zaterdag 30 november 2019

De grote mythen van de moderne geschiedenis (door Jacques R. Pauwels)

Björn Roose bespreekt - De grote mythen van de moderne geschiedenis (Jacques R. Pauwels)
Laat ons wel wezen: als EPO een boek uitgeeft, dan kan je daar met de beste wil van de wereld niet van verwachten dat het zelfs maar een béétje objectief zal zijn. EPO betekent voluit immers nog steeds Éducation Prolétarienne/Proletariese Opvoeding en is niet meer dan de met de pen gewapende arm van clubjes als de voormalige Kommunistische Partij en de tegenwoordige PVDA (voor de Nederlandse lezers: ook in Vlaanderen staat dit voor Partij van de Arbeid, maar hier is deze partij regelrecht communistisch). Dat geeft niet als het uitgegeven boek duidelijk een opiniërend doel heeft, maar het is een serieuze adder onder het gras als zo'n boek net voorwendt de opiniëring te vermijden, of sterker nog: te bestrijden. En dat is precies wat De grote mythen van de moderne geschiedenis van Jacques R. Pauwels beweert te doen: "Hij houdt een reeks hardnekkige opvattingen tegen het licht, zet ze in hun juiste context, onderzoekt wanneer ze in onze geesten begonnen doorsijpelen [sic] en stelt de klassieke vraag: wie had daar voordeel bij? Een boek over de kleuren van de waarheid dat de lezer zal doen uitroepen: zo leerden wij dat niet op school!"

En inderdaad, zo leerde ik dat, in een aantal gevallen, niet op school. Maar ik heb, in tegenstelling wellicht tot het door EPO beoogde publiek (het soort mensen misschien dat naar de "zomeruniversiteit" van de PVDA gaat), ook nog een en ander geleerd sinds ik van school af ben. En in véél gevallen blijken "de kleuren van de waarheid" er toch andere te zijn dan degene die Jacques R. Pauwels door zijn communistische bril ziet. Ik heb mij dan ook heel vaak en heel veel geërgerd aan dit boek en het alleen maar uitgelezen omdat mij gevraagd was of een vraaggesprek met die man misschien de moeite waard was. Het antwoord is: nee.

Alleen al de manier waarop hij te werk gaat, zegt genoeg. Aan het begin van elk hoofdstuk noemt hij een zogenaamde "mythe" en wat volgens hem de "werkelijkheid" is. Het hoofdstuk over de Franse Revolutie begint hij aldus met de "mythe" dat de Franse Revolutie "een zinloze slachting [was] waarbij het bloeddorstige Parijse gepeupel onder aanvoering van jakobijnse schurken zoals Robespierre talloze onschuldige mensen ombracht", waarna "een geniaal man, Napoleon Bonaparte, als een deus ex machina ten tonele [verscheen] om de orde te herstellen en Frankrijk met ongeziene macht en roem te lauweren". Daar tegenover stelt hij als "werkelijkheid" dat "ondanks het bloedvergieten dat ermee gepaard ging, en dat minder te wijten was aan de revolutionaire dan aan de contrarevolutionaire terreur, (...) de Franse Revolutie neer[kwam] op een enorm belangrijke eerste stap vooruit in de richting van de politieke en sociale ontvoogding van de grote meerderheid van het volk. Een stap vooruit in de richting van democratie dus, niet alleen in Frankrijk maar in Europa en de hele wereld. Napoleon daarentegen was in vele opzichten wel een kind van de Revolutie, maar hij was helemaal geen democraat en zijn queeste naar glorie voor hemzelf en de grande nation kostte honderdduizenden mensen het leven". Een realistisch standpunt behoort kennelijk niét tot de mogelijkheden. Nee, Napoleon was geen democraat, maar Robespierre en consoorten waren dat óók niet. En nee, het Parijse gepeupel was niet bloeddorstig an sich, net zomin als alle jacobijnen schurken waren, maar het Parijse gepeupel wérd wel bloeddorstig onder leiding van een aantal jacobijnse schurken. En ja, bepaalde ideeën achter de Franse Revolutie waren op bepaalde vlakken een stap in de goede richting, maar die stap was noch enorm, noch zou ze leiden tot de "politieke en sociale ontvoogding van de grote meerderheid van het volk". Die grote meerderheid is ook op de dag van vandaag nog niet ontvoogd en zal dat ook nooit worden, hoeveel revoluties er ook aan te pas komen en hoeveel boeken EPO ook publiceert om naïevelingen in de communistische richting te sturen en ze wijs te maken dat ze daardoor "ontvoogd" zullen worden en in een "democratie" terecht zullen komen.

Ik ga niet op elke slak in dit boek zout leggen - anders moet ik zelf een boek schrijven, terwijl er al zoveel degelijk leesvoer te vinden is -, maar een paar dingen wil ik er toch van tussen halen. Dit bijvoorbeeld, op pagina 27: "Dit verhoogde de revolutionaire druk in Parijs, met als gevolg dramatische en bloederige gebeurtenissen zoals de bestorming van het paleis van de koning op 10 augustus 1792 - niet zonder reden beschouwd als de incarnatie van de contrarevolutie - en de beruchte afslachting van ware en vermeende contrarevolutionairen in de Parijse gevangenissen van 2 tot 5 september van dat jaar. De Revolutie werd zo steeds radicaler en daarmee in vele opzichten democratischer". Echt, het afslachten van mensen met een andere mening in gevangenissen is, volgens Jacques R. Pauwels, democratisch.

Of dit: "Dat betekende dat ze de Revolutie tot Frankrijk beperkten, en vooral tot het hart van Frankrijk, de hoofdstad Parijs. Het is geen toeval dat de onthoofdingen, die nauw geassocieerd worden met de radicale Revolutie en die straks nog ter sprake komen, plaatsvonden in het midden van het plein in het midden van de stad in het midden van het land". Nu weet ik niet hoe het met úw aardrijkskundig inzicht is gesteld, maar een klein kind kan op de kaart van Frankrijk aanduiden waar zo ongeveer het midden van het land is en dat is niet eens in de buurt van Parijs. Er is wat betwisting rond waar het dan wel is, maar iedere gemeente en stad die claimt het te zijn, ligt binnen dezelfde straal van 15 kilometer. Laten we dus voor het gemak even de gemeente nemen die wordt beschouwd als het oudste middelpunt van Frankrijk, volgens de grenzen van 1800 (dus ook bij de Franse Revolutie): Bruère-Allichamps. Die ligt zo'n 260 kilometer zuidelijk van Parijs. Da's dus even ver van Parijs als ... Roeselare.

Of dit: "Robespierres schrikbewind, verbonden met de voortschrijdende democratisering van de Franse Revolutie, heeft volgens schattingen aan maximaal 50,000 mensen het leven gekost, dat wil zeggen ongeveer 0,2 procent van de toenmalige bevolking van Frankrijk. Dat is bitter weinig in vergelijking met het aantal slachtoffers van de oorlogen die gepaard gingen met de externalisering van de Revolutie en daarmee het stopzetten van het revolutionaire democratiseringsproces. Alleen al de Slag bij Waterloo, de laatste van Napoleon, veroorzaakte de dood of verminking van 45,000 tot 50,000 mensen. Met de voorafgaande 'schermutselingen' bij Ligny en bij Quatre-Bras erbij ging het om 80,000 à 90,000 doden en gewonden". Ja, u leest dat goed: het vermoorden van politieke tegenstanders, of wat daarvoor moet doorgaan, wordt hier qua aantallen vergeleken met het omkomen van soldaten tijdens een oorlog én geminimaliseerd in vergelijking met de totale bevolking. Een mens mag er niet aan denken wat een schertsfiguur als Jacques R. Pauwels denkt over pakweg de 34 moorden gepleegd door de Rote Armee Fraktion. 34 Duitsers vallen per slot van rekening statistisch in het niet ten opzichte van het totaal aantal Duitsers en zelfs ten opzichte van het aantal doden ten gevolge van, pakweg, verkeersongevallen.

Of dit: "het zogezegde dictatoriale optreden van Lenin". Of: "Lenin, die het Russische volk de felbegeerde vrede brengt, wordt als een dictator afgeschilderd". Of de klassieker (ook nu nog meegegeven op, onder andere, school): "Zijn beruchtste verschijningsvorm was het Duitse nationaalsocialisme of nazisme, een bizar etiket dat verdoezelde dat die beweging niets met socialisme te maken had en integendeel een aartsvijand was van alle vormen van marxistisch socialisme". Nog los van het feit dat die "aartsvijand", zijnde de Sovjet-Unie, dan toch maar al te graag met de nationaal-socialisten samenwerkte, maakt Pauwels hier duidelijk op welke manier de nationaal-socialisten gedeklasseerd worden als socialisten: ze hebben een probleem met het "marxistisch socialisme", dus met het communisme, net zoals heel veel andere socialisten dat hebben.

Ik kan blijven en blijven en blijven doorgaan, maar dat heeft weinig nut. Wie de geschiedenis bekijkt vanuit één mythe - "de communisten zijn de goeie" - kan noch wil ooit een objectief boek schrijven. Dat is des te meer zonde omdat Pauwels hier en daar wel degelijk een thema aanraakt dat het uitspitten waard is. Als je het dan, in plaats van het uit te spitten, bedelft onder een hoop communistische onzin, dan heb je jezelf en je uitgeverij misschien een plezier gedaan, maar de lezer die graag bereid is wat bij te leren (en ik reken mezelf tot die categorie), zal bij het lezen van al die leugens en halve waarheden eerder tot de conclusie komen dat de rest van je verhaal óók bollocks is.

Björn Roose

vrijdag 29 november 2019

12 regels voor het leven - Een remedie tegen chaos (door Jordan B. Peterson)

Björn Roose bespreekt - 12 regels voor het leven (Jordan B. Peterson)
Jordan B. Peterson heeft het in de afgelopen jaren wereldwijd geschopt van illustere onbekende tot heel erg bekende klinisch psycholoog, cultuurcriticus en hoogleraar in de psychologie. Zoiets heb je tegenwoordig - ook als je je verzet tegen zaken als politieke correctheid, genderflauwekul en zogenaamde safe spaces - natuurlijk niet in de eerste plaats te danken aan boeken, maar aan sociale media. U zou dus kunnen gaan kijken wat Peterson zelf vertelt over zijn 12 regels voor het leven en over vele andere zaken (hier vindt u zijn kanaal, zo'n 2,4 miljoen volgers zijn u al vooraf gegaan), maar laat ons wel wezen: ten eerste zal u in die video's nooit zo'n volledige uitleg krijgen als in een boek van zo'n 460 bladzijden, ten tweede leest u geen boekbesprekingen omdat u liever naar video's kijkt.

Bij deze dus een korte boekbespreking van 12 regels voor het leven - Een remedie tegen chaos, het boek dat uitgeverij Prometheus in 2018/19 ook op de Nederlandstalige markt verspreidde, daarmee meteen aantonend dat Peterson onmogelijk in het hoekje te houden is waar zijn - eerlijk is eerlijk - linkse tegenstanders hem graag hebben, het verdomhoekje. De verkoop zal overigens niet slecht geweest zijn, want intussen heeft Prometheus een nieuw boek van Peterson uit, Betekenis geven aan het leven - Atlas van onze mythen en motieven, maar dat geheel ter zijde.

Ik ga geen poging ondernemen dit boek samen te vatten, maar kan u wel die twaalf regels meegeven:

- Regel 1: Sta rechtop, met je schouders naar achteren
- Regel 2: Behandel jezelf als iemand voor wiens zorg je verantwoordelijk bent
- Regel 3: Sluit vriendschap met mensen die het beste met je voorhebben
- Regel 4: Vergelijk jezelf met wie je gisteren was, niet met wie iemand anders vandaag is
- Regel 5: Laat je kinderen nooit iets doen waardoor je de pest aan ze krijgt
- Regel 6: Zorg dat je huis op orde is voordat je kritiek spuit op de wereld
- Regel 7: Streef na wat betekenisvol is (niet wat opportuun is)
- Regel 8: Vertel de waarheid, of lieg in elk geval niet
- Regel 9: Ga ervan uit dat degene naar wie je luistert iets weet wat jij niet weet
- Regel 10: Wees precies in wat je zegt
- Regel 11: Laat kinderen die skateboarden hun gang gaan
- Regel 12: Aai een kat wanneer je er eentje tegenkomt op straat

Veel van die regels zouden eigenlijk voor zichzelf moeten spreken, maar Peterson weet ze zo uit te leggen en zo uitgebreid te stofferen met voorbeelden uit zijn praktijk, zijn leven, de literatuur en de geschiedenis, dat ze ook nog eens interessant worden.

Het lijkt me ook bijzonder moeilijk het fundamenteel oneens te zijn met wat de man schrijft. Minstens wat de regels op zich en de waarde ervan aangaat. Wat niet wil zeggen dat álles wat hij schrijft per definitie juist zou zijn. Dat vond ik in ieder geval met betrekking tot de rechtstreekse lijn die hij trekt tussen David Attenborough, de Club van Rome, de schutters van Columbine High School, en regelrechte massamoordenaars. Louter op basis van het feit dat Attenborough de menselijke soort - mijns inziens terecht - als een plaag voor de natuur ziet en de Club van Rome het had over een kankergezwel, kan je toch niet gaan beweren dat die mensen een vrijbrief geven aan massamoordenaars om die plaag dan maar uit te roeien. Ik geloof - zoals Jordan B. Peterson, dat weet ik wel zeker - sterk in individuele verantwoordelijkheid. Attenborough heeft nooit van zijn leven gewerkt aan plannen om de mensheid ten onder te doen gaan (de mensheid is daar, zelfs ongepland, perfect zélf toe in staat, alleen zal ze in haar ondergang eerst nog duizenden en duizenden andere soorten meenemen). En de Club van Rome heeft het voor zover ik weet dan wel nu en dan over bevolkingsbeperking, maar heeft net zomin als Thomas Malthus ooit gepleit voor kunstmatige hongersnoden, epidemieën of oorlogen, zelfs niet eens voor de moral restraint waar Malthus het over had. Malthus vond namelijk, geheel in lijn met het denken van zijn tijd, dat armen die niet in staat zouden zijn een gezin te ondersteunen ook niet aan een gezin moesten beginnen; de Club van Rome en vele anderen vonden niet dat die moral restraint moest gecommandeerd worden door een fysische beperking. Het zou alleen maar goed zijn als mensen in het algemeen beduidend minder kinderen op de wereld gaan zetten. Mensen in het algemeen, schrijf ik wel degelijk, maar Peterson stelt dat idee kennelijk op dezelfde lijn met "beweren dat het bestaan erop vooruit zou gaan als er geen joden, zwarten, moslims of Engelsen waren".

Soit, misschien ligt zijn afkeer van bevolkingsbeperking - een thema dat overigens voor de rest niet ter sprake komt in het boek en ook nauwelijks wat te maken heeft met het hoofdstuk waarin het aangehaald wordt (Regel 11 - Laat kinderen die skateboarden hun gang gaan) - wel in zijn christelijke inspiratie. Mij stoort die niet echt (ik ben een heiden, geen die hard "humanist" of atheïst), maar té veel putten uit je eigenste geloof, uit je eigen heilige boeken, terwijl ook andere bronnen, die van andere religies bijvoorbeeld, vaak exact hetzelfde zeggen, is een beetje vervelend. Geloof is per slot van rekening, minstens in onze westerse wereld, grotendeels een persoonlijke zaak, waardoor de referenties ernaar van nul en generlei waarde zijn voor wie jouw persoonlijke zaak niet deelt.

Maar goed, da's detailkritiek. Het feit alleen al dat Peterson bijvoorbeeld ook regelmatig teruggrijpt naar Friedrich Nietzsche, die toch niet meteen als een grote vriend van het joods-christelijke geloof dient te worden beschouwd, maakt dat trouwens goed. Dat in dit boek, telkens ergens bij de uitleg rond een van die twaalf regels, verder nog mensen als Theodor Adorno, Ludwig van Beethoven, Richard Dawkins, René Descartes, Fjodor Dostojevski, T.S. Eliot, Sigmund Freud, Johann Wolfgang (von) Goethe, Thomas Hobbes, Max Horkheimer, Carl Gustav Jung, Sören Kierkegaard, Vladimir Iljitsj Lenin, Mao Zedong, Karl Marx, John Milton, Isaac Newton, George Orwell, Karl Popper, Jean-Jacques Rousseau, Jean-Paul Sartre, Socrates, Alexander Solzjenitsyn, Jozef Stalin, Frans de Waal , William Butler Yeats en vele andere bekenden en (iets) minder bekenden hun entree maken (en soms herhaaldelijk maken), moge verduidelijken dat dit geen zoveelste "zelfhulpboekje" is, geen niemendalletje voor new agers, maar een poging om op een serieuze manier, met veel achtergrond en uitgaand van een zekere mate aan kennis bij de lezers, vooral jongere mensen (maar ook oudere) een leidraad voor het leven te geven. Een inspanning die zeker de moeite waard is in tijden dat alle leidraden doorgeknipt lijken te zijn of te worden.

PS: leuk dat uitgeverij Prometheus goudopdruk gebruikt heeft op de omslag van het boek. Minder leuk dat die goudopdruk er nog tijdens een eerste lezing begint af te gaan, waardoor de titel van het boek al snel niet meer leesbaar is. Niet proberen duur over te komen met goedkope materialen: het zou zomaar een regel voor uitgeverijen en andere bedrijven kunnen zijn ... 

Björn Roose

donderdag 31 oktober 2019

Perestrojka - Een nieuwe visie voor mijn land en de wereld (door Michail Gorbatsjov)

Björn Roose bespreekt - Perestrojka (Michail Gorbatsjov)
Laat ons wel wezen, alleen al het feit dat er "en de wereld" in de titel van dit boek staat, zou het afschrikwekkend genoeg moeten maken om het te lezen (of net niet). Michail Gorbatsjov was per slot van rekening - en mensen schijnen dat van communisten véél eerder te vergeten dan van, pakweg, nationaal-socialisten of fascisten - een dictator van het ergste soort: een die mensen omwille van hun politieke mening naar gevangenissen stuurde, ze liet martelen, verhinderde dat wie dan ook het land uit kon tenzij met toestemming van de regering. En dictators met visies voor "de wereld" dienen dan wel met aandacht gevolgd te worden, maar vooral aan een korte lijn gehouden.

Dat is met Gorbatsjov niet gebeurd omdat het voorwerp van zijn dictatuur in zijn handen uiteenviel en hij er met de schrik van af kwam. Hij is, net zomin als wie dan ook van zijn dictatoriale machtsapparaat, ooit vervolgd, wat toch wel eigenaardig mag heten. Hij mag overal ter wereld zijn opwachting maken, wordt als een vriend onthaald door zetelende en voormalige staatshoofden, en heeft tegenwoordig weer een boekje in de boekhandel liggen. Is dat omdat hij, doordat de Sovjet-Unie in duigen viel, zogezegd de Koude Oorlog heeft beëindigd (een onvrijwillige prestatie waarvoor hij ook nog eens de Nobelprijs voor de Vrede kreeg) ? Omdat machthebbers wereldwijd in niets anders dan macht geloven en Gorbatsjov dus na de ondergang van zijn dictatuur een schoothondje werd ? Of toch, misschien, omdat de ideologie van die machthebbers in essentie niet zoveel verschilt van die van de voormalige dictator ?

Ik zou het niet kunnen zeggen, maar dat alleen al zijn redenen genoeg om Perestrojka - Een nieuwe visie voor mijn land en de wereld ook zoveel jaar na datum eens te lezen. Eigenlijk alléén dat, zou ik daar aan durven toevoegen, want het boek is behalve zeer leugenachtig (het bevat op zijn best hier en daar een halve waarheid) vooral buitengewoon slecht geschreven. Zelfs over wié het geschreven heeft, schept het boek trouwens geen duidelijkheid: de inleiding begint dan wel met de zinssnede "Met het schrijven van dit boek heb ik mij rechtstreeks willen wenden tot (...)", maar een paar bladzijden later is dat al wij geworden, "wij, de partijleiding van de Sovjet-Unie, zijn tot de conclusie gekomen - en wij blijven dit herhalen (...)".

En wat schrijven die "wij" dan? Een hoop nonsens, zo bleek al een paar jaar later. Deze bijvoorbeeld: "Het Sovjetvolk begrijpt en aanvaardt dit beleid. Perestrojka heeft de hele samenleving in beweging gebracht". Of - ronduit hilarisch - dit: "Het is algemeen bekend dat de Sovjet-Unie al heel lang streeft naar vrede en samenwerking en vele voorstellen heeft aangedragen die, indien ze waren aangenomen, de internationale toestand genormaliseerd zouden hebben". Niet dat de Verenigde Staten wél "naar vrede en samenwerking" streefden, natuurlijk, maar als je een zogenaamd ernstig bedoeld boek al met zo'n grappen begint, moet je niet verwachten dat de lezer de rest nog serieus zal nemen. Al helemaal niet als je er vervolgens in slaagt het ene moment toe te geven dat de economie van je rijk de dieperik in gaat, om het volgende moment te zeggen dat "de wetenschap, de economie en de cultuur (...) zich verder [bleven] ontwikkelen", of in de ene paragraaf te verkondigen dat "een groot aantal partijorganisaties in de districten (...) niet in staat [was] om de principes te handhaven of om vastberaden ten strijde te trekken tegen de slechte tendensen, slappe houdingen, de praktijk om elkaar te dekken en de verslapte discipline" om de volgende paragraaf te beginnen met "Uiteraard deden de partijorganisaties wel hun werk (...)".

Da's een beetje al te gek, al wordt het meteen nog gekker: "Er werd een beleid van openheid afgekondigd. Degenen die zich uitspraken vóór de Partij, de regering en economische en openbare instellingen en die hun activiteiten openlijk bedreven, mochten hun gang gaan en ten onrechte opgelegde beperkingen en verboden werden opgeheven". Echt, zo staat het er. Geen censuur dus ... voor wie het eens is met de dictatuur. Wellicht is dat soort ... tsja, hoe noem je dat? ... grapjasserij wat de dictator even later aanduidt met de term "socialistische democratie"? Zoiets als de verplichte "liberale democratie" en het "Optimismus ist eine moralische Pflicht" van Verhofstadt en consoorten? Of is het toch gewoon "democratie" zoals we die ook in het "vrije" westen kennen? "(...) initiatief van de massa", aldus Gorbatsjov, "het grootst mogelijke respect voor het individu en aandacht voor persoonlijke waardigheid". Zoiets dan als om de zoveel jaren mogen gaan stemmen en voor de rest niks in de pap te brokken hebben, maar dan zonder het stemmen?

Een mens vraagt zich hoe dan ook af waarom perestrojka nodig was, met zijn "werkelijk revolutionaire karakter" en "allesomvattende reikwijdte". "(...) de moeilijkheden en problemen van de jaren zeventig en tachtig [waren]" per slot van rekening, "niet een of andere crisis voor het socialisme als sociaal en politiek systeem, maar (...) veeleer het resultaat van een onvoldoende consequente toepassing van de beginselen van het socialisme, van het afwijken ervan". Méér "socialisme" moest dus de Sovjet-meubelen redden, zoals volgens de Eurocraten méér "Europa" (lees: Europese Unie) de EU-meubelen zal redden.

Maar goed, "er [kwamen] (...) wel misrekeningen en beleidsfouten voor", maar "het is een feit dat de post-revolutionaire ontwikkeling (...) voornamelijk [moeilijke] perioden heeft gekend" door "imperialistische krachten en hun botte inmenging in onze binnenlandse aangelegenheden". Alles ging goed in de Sovjet-Unie tot die smerige kapitalisten zich kwamen bemoeien. Een Sovjet-versie van "alles ging goed in de Verenigde Staten tot die smerige Russen er voor zorgden dat Donald Trump verkozen raakte", dus. Een fenomeen dat zich in ieder geval niet zou voordoen in de "open" dictatuur van Gorbatsjov, want "ik bedoel niet dat men mensen moet overhalen, zoals sommige kandidaten in bepaalde landen tijdens verkiezingscampagnes doen". Nee, verkiezingen, "daar houdt ons volk niet van". "Zij willen de waarheid weten" en de dictatuur kent die.

Trouwens, de dictator en zijn acolieten leerden bij: "De opvattingen van het socialisme blijven zich ontwikkelen; ze worden voortdurend verrijkt doordat historische ervaringen en objectieve omstandigheden worden verdisconteerd. Wij hebben altijd geleerd, en dat doen we nog steeds, van Lenins creatieve benadering van de theorie en praktijk van socialistische opbouw. We gebruiken zijn wetenschappelijke methoden en maken ons zijn gave tot het analyseren van concrete situaties eigen. Tijdens het voortschrijden van perestrojka bestuderen we steeds weer opnieuw Lenins werken, en dan vooral zijn laatste". Ligt het aan mij of hoor ik daar een communistische echo van het islamisme, dat ook steeds bereid is bij te leren als het maar gebeurt op basis van de werken van Mohammed, vooral zijn laatste?

Soit, op sommige punten had Gorbatsjov wél gelijk: "Onze tegenstanders in het Westen hebben deze zwakte, die zich het duidelijkst aftekende aan het einde van de jaren zeventig en in het begin van de jaren tachtig, opgemerkt en zij maakten zich gereed om de Sovjet-Unie te verwijzen naar het 'kerkhof van de geschiedenis'. Maar hun requiem kwam duidelijk te vroeg". Het duurde inderdaad nog vijf jaar vanaf de afkondiging van perestrojka en glasnost tot de Sovjet-Unie definitief ten grave werd gedragen. "Waarheid, dat is de hoofdzaak", aldus Gorbatsjov, "Lenin zei: 'Meer licht! Laat de Partij alles weten!' Meer dan ooit tevoren moeten wij vermijden dat er ergens donkere hoeken zijn, waar opnieuw schimmel kan ontstaan en waar alles waartegen wij vastbesloten ten strijde zijn getrokken, de gelegenheid krijgt te gaan woekeren". Maar dat het licht zou binnenkomen langs de scheuren in het IJzeren Gordijn, langs een gevallen Muur van Berlijn, dát had "de Partij" duidelijk niet zien aankomen.

Ach wat, ik kan nog een hele tijd doorgaan over de media en de "intelligentia" zoals de dictator die zag, over de "volledige bedrijfscalculatie" waar hij zo hoog mee opliep, over de "gegarandeerde baan", het "gratis middelbaar en hoger onderwijs", de "gratis medische verzorging", de "goede voorzieningen voor bejaarde burgers", de "directe democratie", de "unie van socialistische volken", de "natuurlijke keuze" van het Russisch als gemeenschappelijke taal voor iedereen die zich "beschermd" voelde door de Sovjets, over de vrede die de Sovjets over de wereld zouden verspreiden, enzovoort, maar de feiten ontdaan van de dikke laag propaganda hebben intussen al lang bewezen anders te zijn. "In 1917 zei Lenin", aldus Gorbatsjov, "Nu wij een revolutie zijn begonnen, moeten wij doorgaan tot het bittere einde". Waarop Gorbatsjov, zoveelste dictatoriale opvolger van de dictatoriale Lenin, liet volgen: "Dit geldt ook voor perestrojka: de Partij zal doorgaan tot het bittere einde". En dat deed ze.

Al was het einde dus niet écht bitter voor Gorbatsjov. Hij overleefde - in tegenstelling tot zovele tegenstanders van het communisme - zijn dictatuur en dat kan een rechtgeaard mens alleen maar jammer vinden. "(...) we moeten de politici nooit opsplitsen in favoriete en niet-favoriete, in gerespecteerde en niet-gerespecteerde", schrijft Gorbatsjov op het einde van het hoofdstuk Ontwapeningskwesties en de betrekkingen tussen de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten. Maar ik ben van oordeel dat "politici" mogen opgesplitst worden in zij die verdienen opgehangen te worden en zij die dat niet verdienen. En dictators vallen hoe dan ook niét in die laatste categorie.

Björn Roose

woensdag 30 oktober 2019

Naar Engeland gedeporteerd - Vlaamse geïnterneerden op het eiland Man - 1940-1945 (door Carlos H. Vlaemynck)

Björn Roose bespreekt - Naar Engeland gedeporteerd (Carlos H. Vlaemynck)
11 november komt er weer aan en daarmee de jaarlijkse herdenkingen. Die zullen ook respectievelijk 100 jaar na het einde van de Eerste Wereldoorlog en bijna 75 jaar na het einde van de Tweede ongetwijfeld behalve over oorlog en vrede ook over de good guys en de bad guys gaan. Niet meer dan passend dus om in deze tijd van het jaar een boekje te lezen dat nóg maar eens aantoont dat de officiële good guys dat verre van altijd waren (en zijn).

Naar Engeland gedeporteerd - Vlaamse geïnterneerden op het eiland Man - 1940-1945 is zo'n boekje. Carlos H. Vlaemynck schreef het neer "uit de mond" (zoals dat dan heet) van Ieperling Luc Desramault en ik ga er van uit dat het in 1984 bij De Nederlandsche Boekhandel (DNB, sinds 1986 bekend onder de naam Uitgeverij Pelckmans) verschenen werk ook nu nog verbazing kan wekken bij de lezers. Ikzelf kende de basis van het verhaal, maar niet de "details", en dit boek gaat in zowel op die basis als op die "details".

Wat die basis betreft, die doet Vlaemynck al meteen in zijn inleiding uit de doeken:

"Toen België op 10 mei 1940 voor de tweede maal in nog geen kwarteeuw door Duitse troepen overrompeld werd, besloot de regering alle verdachte personen, zowel vreemdelingen als landgenoten, bij wijze van voorzorgsmaatregel in hechtenis te nemen. Van uur tot uur zonden de nationale radiozenders oproepen uit waarin de bevolking aangespoord werd hulp te verlenen bij het onschadelijk maken van vijandelijke parachutisten, spionnen en saboteurs. Weldra maakte er zich een ware spionnen-psychose van de bevolking meester. Deze psychose werd in de hand gewerkt door de sterke verhalen van de honderdduizenden vluchtelingen. Overal dacht men leden van de 'Vijfde Colonne' te zien en het aantal preventieve arrestaties steeg onrustbarend. Duizenden mensen, onder wie vooral leden van het V.N.V., het Verdinaso, Rex en de K.P. kwamen aldus in de gevangenis terecht. De meesten onder hen waren onschuldig. Zij kregen echter de kans niet hun onschuld te bewijzen omdat hun aanhouding slechts een zogenaamde 'voorlopige administratieve veiligheidsmaatregel' was, hetgeen iedere vorm van rechtsbijstand uitsloot. Nadat de Franse en Britse troepen op de 19de mei het Nederlandse en het Belgische leger te hulp waren gesneld, gingen de militaire autoriteiten van beide mogendheden eveneens tot aanhoudingen op Belgisch grondgebied over. Zij deden dit onder voorwendsel de aanvoerlijnen van hun strijdkrachten in het opmarsgebied veilig te stellen. Vooral de Fransen lieten zich bij dit wederrechtelijke optreden - België was immers een bondgenoot en geen bezet gebied - niet onbetuigd. Met het oog op de te verrichten arrestaties hadden zij zelfs maanden vooraf door geheime agenten in het neutrale België 'verdachtenlijsten' laten opstellen. Ten gevolge van het bijzonder snel oprukken van de Duitse troepen werd een aanzienlijk aantal politieke gevangenen in uiterst verwarde omstandigheden naar Frankrijk gedeporteerd. Voor velen onder hen betekende deze wegvoering het begin van een wekenlange lijdensweg. [Voor onder andere Joris Van Severen betekende het zelfs het einde, noot van mij] Een kleine groep verdachten kwam evenwel in Engeland terecht."

Bij die "kleine groep verdachten" het hoofdpersonage van dit boekje, Luc Desramault, destijds gouwleider (regionaal leider) van het Algemeen Vlaamsch Nationaal Jeugdverbond, voor wie deze deportatie vijf jaar zou duren. Liever dan hier het hele verhaal dunnetjes over te doen, houd ik het bij een aantal veelbetekenende citaten:

"Onze bewaking [bij de eerste stop, de gevangenis van Ieper, noot van mij] bestond deels uit politieagenten en deels uit leden van een soort plaatselijke burgerwacht." [terwijl in "klassieke" geschiedenisboeken altijd volgehouden wordt dat burgers pas andere burgers gingen gevangenhouden tijdens de repressie-annex-straatterreur, noot van mij]

"In de bus [waarmee de stouterds afgevoerd werden richting Oostende om van daar richting Engeland gedeporteerd te worden, noot van mij] kregen wij het gezelschap van een zestal Joodse vrouwen die drie kinderen bij zich hadden. Voorts waren er nog enkele communisten bij uit Moeskroen, Wervik en Menen alsook enkele vreemdelingen." [Geef toe, een gezelschap dat, als de Vlaams-nationalistische "verdachten" nationaal-socialisten zouden geweest zijn, toch wel zéér explosief was samengesteld, noot van mij.]

"Op onze bus zat er een jonge jodin die door de natuur met heel wat charmes begunstigd was. Zij bracht het zover dat een van de gendarmen erg verlangend werd om even met haar alleen te zijn ... Toen beiden na geruime tijd terugkwamen, bleek de jodin in het bezit te zijn van enkele koekjes en karamels die wij van haar konden kopen om onze kwellende honger te stillen. Zij bracht het zover dat wij zelfs een weinig water kregen om onze brandende keel te verfrissen." [Het gemengde gezelschap had dus duidelijk ook geen hekel aan mekaar, noot van mij.]

"Niettegenstaande wij slechts verdachten waren, werden wij onderworpen aan het reglement dat van toepassing was op de veroordeelden [in de Londense gevangenis Pentonville, noot van mij] (...) Onze ondervragers hadden een burgerpak aan en waren telkens met vieren. Merkwaardig genoegen kregen wij nooit hun gelaat te zien. Zij droegen steeds een zwarte satijnen kap voorzien van twee doorkijkspleten en een mondopening over het hoofd. Het maakte aanvankelijk een vrij lugubere indruk en liet ons het ergste vermoeden. (...) De ondervragingen duurden twee dagen telkens zonder onderbreking van 8 tot 12 uur en van 13 tot 17 uur. Zij gingen gepaard met heel veel intimidatie. Herhaaldelijk kregen wij te horen dat indien wij de waarheid niet zouden zeggen, zij er die wel uit zouden krijgen! Herhaalde malen verklaarden zij onomwonden dat zij ons zouden afmaken, hetgeen bij ons de bedenking ontlokte dat indien zij toch reeds van plan waren ons te liquideren het dan in feite geen zin meer had om ons te ondervragen. Het kruisverhoor bestond meestal uit vragen die zij door elkaar stelden in de hoop ons op tegenstrijdige antwoorden te kunnen vangen. Dit leverde evenwel niets op aangezien wij niets te verbergen hadden. Wij waren weliswaar allemaal op de een of andere wijze in de Vlaamse beweging actief geweest, maar dit had met de oorlog nooit iets te maken gehad." [Deze mensen waren dus zonder welke officiële beschuldiging dan ook opgepakt, gedeporteerd en gevangen gezet en nu hoopte de belgische staat er op dat ze zelf bewijzen zouden leveren van collaboratie terwijl ze zelfs ... de oorlog niet van dichtbij hadden gezien, noot van mij.]

"Toen wij in Hutchinson [Hutchinson Camp, een Brits concentratiekamp op het eiland Man, noot van mij] aankwamen, zaten er naar schatting wel vijfduizend joden in het kamp en hoop en al een vijftigtal niet-joden, onder wie Leo Hoste en ik." [Weer dat eigenaardige idee om potentiële "nationaal-socialisten" op te sluiten samen met joden, noot van mij.]

"Het is via dit communicatiesysteem [in de gevangenis van Leeds, de volgende halte van Desramault, noot van mij] dat wij tot de ontdekking kwamen dat er in de gevangenis heel veel Ierse politieke gevangenen zaten. Zij waren leden van de I.R.A. Wij hadden deze drie mysterieuze letters reeds herhaaldelijk als graffiti op de muren van de gevangenis zien prijken, maar de inhoudelijke betekenis van dit letterwoord was toen nog maar een vaag begrip voor ons. Geleidelijk aan leerden wij deze Ierse nationalisten en hun strijd voor de volledige hereniging van hun eiland in één onafhankelijke republiek beter kennen." [Ofte flater nummer zoveel van de Engelsen, noot van mij.]

"Hoezeer de Londense politiemannen zich [dit keer in Camp X, een ander concentratiekamp op het eiland Man, noot van mij] ook inspanden om het kampleven draaglijker te maken, toch kreeg de drang naar de vrijheid sommigen van ons zo erg te pakken dat er ontvluchtingspogingen werden ondernomen. Een van de merkwaardigste pogingen werd op touw gezet door drie geïnterneerde Nederlanders. Een was officier bij de Koninklijke Nederlandse Marine, de tweede was stuurman bij de Nederlandse Koopvaardij en de derde was piloot bij de K.L.M.. Alle drie werden, terecht of ten onrechte, dat heb ik nooit geweten, verdacht van lidmaatschap bij de N.S.B. Zij hadden hun tocht zorgvuldig gepland en voorbereid. Aldus hadden zij wekenlang in de fabriek waar zij overdag werkten kleine hoeveelheden benzine gehamsterd. Op een mooie morgen kaapten zij ongezien een motorbootje, brachten de benzine aan boord en startten de motor. Met een brede zwaai staken zij van wal en stevenden op volle kracht de Ierse Zee in zuidwestelijke richting op met de kennelijke bedoeling de kust van de neutrale Ierse Republiek te kunnen bereiken. Aanvankelijk scheen hun poging te zullen slagen maar plots kwamen zij echter in een opstekende storm terecht. Aangezien de Ierse Zee een soort van binnenzee is, zijn de golfslagen er kort maar krachtig. Zij kregen water in de boot en de motor begon te sputteren. Weldra viel hij geheel stil en wat zij ook probeerden om hem weer op gang te krijgen, niets mocht baten. Voortgestuwd door de storm dreven zij af naar de Schotse kust. Een Brits legervliegtuig had reeds de drenkelingen opgemerkt en toen hun vaartuig in de branding aan diggelen sloeg en zij uitgeput aan land strompelden, werden zij er opgewacht door militairen die hen oprecht feliciteerden met de gedurfde stunt! Later moesten zij voor een krijgsgerecht verschijnen en werden er tot één maand gevangenisstraf veroordeeld wegens diefstal van benzine en het ontvreemden van een boot. De Britse eigenaar van het vaartuigje weigerde schadevergoeding te vragen. Als sportieve Engelsman vond hij het al erg genoeg dat hun poging mislukt was!" [En dat zijn nu de dingen die een mens veel te weinig leest in "oorlogsverhalen", het respect dat "vijanden" voor mekaar kunnen opbrengen in de juiste omstandigheden, noot van mij]

"Aldus gingen langzaam maar zeker de oorlogsjaren voorbij. Een paar malen kregen wij bezoek van leden van het Belgische Rode Kruis. Vóór onze aankomst in 'Camp X' hadden wij ze nog nooit gezien. Met veel tegenzin spraken zij Nederlands en het eerste wat zij deden, was ons verwijten maken. Volgens hen waren wij slechte Belgen, omdat wij in een interneringskamp zaten. Het was onze plicht dienst te nemen bij het Belgisch Leger en te gaan strijden tegen de Duitsers. Daarop hebben wij hen ons standpunt uiteengezet. Wij zegden dat wij bereid waren de Belgische strijdkrachten in Groot-Brittannië te vervoegen op voorwaarde dat wij eerst volledig in het openbaar gerehabiliteerd zouden worden. Daar konden zij niet voor instaan, zegden zij, wij moesten dat met de Engelsen regelen. En wanneer wij dan met de Engelsen daarover van gedachten wisselden, verwezen zij ons naar de Belgische regering te Londen. Het gevolg was dat de zaken bleven zoals zij waren en dat de afgevaardigden van het Belgische Rode Kruis ons kamp niet meer bezocht hebben." [Kafka, iemand ?, noot van mij]

En dan, dan moest de kers op de taart nog komen:

"Toen de afreisdatum aanbrak, pakten wij onze koffers en kregen wij onze identiteitskaarten terug. Voorts gaven de Britten ons een vrijgeleidebrief waarop stond dat wij in België overal mochten heengaan waar wij maar wensten. Op 20 mei 1945, Pinksterzondag, stapten wij voor het eerst in ruim vijf jaar als vrije burgers aan boord van een Brits legervliegtuig. (...) Bij de uitgang van de luchthaven [die van Evere, noot van mij] werden wij tegengehouden door enkele mannen in burger. Zij wensten onze persoonsbewijzen te zien. Geen onheil vermoedend toonden wij ze onze vrijgeleidebrieven. Daarop zegden zij dat er voor ons vervoer voorzien was om ons naar Brussel te brengen. (...) Toen men ons daar ter hoogte van het Cantersteen liet uitstappen, werden wij spoedig omringd door een vijandig gezinde menigte die, naar wij later vernomen hebben, daar uit Duitsland gerepatrieerde collaborateurs stond op te wachten. Wij werden er uitgemaakt voor 'sales boches' (smerige moffen) en kregen harde klappen te incasseren. (...) Onder veel gejouw en getier van de omstaanders werden wij [na een ondervraging in Cantersteen, noot van mij] terug in de camion geduwd die ons na een korte rit in het 'Klein Kasteeltje' afleverde. Wij vlogen er bij de aldaar reeds opgesloten incivieken en brachten daar een tiental dagen door. Het eten was er bar slecht en bestond hoofdzakelijk uit gedeshydrateerde rode kool en wortelen. Weldra zat iedereen met diarree geplaagd. Daarna werden wij overgebracht naar de gevangenis van Sint-Gillis (...) Vanuit Sint-Gillis werd ik dan overgeplaatst naar de inmiddels tijdens de oorlog wederopgebouwde gevangenis van Ieper. (...) Het duurde tot in september 1945 vooraleer ik de militaire auditeur te zien kreeg. Hij wist mij alleen maar te vertellen dat er tegen mijn gedrag tijdens de oorlog niets viel in te brengen en dat er derhalve geen reden was om mij te vervolgen. (...) Aangezien ik onschuldig was, gaf de krijgsauditeur bevel mij op staande voet [na zo'n vijf jaar volkomen onterechte vrijheidsberoving dus, noot van mij] in vrijheid te stellen. Hij gaf mij echter de raad mij voor mijn eigen veiligheid voorlopig niet in de buurt van Ieper te vestigen. Ik heb zijn raad opgevolgd en heb eerst een drietal maanden in Vilvoorde bij een zuster van mijn vader gewoond. (...) Daarna heb ik nog zogezegd mijn domicilie gehad bij mijn broer in Komen. Het is daar dat ik dan op 28 februari 1946 een officieel attest van buitenvervolgingstelling heb bekomen."

Om dit waanzinnige verhaal te beëindigen geef ik nog graag mee dat in die officiële buitenvervolgingstelling nog steeds geen reden stond aangegeven waarom Luc Desramault vijf jaar van zijn leven beroofd is door de Belgische staat, maar wel dat die buitenvervolgingstelling "slechts van voorloopigen aard" was en "het hernemen van het onderzoek niet [verhindert] ingeval er zich nieuwe bezwaren voordoen".

Allemaal het overdenken waard als de wereld van de oorlogsjaren weer eens door iemand opgedeeld wordt in zwart en wit ...

Björn Roose

dinsdag 29 oktober 2019

Zwarte zondag - Beschouwingen over de democratie in belgië (door Piet Piryns en anderen)


Het meest fascinerende aan de resultaten van de jongste belgische verkiezingen - die liggen intussen ook alweer meer dan vijf maanden achter ons - was wat mij betreft vooral het feit dat ze voor zoveel mensen ... fascinerend waren. Okee, Vlaams Belang scoorde beter dan ik had verwacht na de klappen die de partij in voorgaande verkiezingen had gekregen, maar de algemene reactie op die score leek zó sterk op totale verbijstering dat die reactie alleen kon gespeeld zijn of getuigen van een extreem kort geheugen.

Ja, Vlaams Belang haalde voor het Vlaams Parlement een score van 18,50 procent en voor de Kamer van Volksvertegenwoordigers 11,95 procent, maar in 2004 kwam datzelfde Vlaams Belang nog aan 24,15 % van de stemmen voor het Vlaams Parlement en in 2007 aan 11,99 procent voor de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Méér dus dan bij de recentste verkiezingen het geval was, maar toch was die verbijstering - voor wie het politieke schouwtoneel al een tijdje in de gaten houdt - nú groter dan in 2004 of 2007.

Dat zou kunnen gelegen hebben aan het feit dat dat politieke schouwtoneel intussen voor een groot deel nieuwe spelers kent, in welk geval de reactie misschien niét gespeeld was, maar dan blijft de thesis van het extreem korte geheugen wel overeind. Daarom ook nam ik even een boekje ter hand dat al een eeuwigheid in mijn boekenkast verblijft: Zwarte Zondag - Beschouwingen over de democratie in belgië, samengesteld door Piet Piryns. Dat boekje dateert van 1992, maar vervang een aantal van de auteursnamen door andere en verander "1992" even in "2019" en je kan het boekje opnieuw uitgeven als reactie op de verkiezingen van 21 mei jongstleden.

Bart Maddens vindt dat de stemplicht moet afgeschaft worden - nog altijd, neem ik aan -; Eric Corijn ziet niet in welk "signaal" er gegeven is; Piet Bulteel vindt dat het de fout van de "centrumpartijen" is; Luc Van Den Bossche vertelt een multicultureel sprookje; Paul Staes vindt dat de schijnwerpers moeten gericht worden op de stoute jongens en meisjes van het Vlaams Belang; Jan Lippens vindt dat de "onderliggende problemen" te lang genegeerd zijn; Filip Rogiers wil wat doen aan ons woordgebruik; Rudi Van Doorslaer sleept er meteen al in zijn titel "1936" bij; René De Preter wil nog wat dieper de utopie induiken ('t is te zeggen, hij wil "een nieuwe utopie"); Patrick Janssens denkt dat de reclamesector steken heeft laten vallen; Annemie Neyts wil verder naar links opschuiven; Charles Ducal wil dat we allemaal de blaadjes van de PVDA gaan lezen (omdat daar "de waarheid" in staat); Herman De Coninck gooit er een paar gedichten tegenaan; Hans Verstraeten oordeelt dat de media hun werk niet gedaan hebben; Stefaan Vermeulen wil het vermaledijde kapitalisme over boord gooien; Bert Broeckaert wil de "slachtoffers" van het Vlaams Belang nog wat geld toestoppen via "een algeheel kansarmoedebeleid"; en beroeps-68'er Paul Goossens wil dat allemaal tegelijkertijd.

Nil novi sub sole, dus (als je even de steeds minder Latijn sprekende Bart De Wever buiten beschouwing laat die het doén alsof je praat met het Vlaams Belang tot een hoger niveau heeft getild dan Yves Leterme eerder deed), zelfs niet in het woordgebruik en de "logica".

"Is dat toegenomen racisme te wijten aan de migranten? Dat moet nog worden aangetoond. In elk geval is het blijkbaar niet verbonden aan het echt samenleven met migranten. Tenzij de Vlaams Blok-stemmen in Kapellen of Brasschaat een reactie zijn tegen de economische vluchtelingen uit het noorden die er komen wonen om de vermogensbelasting in Nederland te ontvluchten", dixit Eric Corijn, die daarmee kennelijk wil aangeven dat je alleen een mening kan hebben over iets als het net naast je deur leeft/gebeurt. Iets wat hij wellicht niet vindt als iemand uit datzelfde Kapellen of Brasschaat stemt voor het optrekken van de werkloosheidsvergoeding. Maar toegegeven, ik ben nog dit jaar iemand tegengekomen die me toevertrouwde dat hij niét voor het Vlaams Belang stemde omdat er geen "vreemdelingen" in zijn buurt woonden. Als daar verandering in zou komen, zou hij dat wél gaan doen. Misschien heeft Corijn dus wel een beetje gelijk, maar dan in een andere richting.

"De stem die je uitbrengt op een niet-democratische partij is immers nooit onschuldig. Hoe ludiek of protesterend men ook wilde zijn, het excuus 'wir haben es nicht gewusst' is al lang niet meer geloofwaardig", aldus Piet Bulteel. Maar wanneer gaan hij of al die anderen die het Vlaams Belang consequent blijven aanduiden als "niet-democratisch", "anti-democratisch" of "ondemocratisch" nu eens die stelling hard maken? Kwestie dat ik vind dat die partij er intussen toch wel al héél lang over doet om met andere dan democratische middelen de macht te grijpen ...

"Het lijkt wel alsof de jaren '30 met hun afbouw van de democratische samenleving en dreiging van het fascisme en de oorlog, met hun bezetting, ellende en vernieling, uit het collectief geheugen en het wereldbeeld zijn verdwenen. Ook al vormt dat verleden geen glazen bol voor de toekomst, dan nog demonstreert het ten overvloede waartoe de negatie van de Westeuropese democratische beschavingsideeën, gesteund op waarden van de Verlichting en de Franse revolutie, leiden kan", voegt Rudi Van Doorslaer daar aan toe. Ik begrijp dat die man van de Tweede Wereldoorlog zijn leven gemaakt heeft en er zijn brood mee verdiend heeft, maar misschien zouden hij en anderen die dat soort onzin uit hun botten slaan eens moeten gaan nadenken over overdaad en het verband met schaden. Nog los van het feit dat de Franse revolutie, waar hij zo hoog mee oploopt, verre van beschaafd was en dat "de Westeuropese democratische beschavingsideeën" een hele mond vol is om niets mee te vatten.

Of, ten slotte, deze van Charles Ducal: "We mogen aannemen dat de Vlaams Blok-stemmen voor het grootste deel vrij 'onbewuste' stemmen zijn, eerder angst- en woedereflexen dan een politieke keuze (...) [en we moeten] de Belgen aanpakken, hun vooroordelen, hun gebrekkige historische kennis, hun morele blindheid". Als ik een reactie gebaseerd op "angst- en woedereflexen", "vooroordelen", "gebrekkige historische kennis" en "morele blindheid" zou moeten definiëren, dan zou het er precies een zijn zoals die van Charles Ducal. Als diezelfde kiezers die de ene verkiezing voor het Vlaams Belang stemmen bij een volgende verkiezing voor, pakweg, de socialisten stemmen, vraagt iemand als Charles Ducal zich namelijk geen moment af of die mensen dat doen vanuit "vooroordelen", "gebrekkige historische kennis", "morele blindheid" of "angst- en woedereflexen", want dan hebben die brave kiezers de juiste stem uitgebracht.

Van kennelijk oliedom naar superslim en bij de volgende verkiezing wéér naar oliedom, dat is een evolutie die mensen als Charles Ducal simpelweg negeren, terwijl net dat wisselen van stemgedrag véél meer vertelt over de kiezer dan het stemgedrag an sich. Zo'n beetje zoals de inwisselbaarheid van de commentaren op de verkiezingen van 1992, toen het Vlaams Blok trouwens nog een partijtje van niks was, met die op de verkiezingen van 2019 alles zegt. Geheugen, daar gaat het om. Een mens die gaat kiezen, heeft er geen (anders zou hij niet gaan kiezen, voor niemand), net zomin als de mensen voor wie hij gaat kiezen ...

Björn Roose

vrijdag 13 september 2019

Wie bent u, mijnheer Gorbatsjov? - De keerzijde van perestrojka en glasnost (Irina Grivnina)

Björn Roose bespreekt - Wie bent u, mijnheer Gorbatsjov? (Irina Grivnina)
Michail Gorbatsjov ... Wie de jaren des onderscheids had bereikt in de jaren 1990 zal de man ongetwijfeld niet vergeten zijn. Kan ook moeilijk: als onvrijwillige doodgraver van de Sovjet-Unie en daarmee wat er nog restte van het Oostblok, veranderde hij een bipolaire wereld in een unipolaire wereld. De Koude Oorlog eindigde, maar de Verenigde Staten konden zich veroorloven overál de lakens te gaan uitdelen. Indien niet met wapens, dan in ieder geval met geld.

Die toestand is de laatste jaren enigszins weer rechtgetrokken - het blijvende gezeik in de Verenigde Staten over "Russische inmenging" bewijst alleen maar dat Rusland weer meetelt, zij het niet meer in communistische vorm -, maar dat wordt uiteraard niet Gorbatsjov aangesmeerd. Terwijl we geacht worden een gloeiende hekel te hebben aan Vladimir Poetin, wordt Michail Gorbatsjov, de laatste dictator van de Sovjet-Unie overal met veel egards onthaald.

Alhoewel, "overal" ... Toen hij zich in 1996 kandidaat stelde voor het presidentschap van Rusland kreeg hij amper 0,5 procent van de stemmen achter zijn naam. En ook zijn klachten over de parlementsverkiezingen van 2011 en de presidentsverkiezingen van 2012 konden in Rusland niet echt op veel bijval rekenen. Zeg nu zelf, als Hitler zich zou beklagen over een zeker democratisch deficit ná zijn machtsperiode, zou u dat dan serieus nemen?

Dat is in ieder geval ook wat Irina Grivnina niet doet. 't Is te zeggen, ze neemt Gorbatsjov wel degelijk serieus, maar niet het verhaal dat hij opdiste rond perestrojka en glasnost. Een terechte opstelling van deze journaliste, die in 1980 in een KGB-gevangenis terechtkwam omwille van haar artikelen in de illegale pers - in een tijd dat Gorbatsjov al Secretaris van het Centraal Comité was.

Grivnina kon in 1985 op uitnodiging van de Nederlandse regering met haar gezin emigreren naar Nederland, waar zij als freelance journaliste aan de slag ging. Ze schreef naast Wie bent u, mijnheer Gorbatsjov? ook nog Een dode stad en Generaalsdochter en verrichte nogal wat vertaalwerk vanuit het Nederlands naar het Russisch (ze vertaalde onder andere boeken van Hugo Claus, Harry Mulisch, Cees Nooteboom, Leon de Winter en Tonke Dragt). En ze bleef geïnteresseerd in wat in haar geboorteland gebeurde, waar ze ook verder goede contacten onderhield.

Met wat ze vernam van die contacten, met haar gezond verstand en eigen ervaringen, en simpelweg door wat Gorbatsjov in zijn boek Perestrojka - Een nieuwe visie voor mijn land en de wereld schreef en vooral niét schreef, kon ze perfect antwoorden op de vraag die de titel van het boek uitmaakt en nog een paar andere.

Ik ben "van de slag" ook beginnen lezen in dat boek van Gorbatsjov en, inderdaad, de aandachtige lezer merkt al van in de eerste bladzijden dat daar nogal wat mis mee is. Veel blabla en weinig boemboem, zou ik zeggen, maar dan mocht die "boemboem" natuurlijk niet al te letterlijk genomen worden, want het was nu niet precies alsof de Goelag-archipel plotseling opgedoekt werd en de KGB zichzelf van zijn opdracht onthief. De vraag van Grivnina, die daarmee verwijst naar de definitie van Churchill van democratie, is dan ook zeer to the point: "Wanneer zullen - eindelijk - de burgers van de eerste arbeidersstaat ter wereld niet meer bang zijn als ze vreemde stappen op de trap horen en er 's morgens om 6 uur aan de deur wordt gebeld?" En alleen al de poging van de journaliste om "de lezer even in de Sovjet-Unie te laten zijn, maar dan niet in een hotel van Intourist, maar als een gewone Sovjet-burger", maakt dit boek ook dertig jaar later nog steeds het lezen waard. Zeker in tijden waarin de censuur volop terug van weggeweest is, waarin iedereen iedereen kan verklikken via allerlei officiële instellingen, en waarin de politie aan de deur komt kloppen bij mensen die er regime-kritische meningen op nahouden ...

Ik blader even door dit vlot lezende werk, vaak zeer ironisch geschreven, en laat u meegenieten van een aantal stukjes:

"Er heerst alleen maar geen honger omdat de USSR in de jaren na de dood van Lenin diplomatieke en handelsbetrekkingen aanknoopte met de ontwikkelde landen. Nu verkoopt de Sovjet-Unie aan het Westen olie, goud en gas - en in ruil daarvoor ontvangen de Russen kippen, vlees, boter en brood" (Gorbatsjov verkondigt in zijn Perestrojka dat er geen honger is in de Sovjet-Unie, maar is niét zo eerlijk aan te geven hoe dat komt, net zomin als Kim Jong Un, de "grote" leider van Noord-Korea zal toegeven dat zijn bevolking alleen door voedselhulp vanuit het Westen kan overleven.)

"Lenin karakteriseerde de economie van de door hem gevestigde staat als een variant van het staatskapitalisme. Toen hij het had over het doel van zijn revolutie, schreef hij ook over 'de verandering van alle burgers in werknemers aangesloten bij één "syndicaat", namelijk van de staat, en de volledige ondergeschiktheid van alle arbeid van dat syndicaat aan de staat.' Nu al zeventig jaar lang de door Lenin voorspelde vakvereniging bestaat, zien we waartoe dat totale monopolie bij volledige afwezigheid van concurrentie kan leiden. Er is geen concurrentie, en er is ook niemand die probeert om een kwaliteitsprodukt te leveren. Waarom? Ach, men koopt toch wel. Er is immers geen ander vergelijkbaar produkt in de winkel te vinden. Dat de Sovjet-economie niet functioneerde werd zo zonneklaar dat de kranten en belangrijke partijfunctionarissen erover begonnen te spreken. Aangezien een onderneming van niemand is en niemand de baten van zo'n onderneming berekent, kan men een niet te realiseren produktie zo hoog als men maar wil opvoeren; en vervolgens subsidie van de staat krijgen. Een kapitalistische onderneming zou het nog geen jaar onder dergelijke omstandigheden volhouden. Aan de andere kant heeft een Sovjet-onderneming één geheid voordeel op een kapitalistische onderneming, aangezien stakingen in de USSR verboden zijn. Daarom kan de baas c.q. de staat met het salaris van de werknemers doen wat hem goeddunkt."

"Ook Lenin probeerde in zijn tijd de economie planmatig te laten verlopen. Hij had natuurlijk niet de beschikking over moderne, snelle computers [iets waar Gorbatsjov nogal mee liep te stoefen, terwijl de Sovjet-computers eigenlijk groot uitgevallen telramen waren, noot van mij]. En de mens is geen machine. Het is moeilijk om iemand produktief en rationeel te laten werken. Wat Lenin niet allemaal probeerde - hij zette mensen in de cel, hij deelde straffen uit en liet zelfs mensen executeren - het einde van het liedje was dat hij, nadat hij zijn hersenen overladen had met vraagstukken die het menselijk intellect te boven gaan, onverwacht stierf aan een hersenbloeding. De idee om de nationale economie te plannen, overleefde helaas zijn schepper."

"Ik heb er niets op tegen dat Gorbatsjov met zijn gezin op grote voet leeft. Sterker nog, vanuit wetenschappelijk oogpunt is het zelfs interessant om een groep mensen te observeren bij wie het gemeenschappelijke goed 'naar behoefte' wordt verdeeld. Ik wilde alleen maar één vraagstuk duidelijk maken. Hoe denkt de in de USSR leidende partij en haar leninistische Centraal Comité een dergelijke verdeling naar behoefte toe te passen in een land met 280 miljoen inwoners? Waar moet je dat allemaal vandaan halen?"

En dan zijn er ook nog de héérlijke moppen waarmee Irina Grivnina een aantal van haar hoofdstukken begint, moppen die alle uit de Sojet-Unie zelf afkomstig zijn. Deze bijvoorbeeld: "Wat is een communist? Dat is iemand die alle boeken van Marx heeft gelezen. En wat is een anti-communist? Dat is iemand die alle boeken van Marx heeft begrepen". Of deze: "Waren de mensen die het socialisme in de Sovjet-Unie wilden opbouwen wetenschappers? Nee. Wetenschappers houden eerst proeven op dieren!" Twee moppen die, als je hier en daar een naam of een term verandert, helaas ook in het "vrije" Westen van vandaag nog een scherpe kritiek op de feiten zouden vormen.

Over dat soort parallellen gesproken, wat dacht u van dit stukje over het afschaffen van de Russische droogleggingswet in 1925 en "het tijdelijk weer invoeren [van het staatsmonopolie op de produktie van sterke drank] voor de ontwikkeling van de industrialisatie": "Vanaf dat moment begon de regering, nu niet meer de regering van de tsaar maar een regering van boeren en arbeiders, opnieuw wodka te verhandelen. Diezelfde boeren en arbeiders bleven ook nu, als voorheen, doorzuipen totdat ze zichzelf en alles om zich heen vergeten waren. De nieuwe machthebber onderscheidde zich echter van de oude, doordat hij niet alleen het monopolie bezat op de verkoop van wodka, maar ook op het voeren van periodieke campagnes waarin men de strijd aanbond met het alcoholisme. Het resultaat van dergelijke campagnes was gewoonlijk, in de eerste plaats, dat de prijs van sterke drank verhoogd werd onder het voorwendsel dat daardoor de liefhebber wel zou leren te stoppen met drinken". Moet ik hier nog de woorden "sigaretten", "taksen", "anti-rookcampagnes" aan toevoegen om de gelijkenissen met de huidige situatie in bijvoorbeeld Vlaanderen duidelijk te maken?

Trouwens, ook dit kan tellen als parallel met het "westerse" heden: "Zoals Neïzvestny schreef, die in 1949 ging studeren aan de filosofische faculteit van de universiteit: 'Wij ontdekten dat wij onder het bestaande opleidingssysteem de universiteit als ongeletterde mensen zouden verlaten. Over Lenin kregen we van Stalin te horen, over Marx van Lenin en Stalin, over Dühring uit de Anti-Dühring". Een fenomeen dat ook in deze tijden waarin iedereen zich rechtstreeks bij de bron kán informeren weer volop meespeelt, alleen ligt dat dan aan de geestelijke luiheid van veel mensen én, uiteraard, aan de wil van de media en de staat (die heus niet moeten onderdoen voor de vermaledijde verspreiders van het door hen als dusdanig geduide fake news) om van die luiheid misbruik te maken.

Ten slotte: Irina Grivnina beperkt haar kritiek zeker niet tot pakweg de economie en de culturele sector, maar heeft het ook uitgebreid over de ontploffing van de kernreactor in Tsjernobyl en de verschillende mechanismen die er voor zorgden dat daar nooit, door niemand van het regime, eerlijk over werd gecommuniceerd (wat ook een correcte aanpak van het probleem tegenwerkte). En ze heeft het al evenmin alleen over Gorbatsjov en zijn voorgangers, maar bijvoorbeeld ook over - in tempore non suspecto - Boris Jeltsin (u allicht nog vagelijk bekend): "Er is echter één krant in de Sovjet-Unie die niet aan de leiband van de Pravda lijkt te lopen. Dat is Moscow News. In zijn tijd karakteriseerde Boris Jeltsin die krant in een van zijn gesprekken met bewoners van Moskou op opmerkelijke wijze: 'Moscow News is een krant voor het Westen, het is nutteloos om aandacht aan dat blad te schenken!" Dixit dus deze latere vriend van ... datzelfde "westen".

Kortom, een interessant boek, dit Wie bent u, mijnheer Gorbatsjov?, voor iedereen met een gezonde interesse in geschiedenis en voor de manier waarop daar mee omgegaan wordt. Temeer omdat het, zoals al aangegeven, meer dan dertig jaar geleden verscheen.

Björn Roose

dinsdag 10 september 2019

Ontmoetingen met Willem Elsschot - Met brieven en een nagelaten manuscript van Willem Elsschot (Simon Carmiggelt)


Björn Roose bespreekt - Ontmoetingen met Willem Elsschot (Simon Carmiggelt)
Boeken van Simon Carmiggelt bespreek ik doorgaans niet. Niet omdat ik ze niet graag lees, in tegendeel, anders zou ik ze ook niet verzamelen (ik denk dat je, als je meer dan dertig boeken van een auteur in je kast hebt staan, wel van een verzameling mag spreken), maar omdat 's mans geschriften onder een genre vallen dat zich nauwelijks laat bespreken: cursiefjes.

Wikipedia omschrijft dit genre als "een deels verhalend, deels beschouwend prozastukje in een dag- of weekblad. Het gaat over een verschijnsel of voorval uit het alledaagse leven, dat scherp wordt geobserveerd en met humor wordt belicht. Het cursiefje dankt zijn naam aan de cursieve letter waarin het stukje in de krant verscheen. Later werd dit soort stukjes in een normaal lettertype (romein) in een kadertje gezet".

De "encyclopedie" beweert verder nog dat zich in de jaren 1970-1980 uit het cursiefje de column ontwikkelde, maar dat lijkt me - gezien de inhoud van veel columns - nogal kort door de bocht. Veel korter in ieder geval dan de stelling dat "de vader van het genre in het Nederlandse taalgebied (...) Simon Carmiggelt" is. Dat laatste kan namelijk zeer wel zijn, al gaat mijn absolute voorkeur in het genre uit naar Godfried Bomans. Maar dat is misschien omdat zijn cursiefjes nauwelijks onder de definitie van Wikipedia zijn thuis te brengen.

Hoe dan ook, ik vind boeken waarin cursiefjes verzameld zijn dus niet echt bespreekbaar. Inhoudelijk zijn ze een lappendeken, literair scheren ze ook niet echt hoge toppen, ze zijn "alleen maar" goed voor een glimlach, soms een weemoedige versie daarvan, en soms - eerlijk is eerlijk - ook een schaterexemplaar.

Dat was voor de duidelijkheid óók af en toe het geval met voorliggend boek, maar dat is ondanks het feit dat het door "de vader van het genre" is geschreven géén bundel cursiefjes. Ontmoetingen met Willem Elsschot - Met brieven en een nagelaten manuscript van Willem Elsschot is een behoorlijk ernstig werk, niet geschreven in de typische Carmiggelt-stijl en niet bestemd om de lezer een (glim)lach te ontlokken, maar om deze een blik te gunnen op de auteur en mens Willem Elsschot. Gezien van die laatste ook niet zomaar een tiental werken in mijn kasten te vinden is - niet weinig, want Elsschot was geen veelschrijver - twee aardigheidjes voor de prijs van één dus: een boek van Carmiggelt over een andere auteur die bij me in de smaak valt. En dat deed het boek zélf ook.

Toegegeven, ik had soms héél veel moeite om de ingevoegde handgeschreven brieven of kattebelletjes van Elsschot te lezen. Niet dat de man echt een ... "kattengeschrift" had, maar het kón beter. Desalniettemin zijn die brieven op zich ook de moeite van het lezen waard. Die aan Jan Greshoff bijvoorbeeld, naar aanleiding van diens voorgenomen emigratie naar Zuid-Afrika, met daarin volgende passage: "J. v. Nijlen [Jan van Nijlen, noot van mij] beweert dat je over een paar maanden naar Z-Afrika trekt. Om daar eens rond te kijken, soit. Maar met de bedoeling daar te blijven? Dat moet ik je ernstig ontraden want ik geloof dat het een naar land is, zonder bomen en vol negers. En dan de boeren zelf, dat is het ergste. In jou plaats zou ik hier blijf en nie gaan nie."

In tegenstelling tot Carmiggelt tot bij Elsschot dus. Want naar Elsschot gaan, deed hij een aantal keren. Terwijl hij hem toch leerde kennen via ... Een ontgoocheling. Daaruit citeert hij in het boek niet alleen de eerste alinea - "De Keizer was sigarenfabrikant. Veel geld verdiende hij niet want hij werkte slechts met enkele mensen, had te weinig kapitaal en maakte geen reclame zodat hij niet vooruit kwam in de wereld" -, ter illustratie van hoezeer Elsschot zijn geschriften wel uitzuiverde (de oorspronkelijke passage was een stuk langer en veel minder strak), maar ook het gedicht dat Jan Gresshoff (zijn vaste uitgever in Nederland) aanhaalde in zijn inleiding tot het boek: Het huwelijk. Ik beperk me hier zelf tot de bekendste passage, maar het gedicht blijft sowieso inderdaad een goede aanzet tot het lezen van Elsschot:

"Maar doodslaan deed hij niet, want tussen droom en daad
staan wetten in de weg en praktische bezwaren,
en ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren,
maar die des avonds komt, wanneer men slapen gaat."

