedwongen had. Bij ontstentenis van gezegd bewijs zou zij uit de rangen van de vakbond onherroepelijk worden geweerd. En dan: adieu de verdere carrière: het stond er niet bij, maar iedereen wist het.
De dame liet zich uit haar vakbond buitensmijten.
U dacht dat deze feiten zich twintig jaar geleden hebben voorgedaan: maar nee, zij zijn slechts twee, drie jaren oud. De onwaardigheid is niet enkel een verworvenheid voor het leven: je neemt ze mee in het graf, en verder.
Bij de Apocalyps op z’n bels daar staat Ons Heer niet omringd door Aartsengelen maar door madollemannen; en het is een als vakbondsbaas vermomde Krijgsauditeur te Velde die er de bokken van de lammeren scheidt.”
Wie mijn boekenkasten doorsnuistert (en die heeft wel even werk) zal daar dus net zo goed De Afrikaanse droom van Che Guevara, Herinneringen aan Lenin van Lev Troskij en Maxim Gorkij, als Een gegeven woord van Wilfried Martens en Erwin Rommel – Opkomst, triomf en ondergang van een veldmaarschalk van David Irving in vinden. Of De arbeider van Ernst Jünger bijna zij aan zij met Het Ik is een Ding van Jean-Paul Sartre of Verzet en Overgave van Dietrich Bonhoeffer. Of Een traan en een lach van Kahlil Gibran langs dezelfde muur als Aan de grond in Londen en Parijs van George Orwell en deze Ik was een onwaardige – Memoires van een inciviek van L.H. Cotvooghel.
Veel van wat in mijn kasten staat, moet ik nog lezen (en ik koop nog steeds boeken bij, terwijl ik té weinig tijd heb om te lezen) en kan vroeg of laat dus ook weer uit mijn collectie verdwijnen (wie weet, kan ik er een ander nog plezier mee doen), maar de boeken van Cotvooghel blijven ongetwijfeld nog héél lang in de kast waar ze nu staan. Die boeken, dat zijn het voorliggende Ik was een onwaardige – Memoires van een inciviek, maar ook De soldaten van de leider, ’t Belgiksken in Gaskonje en Waar ons het vaandel voert. Bespreking van het tweede in de rij volgt een dezer, de andere twee zullen nog even moeten wachten wegens nog niet gelezen.
Cotvooghel – wat uiteraard zoveel wil zeggen als opgesloten vogel ofte gevangene – was een van de pseudoniemen van Herman Geerts, geboren in het Kempense Balen in 1923 en overleden in Antwerpen in 2000. Geerts was Vlaamsgezind, maar dat belette niet dat hij in de meidagen van 1940 opgeroepen werd zich naar Zuid-Frankrijk te begeven om daar een militaire opleiding te krijgen bij het Centres de Recrutement de l’Armée Belge (over zijn maanden aldaar heeft Cotvooghel het in ’t Belgiksken in Gaskonje). Na terugkeer in september 1940 kon hij alsnog zijn humaniora afmaken, waarna hij meteen toetrad tot de Vrijwillige Arbeidsdienst voor Vlaanderen (zijn jaren daar, tot begin 1944, behandelt de auteur in Waar ons het vaandel voert). Van zodra deze werd ontbonden, sloot hij zich bij de inmiddels terugtrekkende Duitse troepen aan, waar hij terechtkwam bij de FLAK (alles daarover in De soldaten van de leider). En uiteraard kwamen zijn dienst bij de V.A.V.V. en de FLAK hem na de oorlog duur te staan: vanaf zijn aanhouding, een paar maanden na de Duitse capitulatie in mei 1945, tot in juni 1949 (het moment waarop hij in voorwaardelijke vrijheid werd gesteld), verbleef hij in een aantal strafkampen. Over die strafkampen en zijn eerste passen terug in vrijheid (waarin hij een bedrijfje in de reclamewereld start) handelt Ik was een onwaardige – Memoires van een inciviek.