Carmiggelt had met Elsschot een "volmaakt schrijver" gevonden, zo besloot hij, en ... "mijn literaire vader". Waarmee Elsschot dus langs een omweg als de grootvader van het cursiefje mag beschouwd worden, wat toch weer eigenaardig is. Het zou echter nog twaalf jaar duren tot Carmiggelt Elsschot ontmoette (in 1948), maar het verslag van die eerste ontmoeting is voor mij meteen ook het interessantste. Omwille van hoe die ontmoeting eindigt:

"Daarop viel er weer een lange stilte. Ik vond het hoog tijd worden hem van ons gezelschap te verlossen en stond op. Ook Elsschot verrees.

Bij de deur van de kamer gekomen zei hij echter opeens, bijna verlegen: 'Ik heb onlangs nog een vers geschreven. Wilt u het horen?'

'Graag,', antwoordde ik.

Terwijl we daar vreemd bij de deur tegenover elkaar stonden reciteerde hij zijn vers over de in 1945 wegens collaboratie terechtgestelde Vlaamse nationalist August Borms. Hij deed het simpel, met een zachte, telkens door ontroering verstikte stem. Toen hij de laatste regels had uitgesproken keek hij mij aan met de ogen vol tranen. Hij zei: 'Men heeft mij verzekerd dat ik, als ik dit vers publiceer, in Nederland onmogelijk zal zijn. Wat is uw oordeel?'

'Het is een mooi vers,' antwoordde ik, 'u moet het dus publiceren.'

Pas later heb ik begrepen waarom hij zei 'in Nederland onmogelijk zal zijn'. Wat Vlaanderen betrof was hij al op de hoogte, dat bleek zonneklaar uit een brief die hij op 26 juni 1947 had gestuurd aan dr. A.J.W. Kaas, een Nederlander met wie hij veel heeft gecorrespondeerd.

De heer Kaas was een veelzijdig begaafde man, die Elsschots werk bewonderde. Als psychiater genoot hij een grote faam, maar hij maakte ook gedichten die door Elsschot zo hoog werden aangeslagen, dat hij ze met een aanbevelend woord naar tijdschriften zond. In de oorlog had dr. Kaas lange tijd gevangen gezeten in Buchenwald. Over zijn ervaringen in dit kamp schreef hij een door Lochum Slaterus uitgegeven boek, dat door dr. L. de Jong die het inleidde, terecht werd geprezen als een 'bij uitstek persoonlijk en daardoor bij uitstek waardevol relaas'.

Ook na de oorlog bleef de vriendschappelijke relatie bestaan, ofschoon dr. Kaas, die zijn moedig gedrag in het kamp had moeten boeten, eigenlijk niet paste in het beeld dat Willem Elsschot van het verzet had.

Toen het eens ter sprake kwam zei hij tegen me: 'Er wáren wel goede. Maar die zijn allemaal dood.

Welnu - aan dr. Kaas, de levende uitzondering op deze sceptische regel, zond Elsschot de hierbij afgebeelde brief. [In die brief heeft hij het er over dat het gedicht hem in Vlaanderen volkomen gediscrediteerd had: de voorgenomen viering van zijn 65ste verjaardag werd geschrapt, het lidmaatschap van de Vlaamse Academie kon hij op zijn buik schrijven, maar erger, "ik heb niet kunnen voorzien dat bijna al mijn vrienden zich van mij zouden afkeeren voor een vers. En dan nog wel voor een goed vers", noot van mij]."

Er is over Aan Borms, het gedicht van Elsschot véél inkt gevloeid, maar niks maakt zo duidelijk wat er werkelijk "aan de hand was" als dit stuk van Carmiggelt. Elsschot méénde wat hij schreef, maar was zo naïef om te denken dat hij dat in naoorlogs belgië ook kon publiceren zonder er kleerscheuren aan over te houden.

En dat terwijl Elsschot, die niet leefde van zijn pen, maar er een druk professioneel leven ... in de reclame op nahield, sowieso, zoals gezegd, al geen veelschrijver was. Over Het been schreef hij aan Greshoff: "Je opporren heeft uitgewerkt dat ik begonnen ben. 't Gaat langzaam want 't is iets dat héél goed of helemaal niet moet zijn, maar het gaat ... Ik moet de stijl aan die van Lijmen trachten aan te passen, maar ik was toen bijna 20 jaar jonger". En: "Na Lijmen had ik het schrijven opgegeven."

Niet het schrijven van brieven echter, al zijn die door de band genomen héél sec. Carmiggelt heeft ongetwijfeld zijn best moeten doen om er een aantal minder zakelijke uit te halen. En hij heeft daarvoor netjes de schrijver en de ontvanger - in de meeste gevallen Jan Greshoff - om toelating gevraagd, terwijl die brieven al in het Letterkundig Museum in 's Gravenhage lagen. Die kwam er als volgt wat Greshoff betreft: "Wat mij betreft hebt u mijn zegen. Men mag alles van, over, tegen, voor, in verband met mij publiceren - behalve mededelingen over grove malversaties mijnerzijds. Ik kan niet tegelijk aan de weg en achter slot en grendel timmeren. Nederland is bezaaid met: bezwaren, lange tenen, spitsvondigheden, sjagrijn, achterdocht, naijver, eigengereidheid etc. (naar believen aan de vullen). Als Elsschots brieven de moeite waard zijn, waarom zou men ze dan niet openbaar maken?" En dan die van Elsschot, droger en korter kan niet: "Het is mij onverschillig wat gij met mijn brieven doet."

Ook op andere vlakken hanteerde hij die stijl trouwens. Toen hij in een brief aan dr. Kaas melding maakte van het feit dat zijn eerste kleinkind, de wereld bekend als Tsjip, door zijn vader in Polen niet meer teruggegeven wou worden aan zijn moeder bijvoorbeeld: "Mijn dochter gaat over enkele weken naar Danzig om te proberen de hand op het kind te leggen. Ik geef haar een prima browning mee."

Wat zijn humor overigens geenszins in de weg stond. Zo schrijft Carmiggelt, waar hij het er over heeft dat Elsschot niet graag over zijn eigen werk vertelde, maar dat toch een stuk vlotter deed "als het glas, dat hij ongaarne leeg zag staan, zijn tong wat losser had gemaakt":

"Elsschot kocht zijn sterke drank uit beginsel bij een kleine winkelier uit de buurt.

'Zo'n man bedient je beter,' zei hij eens, 'dat kan ik bewijzen.'

Hij stond op, liep naar de telefoon, draaide een nummer en sprak: 'Ik begin nù te tellen.'

Even later stond de winkelier, hijgend van de looppas, met de fles Bokma voor de deur.

'Ziet u wel?' zei Elsschot.

Het was een overtuigend bewijs."

Of deze, uit wat Walter de Ridder, zijn zoon, later aan Carmiggelt vertelde: "Aan wat Greshoff in een vers 'der Vlamen heil'ge taalstrijd' noemde nam Willem Elsschot zijn leven lang deel. Hij zat eens met Walter in een Belgische trein en las in Le Journal. De conducteur kwam, keek naar de krant, en vroeg hem in het Frans om zijn kaartje. Elsschot verroerde zich niet. De conducteur herhaalde het zinnetje wat luider. Elsschot keek uit Le Journal op en zei: 'Ik kan u niet verstaan.'"

En dan is er natuurlijk ook nog dat "nagelaten manuscript", waarvan de titel van het boek spreekt. Ik ben na lezing ervan van oordeel dat het doodzonde is dat dit geen afgewerkt verhaal is geworden, maar ben er tegelijkertijd van overtuigd dat dit helemaal de doodsteek voor Elsschots schrijverscarrière was geworden als het tijdens zijn leven gepubliceerd was. Meer nog immers dan zijn Aan Borms getuigt het van, zacht uitgedrukt, weinig "respect" voor de belgische staat (en staten in het algemeen, trouwens) en een totaal gebrek aan achting voor vader- en moederlanden aan wie men geacht wordt zijn trouw te tonen door te creperen aan een of ander front. Een gebrek aan achting dat hij overigens ook al gedemonstreerd had in Tsjip: "Langs de baan zal ik hem onderrichten: dat hij veel doen moet wat ik heb nagelaten en veel nalaten van wat ik heb gedaan; dat hij de gevulde hand moet afstoten, dat hij niet bukken mag voor het geweld, juichen noch rouwen op bevel van de machthebbers. Dat hij moet opstappen met de verdrukte scharen om vorsten en groten tot brij te vertrappen". Maar dan deze keer, in deze Brief aan Walter (zijn zoon dus), geplaatst binnen de context van het begin van de Tweede Wereldoorlog. Een paar korte citaten uit een helaas niet meer dan zeven bladzijden lang manuscript om deze bespreking te eindigen:

"Wij moeten pal staan meent hij. Maar de anderen staan óók pal, de Duitsers niet het minst. Zó pal dat zij eindelijk van zelf aan de slag geraken als ware het maar om aan die stijve houding een eind te maken."

"Als ik hem goed begrepen heb, want hij deed erg uitbundig, dan is hij 'attaché' bij iets als het 'économat' van het militair hospitaal en zijn geweldige moto gebruikt hij om dringende boodschappen te doen. Mocht het oorlog worden dan kon het nooit kwaad iets bij de hand te hebben waarmede je tegen honderdtwintig per uur de vijand tegemoet kan vliegen, meende hij ernstig, wat volkomen waar is. En toch dacht hij, geloof ik, aan de andere richting waarbij het luidruchtig ding nog meer diensten bewijzen kan. Daar hij altijd zo geweldig sportief is geweest, vroeg ik hem, op hoop van zegen, of hij niet liever aan de Duitse grens zou liggen waar misschien spoedig iets te doen zal zijn, in welk geval jij zijn baantje bij het économat misschien zoudt kunnen overnemen, doch hij was van mening dat je blijven moet waar je bent en maakte daarop alle verdere conversatie onmogelijk door zijn helse tuig in gang te zetten, zodat horen en zien verging."

"Er zijn mensen die bereid zijn op bevel te sterven zoals een hond op bevel in 't water springt, en anderen die liever toekijken, mensen die werkelijk sneuvelen en anderen die de hand gaan drukken van naastbestaanden. En ik vind nu eenmaal dat jij aangewezen bent om deel te maken van de laatste categorie, die eigenlijk even onmisbaar is en evenzeer haar plicht doet als de eerste. Je moet natuurlijk niet toekijken met een vrolijk gezicht, dat spreekt vanzelf, maar met gefronste wenkbrauwen en een uitdrukking van verbetenheid, toekijken als een minister, als één die voortdurend denkt 'wacht maar smeerlappen', maar toch buiten het veld blijft dat door het geschut bestreken wordt. Tijdig meeroepen leve deze en weg met die, maar niet al te luid, want zelfs onder het toekijken is het raadzaam de aandacht niet te trekken anders gaat men denken dat je tot grote dingen in staat bent en ook dat kan gevaarlijk zijn. Trouwens alle uitbundigheid geeft blijk van een minder verzorgde opvoeding. Een heer stelt zich tevreden met een minimum, met iets dat slechts een beaming is van wat anderen doende zijn met veel lawaai en woeste gebaren te verkondigen. Vermijd dan ook steeds nummer één te zijn wanneer tot manifesteren wordt overgegaan, want je weet nooit hoe het eigenlijk zal aflopen. Wacht veeleer tot de impulsieven losgebroken zijn en niet meer terug kunnen en voeg er dan pas je bescheiden gebaar aan toe. Blijkt naderhand dat men zich vergist heeft dan zijn vooral der schreeuwers gecompromitteerd, terwijl een gereserveerde houding achteraf verklaard kan worden als zijnde geboren uit louter wellevendheid en dieper inzicht."

En ten slotte: "Mocht het zover komen, dan hoop ik van harte dat ons leger al zijn geweren en kanonnen tegelijk afschiet en dadelijk daarop de witte vlag hijst, om dan verder als één man belangstellend en meevoelend toe te kijken hoe de Fransen en Engelsen dat zaakje zullen opknappen. Men heeft ons waarachtig lang genoeg aangewreven dat de Belgen de dappersten aller Galliërs zijn en het wordt dus hoog tijd dat wij, onder alle Galliërs en Germanen, eindelijk eens gaan uitblinken door omzichtigheid."

Misschien was het dat laatste wel dat Elsschot deed besluiten dit in 1939 begonnen werk nooit af te maken ...

Björn Roose

zaterdag 31 augustus 2019

De Glembays (Miroslav Krleža)


Björn Roose bespreekt - De Glembays (Miroslav Krleza)
Zoals ieder jaar nam ik ook dit jaar op zomervakantie weer een boek mee. Voor de zekerheid twee eigenlijk, maar het eerste dat ik ter hand nam was De Glembays van Miroslav Krleža. Waarom? Omdat onze hoofdbestemming dit jaar Kroatië was (met een overstap van een aantal dagen naar Hongarije weliswaar en tussenstops in Oostenrijk en Duitsland) en Krleža een Kroaat was. Bovendien ging het boek, zo leidde ik af uit de achterflap over Kroatië en de geschiedenis van het land: 

"De Glembays is de virtuoos vertelde geschiedenis van de opkomst en ondergang van een aristocratische familie uit Zagreb. Aan het einde van de achttiende eeuw berooft en vermoordt de stamvader van de Glembays een handelsreiziger en legt zo het fundament voor het familiekapitaal. Honderdtwintig jaar later dansen zijn nazaten de charleston tussen de scherven van het Habsburgse keizerrijk, terwijl de nouveaux riches staan te popelen om hun priviliges over te nemen. Honderdtwintig jaar Europese geschiedenis, revolutie, kunst, oorlog, liefde, overspel en dood raast voorbij in De Glembays, een van de hoogtepunten in het oeuvre van de grote Midden-Europese schrijver Miroslav Krleža." 

Zeg nu zelf, genoeg reden om - u kent me al een beetje - dit tweedehands, voor een appel en een ei gekochte boek, mee te nemen als vakantieliteratuur. Bovendien is de schrijver, zoals de achterflap óók al meegeeft, "een groot stilist", "hij kan zichzelf geheel verliezen in een benevelende laveloosheid van taal", iets wat je al meteen van bij de eerste paragraaf merkt: 

"Nemen we alle Glembays samen, al die Glembays bij elkaar, als een driehonderd personen tellende stoet die uit het duistere gildentijdperk van Maria Theresia opstoomt naar de huidige, van gesyncopeerde negermuziek daverende tijd, dan dient zich een nogal troebele kwestie aan: waar gaan al die Glembays eigenlijk heen, en wat is de zin van dit rondwaren als sibbe in onze trieste provinciale contreien?" 

Of de daaropvolgende: "Meer dan honderdtachtig jaar zijn er verstreken sinds de dag waarop in het parochieregister van Remetinec, in de regio Medimurje, het eerste authentieke document over de Glembays werd opgesteld, en wat een bloed is er sindsdien gevloeid, wat een misdaden zijn er geweest, wat een zwendel en wat een schandalen, wat een tranen en wat een gebeden, en dat alles vanwege de Glembays en in het belang van de Glembays; hoe vaak niet is de naam van Glembays tot in de zevende of negende generatie vervloekt vanwege het kwaad en het ongeluk dat gedurende die twee eeuwen, rekenend vanaf het tijdperk van Maria Theresia tot in de nadagen van Frans Josef, door de Glembaylogica van Glembayrente en Glembayinterest aan naasten is berokkend." 

Dat is dus, voor het geval u het niet zou gezien hebben, één zin, hè, die tweede paragraaf. Genieten dus in tijden waarin korte zinnetjes meer en meer de norm worden omdat de generatie die nu op school zit niet meer in staat blijkt tot zinsontleding en de generatie die er net van is of nog niet meer dan een paar jaar die capaciteit ook al voor een groot deel kwijt is. Genieten dus ook wel een beetje omdat je dit soort werk mag en vooral kán lezen. Maar ook genieten omdat je in staat bent je te verplaatsen naar de tijden waarin dit verhaal, deze "familiekroniek", speelt, een capaciteit die inlevingsvermogen vraagt, het volledig meegaan in een verhaal, romantiek zonder emotionaliteit, niet het soort kijken dat je doet in musea waar je geconfronteerd wordt met losse stukken uit verschillende verledens, losse stukken waar je je met de uitleg erbij niet mee kunt identificeren. 

En nochtans is dit boek voor een groot deel opgevat als een verzameling losse stukken. Ja, een aantal van de hoofdstukken hangt redelijk stevig aan mekaar, met personages uit het ene hoofdstuk die je ook in het volgende ziet terugkomen, maar het lijkt er een beetje op dat de schrijver oorspronkelijk een groter plan had, een boek van, ik zeg maar wat, 1000 bladzijden, waarin hij doorheen de hele familiegeschiedenis zou wandelen, en dat hij zich achteraf gezien, misschien omdat de uitgever dat zo wou, misschien omdat hij er niet de rest van zijn leven mee bezig wou zijn, misschien omdat hij geen eeuwigheid op inkomsten kon wachten, bedacht heeft en er na de eerste 150 bladzijden alleen nog een aantal highlights uitgehaald heeft. De zeer uitgebreide genealogie van de Glembays aan het begin van het boek lijkt dat, samen met het feit dat maar een paar personen uit die stamboom uiteindelijk naar voor komen, in ieder geval te suggereren. 

Krleža geeft er in ieder geval blijk van de geschiedenis goed te kennen. Hij maakte er ook deel van uit, natuurlijk. Geboren in Zagreb (Kroatië) in 1893 ging hij naar de militaire school in Pécs (Hongarije), toen uiteraard allebei nog gelegen binnen het Oostenrijks-Hongaarse Rijk. Vervolgens trok hij naar de militaire academie in Budapest, liep over naar Servië, maar werd daar buitengezet als mogelijke spion. Bij zijn terugkeer naar Kroatië werd hij als gewone soldaat in het Oostenrijks-Hongaarse leger naar het Oostfront gestuurd. Maar hij wist te overleven en werd na de Eerste Wereldoorlog een leidende, maar controversiële figuur in het nieuw gestichte Joegoslavië. Hij was de drijvende kracht achter een aantal linkse literaire en politieke bladen en lid van de communistische partij, maar werd daar in 1939 uitgegooid vanwege zijn "onorthodoxe" kijk op kunst, zijn verdediging van de artistieke vrijheid tegen de doctrine van het "sociaal realisme", en zijn onwil om de Grote Zuivering van Stalin te ondersteunen en in tegendeel daarover te polemieken met zowat iedere belangrijke schrijver in Joegoslavië. 

Hij weigerde tijdens de Tweede Wereldoorlog even goed zich aan te sluiten bij de Partizanen van Tito, al had deze tijdens die polemieken bemiddeld tussen hem en de meer partijgetrouwe schrijvers. Na afloop van de oorlog kreeg hij dan ook te maken met een korte periode van sociale stigmatisering, maar in diezelfde periode was hij wel vice-voorzitter van de Academie voor Wetenschap en Kunst in Zagreb en werden zijn verzamelde werken uitgegeven door de voornaamste staatsuitgeverij. Uiteindelijk werd hij, met steun van dictator Tito, gerehabiliteerd en hoofd van zijn eigen Joegoslavisch Instituut voor Lexicografie, dat op vandaag nog steeds naar hem genoemd is. Vanaf dat jaar was hij niet alleen sterk verbonden met de dictator, maar leefde hij ook het leven van een bekende schrijver en intellectueel. 

Wetende dat hij na 1950 maar acht boeken meer heeft geschreven (en géén meer tussen 1969 en zijn dood in 1981) - vergelijk dat met die 95 boeken die hij schreef tussen 1914 en 1939 -, heeft die vriendschap hem wellicht ook tot autocensuur aangezet. Maar dat is dus een fenomeen waarvan in ieder geval in De Glembays niets te merken valt. Het toneelstuk over dezelfde familie wordt trouwens ook vandaag de dag nog opgevoerd door vele Kroatische gezelschappen en is in 1988 nog verfilmd door Antun Vrdoljak. 

Hoe dan ook, een zeer lezenswaardig boek, zelfs al zou u het alleen maar tot u nemen omwille van de stijl van de auteur en niet echt geïnteresseerd zijn in de "lokale" internationale geschiedenis. Want, eerlijk gezegd, wie dat wél is, zal bij momenten genieten van de manier waarop hij de Kroatisch-Hongaarse verhoudingen schildert in de tijd dat die er nog echt toe deden, de tijd dus dat Kroatië eigenlijk niet meer dan een langzamerhand omhoogvallende regio van Hongarije was, met aan het hoofd daarvan een ban die in essentie his master's voice was, maar er wel een hele hofhouding van ja-knikkers op na kon houden. 

Lees, als u het boek niet helemaal wil lezen, in ieder geval het hoofdstuk Barones Lenbach. Ik heb namelijk nog nooit zo'n schitterende beschrijving gelezen van een vrouw die voelt dat ze haar man aan het kwijtspelen is en dat tegelijkertijd voor zichzelf probeert te ontkennen. Het hoofdstuk is amper vijf bladzijden lang, maar elke letter ervan is prachtig. Lees ook het hoofdstuk daarna, Achter het masker, over de actrice met plankenvrees. Niet meer dan zeven bladzijden lang, maar weerom geniaal. En lees ten slotte de twee laatste hoofdstukken, De bruiloft van prefect Klanfar en Klanfar op het landgoed Várady, over hoe de nouveau riche Klanfar - die we uiteraard wel al eerder in het boek zijn tegengekomen - zich introuwt in de kaste van "oude rijken", hoe de proleet met geld, advocatenzoon van een metselaar, de afkeer opwekt van een ja-knikkende kaste die als verzet niet méér kan laten horen dan wat gemurmel, en over het feit ... dat diezelfde proleet ondanks zijn geld blijft voelen dat hij niet thuis hoort in de kaste waar hij zich ingetrouwd heeft, hoe hij zijn vrouw inruilt voor de hoerenkaste(n) en hoe hij uiteindelijk plant zijn kast van een huis te verkopen. Une place à chaque chose et chaque chose à sa place, zeggen ze dan in het Frans. En misschien leverde Miroslav Krleža, ondanks zichzelf, ondanks zijn linkse activisme, daarmee dan tóch nog kritiek op de communisten ...

Björn Roose