Geerts heeft verder ook nogal wat theater- en filmkritieken en kortverhalen bijeengeschreven onder de naam Hendrik Holvenius en onder het pseudoniem L.H. Cotvooghel publiceerde hij ook nog over zijn jeugdjaren in Balen. Of die boeken, kritieken en verhalen het niveau halen van Ik was een onwaardige – Memoires van een inciviek kan ik niet zeggen, maar die memoires mogen er wezen. En zeker niet alleen omwille van de inhoud (daarvan kennis nemen, zou menigeen met een overdreven vaderlandsliefde maar met – het kan gebeuren – zin voor realiteit, kunnen genezen van onterecht belgicisme), maar ook en vooral omwille van de stijl.
Ik heb het ooit anders geweten, maar dezer dagen (en dat geldt voor héél veel onderwerpen) is het kennelijk zo dat alleen maar met uiterste ernst kan gesproken worden over “de” collaboratie. Iedereen die er bij betrokken was, moet toch echt wel een of andere misdaad-tegen-de-mensheid op zijn kerfstok hebben, en het over het onderwerp hebben kan alleen maar zonder het minste spoor van glimlach. Terwijl minstens een spoor van glimlach en vaak een overduidelijke schaterlach datgene is wat je in zowat elk hoofdstuk van Ik was een onwaardige – Memoires van een inciviek tegenkomt. En dat is een hele prestatie gezien “onwaardigen” het niet onder de markt hadden, zelfs geen “plantrekkers” als Cotvooghel.
En toch, een ernstig stukje uit het boek om deze bespreking mee te eindigen. Meteen ook het einde van het boek, trouwens:
“En toch heeft niemand het recht te denken dat in belgië de Rechten van de Mens gelden voor iedereen. Dat blijkt uit het verhaal van de dame wier echtgenoot pas overleden was.
Deze man was Oostfronter geweest en in Rusland zwaar verminkt. De dame diende de kost te verdienen voor haar gezin en dat deed zij als klein ambtenaartje in een provinciestad. Maar zij was ook een bolleboos en nam deel aan een moeilijk staatsexamen, waarin zij schitterend slaagde.
In de funktie, waarvoor zij examen had afgelegd, kon zij echter niet worden benoemd – zo deed men haar weten – tenzij zij lid werd van de overheidsvakbond van een bepaalde kleur, die u raden mag. Om den brode werd de dame lid, en zij werd prompt benoemd.
Toen stierf haar man, en op zijn doodsbrief stond ‘A.V.V.V.V.K.’ en ‘Oud-oostfrontstrijder’.
Daags na de begrafenis ontving de dame een schrijven van haar vakbond, ondertekend door een funktionaris, naar zijn naam te oordelen oorspronkelijk afkomstig uit de Balkan en hoogstwaarschijnlijk uit een ghetto. Hij deed de dame weten met walg te hebben vastgesteld dat haar man van zijn begrafenis had gebruik gemaakt om ‘het verraad te verheerlijken’. Hij eiste van de dame het bewijs dat zijzelf deze afschuwelijke onvaderlandse daad streng afkeurde en er slechts met weerzin getuige was van geweest omdat wijlen haar man haar ertoe gedwongen had. Bij ontstentenis van gezegd bewijs zou zij uit de rangen van de vakbond onherroepelijk worden geweerd. En dan: adieu de verdere carrière: het stond er niet bij, maar iedereen wist het.
De dame liet zich uit haar vakbond buitensmijten.
U dacht dat deze feiten zich twintig jaar geleden hebben voorgedaan: maar nee, zij zijn slechts twee, drie jaren oud. De onwaardigheid is niet enkel een verworvenheid voor het leven: je neemt ze mee in het graf, en verder.
Bij de Apocalyps op z’n bels daar staat Ons Heer niet omringd door Aartsengelen maar door madollemannen; en het is een als vakbondsbaas vermomde Krijgsauditeur te Velde die er de bokken van de lammeren scheidt.”
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !