dinsdag 12 december 2017

De doolhof (Anna Blaman, Antoon Coolen, Max Dendermonde, Henriëtte van Eyk, Hella Haasse, Alfred Kossmann, Adriaan van der Veen en Simon Vestdijk)

My rating: 3 of 5 stars

Wat hebben Anna Blaman, Antoon Coolen, Max Dendermonde, Henriëtte van Eyk, Hella Haasse, Alfred Kossmann, Adriaan van der Veen en Simon Vestdijk gemeen ?

Het zou een kwisvraag kunnen zijn. Het antwoord erop luidt dat ze allemaal een boek hebben geschreven dat als titel De doolhof draagt.

Of dat niet wat verwarrend is ? Als het telkens om hetzelfde boek gaat, nauwelijks. En dat doet het ook. De doolhof is een boek geschreven door acht auteurs, een – zoals de achterflap vermeldt – “knap geconstrueerde, boeiende roman (...) van (...) acht auteurs, die elk een hoofdstuk schreven en het elkaar niet gemakkelijk maakten.” Henriëtte van Eyk had daarbij het voorrecht het eerste hoofdstuk te schrijven en het hoofdpersonage Evert Frel te introduceren, Simon Vestdijk kreeg de taak de zeven vorige hoofdstukken tot een einde te brengen.

Ik verklap u verder niks over de inhoud, maar geef u wel een citaat mee dat ook inleider Adriaan Van der Veen aanhaalt: “In zeven hoofdstukken had hij [Evert Frel, noot van mij] neergelegd wat van zijn kant tot opheldering kon bijdragen; meer nog, deze hoofdstukken had hij telkens op verschillende wijzen opgezet en uitgevoerd, zo zelfs, dat het mij vaak moeite kostte uit te maken of hij niet door een ander was geholpen. Ik spreek deze dwaze veronderstelling uit om een denkbeeld te geven van mijn onthutsing door dit agglomeraat van stijlen. Men mocht dit werk zeker als literair volwaardig beschouwen, al had hij de verleiding niet kunnen weerstaan van het aanbrengen van verfraaiingen, van een te markant en daardoor te eentonig beeld van zijn eigen karakter, en van al te uiterlijke spanningen, als in een, daarom nog lang niet te veroordelen detectiveverhaal.”

En eerlijk gezegd, de auteur van het citaat is daarmee braaf geweest. Sommige hoofdstukken maken op zijn zachtst gezegd pas op de plaats, het is duidelijk dat een aantal van de auteurs absoluut geen idee hadden wat ze Evert Frel verder zouden laten doen, of dat wél hadden, maar er rekening mee hielden dat er nog zoveel schrijvers ná hen moesten komen. Goed dat Vestdijk, uit wiens hoofdstuk bovenstaand citaat afkomstig is, met een serieuze kunstgreep – een verandering van hoofdpersonage – de meubels gered heeft en de hoofdstukken die tot op dat moment met spuug aan mekaar hingen écht tot een geheel maakt. Dat laatste is ook het enige dat van dit boek méér maakt dan een literair experiment.

View all my reviews

Was getekend,

Björn Roose 

donderdag 23 november 2017

De Noodklok (Aster Berkhof)

My rating: 4 of 5 stars

Voor de verandering bespreek ik eens werk van een schrijver die nog leeft. En, eerlijk is eerlijk, De noodklok dateert al van 1973, maar de naam Aster Berkhof (pseudoniem voor Louis Paulina van den Bergh) klinkt nog steeds als een klok in het Vlaamse schrijverslandschap. De intussen 97-jarige schrijver publiceerde in 2013 nog een misdaadroman, De marmeren meisjes; zijn eersteling, De heer in grijze mantel, dateert van 1944; daartussen zitten zo'n 100 (!) boeken. En nee, die zijn ongetwijfeld niet allemaal van grote kwaliteit (Berkhof beweerde ooit van zichzelf dat hij veel middelmatige werken heeft, een paar slechte, maar toch ook een paar goede), maar ik ben zo vrij te denken dat De Noodklok tot die laatste categorie behoort.

Ik kocht het boek simpelweg omdat het zich afspeelt "in de beroerde Alva-tijd, onder de Spaanse overheersing in de Nederlanden", zoals de achterflap vermeldt. Centrale gebeurtenis, historisch kerngegeven is de op handen zijnde onthoofding van de graaf van Egmont. En Berkhof geeft zelf de verdere uitleg over de situering in de eerste alinea's van het boek: "In augustus 1567 was de hertog van Alva naar Brussel gekomen om de opstand in de Nederlanden te onderdrukken en de beeldenstormers te straffen. In april 1568 wou hij zich voor een retraite terugtrekken in het klooster van Groenendaal. Bij die gelegenheid werd een samenzwering tegen hem op touw gezet. De samenzwering mislukte door verklikking. In de roman wordt deze samenzwering verschoven van april naar begin juni. Ze wordt verplaatst van Groenendaal naar de abdij van Ter Kameren. En het plan wordt pas verklikt en daardoor verijdeld op het ogenblik dat Alva al in het klooster aangekomen is, waar dit in werkelijkheid gebeurde vóór zijn vertrek uit het paleis. De samenzwering verloopt in de roman in grote lijnen zoals ze, waarschijnlijk, verlopen zou zijn als de verklikker wat later het plan bekendgemaakt had."

Zo, nu kent u het hele verhaal. Aster Berkhof verklapt het zelf aan het begin van zijn boek. Geen historische fictie dus, geen "wat als ?"-verhaallijn, nee, gewoon een klein beetje geschuif met de feiten, maar die feiten blijven wel wat ze zijn: de graaf van Egmont verloor zijn hoofd, de hertog van Alva leefde nog lang en gelukkig. Waarom dit boek dan nog lezen ? Omdat dat van dat "gelukkig" in vorige zin misschien niet klopt.

Zoals Berkhof óók al vertelt in zijn inleidende bladzijde: "Uit enkele brieven van Alva, en ook uit de geschriften van zijn biechtvader, blijkt dat Alva in zijn laatste levensjaren een dramatische angst gekend heeft, vooral in verband met zijn bloedig optreden in de Nederlanden. Alles wat hij deed, was hem bevolen door Filips II, maar de twijfel leefde in hem of hij als mens wel het recht had dat soort bevelen uit te voeren. Tijdens zijn veldtocht in Portugal, niet lang voor zijn dood, was het zo erg, dat Filips hem schreef: 'Wees niet bang. Ik, als koning, zal alles wat ik u heb doen uitvoeren, voor God verantwoorden.' Of deze angst al in Alva leefde toen hij in de Nederlanden was, staat niet vast. Maar het lijkt wel zo. In het jaar van de terechtstelling van Egmont was Alva over de zestig, voor die tijd een heel hoge leeftijd, die ernstig aan de dood deed denken. Bovendien was hij ziek. En we weten dat hij, terwijl Egmont op de Grote Markt te Brussel onthoofd werd, geschreid heeft. Schijnheilige tranen, zeggen sommigen. Maar dat lijkt onwaarschijnlijk: Alva was niet naar de Nederlanden gekomen om verzoening te wekken door mildheid en goedhartigheid, maar om terreur te zaaien door schrikwekkende wreedheid. Ik kan niet inzien hoe die tranen, als ze bedoeld zijn als vertoning, daarbij kunnen passen."

En dat, die insteek, is waar het in deze roman om draait. Niet de feiten zijn hier belangrijk, maar de motivatie van Alva, van de abt van Ter Kameren, van de samenzweerders, van de monniken, van Egmont, van de laffen en de lauwen, van de dapperen en de durvers. Die wordt knap uiteengezet in gesprekken tussen Alva en de abt, tussen de samenzweerders en beide eerstgenoemden. Zowel Alva als de abt als de samenzweerders in de figuur van Kasper van Karloo voeren de discussies op het scherp van de snede en zijn in zekere zin, ondanks al hun meningsverschillen, kopieën van elkaar. Alva trouw aan zijn koning en zijn idee van god, de abt trouw aan zijn idee van god en aan zijn vriend Alva, Kasper van Karloo trouw aan zijn idee van vrijheid en aan degene die dat idee voor hem vertegenwoordigt, de graaf van Egmont. Elk van hen ook bereid, ook na hun discussies, om voor die trouw zijn leven te geven. Wat in het geval van Kasper van Karloo en wellicht in dat van de abt ook de prijs is die ze voor die trouw moeten betalen. Alva lijkt er zónder prijs te betalen van af te komen, maar misschien is die enorme angst waar Berkhof het in zijn inleiding over heeft wel een grotere prijs dan het leven zelf.

Dat Aster Berkhof doctor in de wijsbegeerte is, is ongetwijfeld te merken in dit boek. Dat hij een bijzonder goed schrijver is eveneens. Een aanrader dus.

View all my reviews

Was getekend,

Björn Roose 

zondag 15 oktober 2017

Dromen sterven niet (Magda Buckinx)


Ik had het onlangs nog over de verschillende manieren waarop boeken in mijn collectie terechtkomen. “In een aantal gevallen”, schreef ik, “gaat het om impulsaankopen op rommelmarkten, kringwinkels, bibliotheekuitverkopen, enfin, het soort gelegenheden waarbij een mens wegens de kleine prijsjes niet al te nauw kijkt en wel vaker overgaat tot judge a book by the cover”. Bij het boek waarover ik het toen had, Het grote Avontuur van Nicolas Belina-Podgaetsky, meende ik mij te herinneren dat ik dat gekocht had omdat de cover al duidelijk maakte “dat het om een anti-communistisch werkje ging” en dat zulks “voor een anti-communist als ondergetekende kan (...) volstaan om tot aankoop over te gaan”.

Bij Dromen sterven niet van Magda Buckinx ging het duidelijk niet om een impulsaankoop, want noch de titel, noch de auteur (die mij onbekend was), noch de cover, noch de achterflap vertellen met ook maar iets dat me tot aankoop zou kunnen aanzetten. Ik vermoed dus dat we hier te doen hebben met een van de andere opties: “boeken die ik gekregen heb, soms bij hopen ter gelijkertijd, en die ik – omdat ik die dingen nu eenmaal verzamel – niet onmiddellijk weer weg kon doen of minstens ooit eens moe(s)t inkijken”.

Dat laatste is nu dus gebeurd en daarbij volgden de verrassingen mekaar vrij snel op. Al meteen van bij de eerste zin: “De zon ging onder in Bratislava. De stad herkreeg het grauwe uitzicht van elke dag.” Ik was een paar weken vóór lezing van het boek namelijk in Bratislava (Pozsony) op bezoek en kan niet zeggen dat die stad grauw is. Hij is integendeel kleurrijk en levendig en ik had niet de indruk dat dat bij het ondergaan van de zon zou omslaan. Het gevoel dat me door die zin bekroop, een gevoel dat de auteur er maar wat op los zou lullen en niet eens de moeite had gedaan de plaats van handeling te leren kennen, werd echter al snel gecorrigeerd door verrassing nummer twee: het boek speelt zich af ten tijde van de communistische dictatuur in Slovakije (en bij uitbreiding de rest van Centraal- en Oost-Europa). Dat de stad er toén grauw en vervallen zal uitgezien hebben, is niet zo moeilijk aan te nemen. Wetende dat men nu nog steeds (de burcht van Bratislava is pas héél recent helemaal in ere hersteld) bezig is met het opkalefateren van de hoofdstad (in de dorpen en kleinere steden is men daar nog maar nauwelijks aan toegekomen), is dat zelfs makkelijk aan te nemen.

Ik kon er niet achterkomen of, de in 1997 op 65 jarige leeftijd overleden, schrijfster en dichteres, het “Oostblok” heeft bezocht vooraleer ze in 1985 dit Dromen sterven niet schreef, maar ze weet de sfeer onder de communistische bezetting in ieder geval redelijk goed weer te geven zonder te dramatisch te worden en ze slaagt er in hetzelfde te doen met daden en gedachten van haar hoofdpersonages. Het is een anticommunistisch boek, maar ook en vooral een boek over kleine mensen met hun angsten – voor elkaar en voor de macht -, hun dromen, en hun grootse momenten ondanks zichzelf.

Een aangename verrassing dus, dit Dromen sterven niet van Magda Buckinx.

Was getekend,

Björn Roose

donderdag 28 september 2017

Pek en zwavel (Gerrit Komrij)

Toch raar hoe een mens al zowat zijn hele leven bekend kan zijn met de naam van een auteur uit ons eigen taalgebied en er toch nooit iets van gelezen heeft. Dat was voor mij het geval met Gerrit Komrij tot het boek Pek en zwavel, waarvan hier de bespreking.

“Nooit iets van gelezen” is trouwens een beetje overdreven: ik heb een paar aforismenbundelingen liggen en daar komen héél frequent citaten van Komrij in voor. Komrij had nu eenmaal een stijl die zich perfect leende tot het verknippen van zijn teksten om er alleen de sterkste stukken uit over te houden. Alhoewel ... veel van zijn teksten zijn gewoon helemáál sterk. Toch minstens in dit boek, dat dan ook, luidens de achterflap, “een bundeling van zijn beste stukken” is.

Ik kan u natuurlijk niks vertellen over het verhaal, want dat is er niet. Komrij neemt de gevoelens onder vuur, de literatuur, boeken, schrijvers, televisie, architectuur, kunst, maatschappelijke fenomenen als feminisme en “tolerantie”, en zelfs zijn eigen leven, en hij doet dat in een stijl waar iedereen die zichzelf polemische gaven toedicht zich aan mag afmeten. De kans dat je bij dat afmeten ergens in de buurt van het niveau van Komrij uitkomt, is klein, maar het is wel naar dat niveau dat je moet streven.

Over de volle lijn aan te raden dus, dit boek ? Ja en nee. Twee van de hoofdstukken vond ik minder interessant: dat over Scientology en dat over “De verkeerde kant”, zijnde de kant waartoe ook Komrij zelf behoorde, de kant van de homo’s. Ik kreeg bij de teksten dáárin de indruk dat Komrij té serieus met de kwestie bezig was en simpelweg vergat er zijn gewoonlijke portie cynische humor aan toe te voegen. “Nee” ook voor wie geen enigszins brede interesse en achtergrond heeft. Komrij neemt in dit boek heel veel dingen op de schop en daar heb je allicht minder aan als je die dingen geenszins kent. Maar volmondig “ja” voor wie van een stevig potje polemiek houdt, voor wie niet wegvlucht bij een (literaire) scheldpartij, voor wie een broertje dood heeft aan politieke correctheid.

Was getekend,

Björn Roose

dinsdag 19 september 2017

Het geslacht Björndal (Trygve Gulbranssen)



Ik doe in mijn boekbesprekingen wel vaker, euh, een boekje open over hoe een bepaald boek in mijn collectie is terecht gekomen. Het geslacht Björndal past wat dat betreft in geen van de gebruikelijke categorieën. Ik kocht het boek namelijk uiteindelijk (ik had het al vele keren zien liggen en láten liggen) omdat het toch dít boek was waarvan mijn moeder beweerde dat ze er onze namen uit gehaald had. "Onze", zijnde die van mijn broer en mij, Gunnar en Björn. Leek me, gezien de titel alleen al, geloofwaardig, en na al die jaren wou ik eigenlijk wel eens weten wat voor karakters die Björn en Gunnar waren. Vandaar dus.

Wel ... ik weet het nog steeds niet. Er komt maar één Björn voor in het boek en dat is een niet als dusdanig aangeduide beer. Björn betekent namelijk "beer". En er komt helemaal géén Gunnar in voor. We zijn dus belogen. Of mijn moeder wist het ook zo goed niet meer.

Maakt niet uit, ik heb het boek nu gelezen. En het viel héél goed mee voor een bestseller. Want dat was het in de jaren 1930. De trilogie - want wat later gebundeld werd als Het geslacht Björndal bestond uit En eeuwig zingen de bossen (1933), Winden waaien om de rotsen (1934) en De weg tot elkander (1935) - ging meer dan 12 miljoen keer over de toonbank en werd vertaald in meer dan 30 talen, wat van auteur Trygve Gulbranssen de vierde best verkopende auteur wereldwijd maakte.

Ik zal niks verklappen dat u niet ook elders op het internet kan vinden als ik zeg dat het boek, o verrassing, rond het geslacht Björndal draait, meer bepaald een aantal generaties daarvan: Torgeir, zijn zonen Tore en Dag, diens vrouw Therese, hún zonen Tore en Dag (nee, da's geen vergissing), zijn vrouw Adelheid, hún eerste twee kinderen (beiden jong gestorven) en hun twee volgende kinderen, de tweeling Torgeir en Dag. En zoals dat gaat met dat soort verhalen is het een historie van voorspoed en tegenslagen, maar in dit geval ook van evenwicht omdat de opeenvolgende Dag Björndals (want zij zijn het steeds die de "buurtschap" leiden) tot het soort mensen behoren dat zich in goede tijden voorbereid op slechte tijden. Bij die goede tijden vinden we onveranderlijk de kersttijd en vaak lijkt het verhaal bijna rechtstreeks van kersttijd naar kersttijd te wentelen (de wereld is rond, het leven draait rond, dat kan iedere heiden u vertellen).

Maar de schrijver is bovenal sterk in het beschrijven van de geestelijke evolutie die die "achterlijke" boeren - want dat zijn ze volgens vele (op een zeker moment, maar nooit blijvend) gegoede burgers van de stad - doormaken, al mocht hij de hele episode van niet uitgesproken kalverliefde tussen Adelheid en Dag wel een stuk korter gemaakt hebben en krijg je werkelijk toch medelijden met diezelfde Adelheid als ze er maar niet in slaagt deel te worden/blijven van het geslacht Björndal.

Tussen die grote verhaallijnen door krijg je echter ook kortere, schijnbaar niet echt samenhangende stukjes te lezen. Flitsen uit het leven van dit geslacht en hun mensen, zeg maar. En dat blijkt uit het in memoriam voor de schrijver achterin het boek ook verklaarbaar. Gulbranssen wordt daarin namelijk als volgt geciteerd in antwoord op de vraag "Hoe ontstonden je romans?": "Heel typisch. Zoals ik je vertelde, heb ik als kleine jongen reeds mijn gedachten vastgelegd en het ging ook zo voort in latere jaren, toen mijn levenservaring groeide. Zo ontstonden er honderden verhalen, korte uitspraken, ja, soms slechts enkele zinnen. Allengs werden de neergeschreven stukjes langer en langer, er ontstonden hele hoofdstukken, gedeelten van een boek, dat in mij leefde en dat eerst in mijzelf groeien moest, totdat ik voelde, rijp te zijn voor het geheel."

Wie daar mee om kan, wie niet opziet tegen een écht traag verhaal, een verhaal dat met de seizoenen meedraait, enige interesse heeft voor geschiedenis (van de Scandinavische landen in het bijzonder) en voor de psychologische rijping van op hun manier - en dat geldt ook voor Adelheid - allemaal stugge mensen, kan ik lezing van deze meer dan vijfhonderd bladzijden tellende turf van Gulbranssen aanbevelen.

Was getekend,

Björn Roose

donderdag 14 september 2017

Het onzekere hart (Jacques Bergeyck)

My rating: 2 of 5 stars

Kijk, dit boekje is niet slecht geschreven. Laat dát in het voordeel van de auteur spreken. Sta me echter toe daar aan toe te voegen dat de staccatostijl die Jacques Bergeyck bij tijd en wijle hanteert, hard op de zenuwen kan werken. Ter illustratie: “Zo werd Monga Mangala een groot man in zijn dorp. Mwenze was een sterke vrouw. Zij voedde haar kind aan haar weelderige borst, zij akkerde op haar grote velden en vulde haar korven met voorraad. Monga kocht palmbomen. Hij kapte er de dikste vruchtkolven uit. Zijn vrouw perste de olie uit de zwarte noten. Hij dronk de witte wijn uit het hart van de boom. Trok het regenseizoen naar het einde, dan zat de honger in de hutten. De voorraadkorven raakten leeg. De nieuwe vruchten rijpten nog op het veld. Wie vooruit ziet vreest de magere maanden niet. Mwenze ruilde van haar voorraad tegen kleinvee en kippen. Zij bouwde een kraal op het erf achter haar huis. Monga was een moedig jager. De Geest was hem goedgunstig.” Bij zo’n paragrafen krijg ik de neiging een ma-chi-ne-ge-weer tevoorschijn te toveren en op de auteur te gaan schieten.

Dat gezegd zijnde: de auteur lijkt ook een en ander te weten over de lokale gebruiken in het stukje Afrika waar hij zijn verhaal plaatst. Dat stukje bevindt zich rond het dorp Bulumbu in Congo-Kinshasa ofte de (Democratische Republiek) Congo, meer bepaald in wat vroeger de provincie Katanga aldaar was (tegenwoordig is die provincie klaarblijkelijk weer opgedeeld in de vier provincies die er bestonden voor het koninkrijk Yeke – waarvan de koning vermoord werd in opdracht van de belgische koning Leopold II – officieel aangehecht werd bij de belgische kolonie Kongo). En dat is de provincie waar Bergeyck 12 jaar actief was als ... missionaris. Bergeyck liefhebberde echter ook in de antropologie en het volk waartoe de personages in dit boekje behoren, de Luba, werd het onderwerp van een doctoraatsthesis die van hem meer dan een liefhebber terzake zouden maken. Hij lijkt dus niet alleen de lokale gebruiken te kennen, hij kent ze.

Maar Bergeyck blijft (bleef, want hij is in 1991 overleden) natuurlijk ook een pater, een franciscaan. En paters hebben van het huwelijksleven en de liefde tussen de geslachten doorgaans niet al te veel kaas gegeten, laat staan dat ze daar veel interessants over te melden hebben. Als zo’n pater dan een romannetje (van zo’n 70 bladzijden dik) gaat schrijven met als onderwerp het deerlijk mislukte huwelijk van Monga en Mwenze, dan biedt zelfs de volgens de lokale gebruiken toegestane tweede vrouw en de “spanning” tussen haar en de eerste niet genoeg interessants om je langer dan een minuut of twee bezig te houden. En daar vermag de Afrikaanse setting helaas niks aan te veranderen ...

View all my reviews

Was getekend,

Björn Roose 

vrijdag 8 september 2017

Het grote avontuur (Nicolas Belina-Podgaetsky)

Toegegeven, veel boeken in mijn bibliotheek zijn daar niet terechtgekomen ten gevolge van een weloverwogen aankoop. Het merendeel zelfs, denk ik. In een aantal gevallen gaat het om boeken die ik gekregen heb, soms bij hopen ter gelijkertijd, en die ik - omdat ik die dingen nu eenmaal verzamel - niet onmiddellijk weer weg kon doen of minstens ooit eens moe(s)t inkijken; in een aantal andere gevallen gaat het om impulsaankopen op rommelmarkten, kringwinkels, bibliotheekuitverkopen, enfin, het soort gelegenheden waarbij een mens wegens de kleine prijsjes niet al te nauw kijkt en wel vaker overgaat tot judge a book by the cover.

Ik vermoed dat dat ook zo gegaan is met Het grote Avontuur van Nicolas Belina-Podgaetsky (Podgaetzky volgens uitgever Franciscaanse Standaard). De cover maakte al duidelijk dat het om een anti-communistisch werkje ging en voor een anti-communist als ondergetekende kan dat volstaan om tot aankoop over te gaan.

Helaas is dat anti-communisme dan ook zo'n beetje het enige wat ik de auteur zo op het eerste zicht aan complimenten kon meegeven. Het boekje heeft de diepgang van een rivieraak, is zo spannend als de Ronde van Frankrijk op een rustdag, en haalt nergens een hoger niveau dan pakweg De jacht op een voetbal van Jommeke. Dat laatste met mijn excuses aan (de in 2009 overleden) Jef Nys, want als kind heb ik de Jommeke-albums zo'n beetje verslonden.

Dat gezegd zijnde, moet ik die excuses misschien uitbreiden tot Nicolas Belina-Podgaetsky. Belina-Podgaetsky blijkt namelijk in de eerste plaats, misschien de enige plaats, een jeugdschrijver geweest te zijn, de productiefste van alle Russische literaire emigranten in belgië van de laten jaren 1930 tot het begin van de jaren 1950. Behalve bij de Franciscaanse Standaard publiceerde hij in die hoedanigheid onder andere bij Durendal, Casterman en de Goede Pers (Averbode). Als ik dáár zo aan denk, vind ik eigenlijk alleen de voetnoten storen. Een jeugdig publiek is immers - en dat zal toen, in 1948, niet anders geweest zijn dan in mijn jeugd of nu - nauwelijks geïnteresseerd in uitleg over de realiteit als het verdiept is in "het grote avontuur" ...

Was getekend,

Björn Roose

woensdag 23 augustus 2017

Gloed (Sándor Márai)


Sándor Márai ... ik durf aannemen dat de naam bij weinig Nederlandstaligen een belletje zal doen rinkelen. En toch is het een van de weinige fictieschrijvers van wie de boeken mij de laatste jaren echt bevallen zijn. Een dode schrijver helaas, van wie niet zo heel veel in het Nederlands verschenen is.

Even voorstellen dus: Sándor Márai, ofte Sándor van Mára (het lesje Hongaars krijgt u er gratis bij), of Sándor Károly Henrik Grosschmied de Mára, zoals hij oorspronkelijk heette, werd geboren in 1900 in Kassa (tegenwoordig Košice) in het toen nog niet door de Trianon-grootmachten verscheurde Hongarije. Via zijn vader is hij verwant met de Országh-familie (“ország” betekent overigens “land” in het Hongaars, zoals in “Magyarország”). Hij studeert, van Saksische afkomst zijnde, in Leipzig, Frankfurt en Berlijn en is van 1923 tot 1929 gestationeerd in Parijs, waar hij correspondent is voor de Frankfurter Zeitung. Hij overweegt kort ook zijn fictiewerk in het Duits te schrijven, maar besluit uiteindelijk te kiezen voor zijn moedertaal, Hongaars. In Egy polgár vallomásai (1934), in 2007 in het Nederlands uitgegeven onder de titel Bekentenissen van een burger, identificeert hij de moedertaal ook met het concept volk (zoals Dendermondenaar Prudens van Duyse dat deed met zijn “De tael is gansch het Volk”).

In 1928 vestigt hij zich in Krisztinaváros, de wijk van Buda (het deel van Budapest westelijk van de Donau) net ten westen van het paleis (Budavári palota). Hij wint aan bekendheid met zijn vertalingen naar het Hongaars van werken van Franz Kafka en de Oostenrijkse expressionistische dichter Georg Trakl, al dateert zijn eerste publicatie al van 1918: Emlékkönyv (dus niet zoals op de Nederlandstalige Wikipedia vermeld staat: vanaf 1929). Na die gedichtenbundel zouden nog talloze boeken in verschillende genres volgen. De Engelstalige Wikipedia houdt het op 46 boeken, de Hongaarse Wikipedia vernoemt 92 publicaties (in binnenland, in emigratie, en postuum) met naam. Iets zegt me dat de Hongaarse bijdrage accurater is, maar een gigantische productie is het in ieder geval.

Behalve een veelschrijver was Márai ook nationalist, zij het eerder in de traditie van de (Oostenrijks-Hongaarse) rijksgedachte. Hij toonde zich bijgevolg zeer tevreden toen nazi-Duitsland Tsjechoslowakije en Roemenië dwong de bij het Verdrag van Trianon aan Hongarije ontstolen gebieden terug te geven, maar had voor het overige minstens zoveel problemen met het nationaal-socialisme als met het communisme. In 1948 vertrok hij, al dan niet onder dwang ván die communisten, voorgoed uit Hongarije (hij maakte niet meer mee hoe op 23 augustus 1989 het IJzeren Gordijn, tweeënhalve maand voor de Muur in Berlijn viel, tussen Hongarije en Oostenrijk sneuvelde) en van 1951 tot 1968 was hij vanuit het Amerikaanse San Diego actief bij Radio Free Europe. Hij toonde zich, terecht, zeer teleurgesteld toen de Westerse machten nalieten de Hongaren te steunen bij hun Revolutie van 1956.

Ondanks het feit dat hij bijna zijn halve leven in ballingschap doorbracht, bleef hij schrijven in zijn moedertaal. Door het feit dat zijn werken door de communistische dictatuur in Hongarije geweerd werden bereikte hij zo slechts een klein publiek (op de Hongaren in Westerse ballingschap en die in Oostenrijk na, kon hij ook de andere Hongaren in het buitenland – sinds het Verdrag van Trianon zijn hele gebieden in Roemenië, Slovakije, en de delen van ex-Joegoslavië Hongaarstalig – niet bereiken wegens het aldaar eveneens gevestigd zijn van de communistische dictatuur). Na de dood van zijn echtgenote in 1986 trok hij zich meer en meer terug. Het jaar daarop kreeg hij af te rekenen met een vergevorderde kanker en verloor hij zijn geadopteerde zoon John. Op 21 februari 1989 maakte hij met een kogel door zijn hoofd een einde aan zijn leven. Pas nádien werd zijn werk zowel binnen het opnieuw vrije Hongarije als daarbuiten (her)ontdekt.

Zo verscheen pas 66 jaar na een eerste vertaling (Idegen emberek, in 1934 door de Nederlandse Keurboekerij Amsterdam uitgegeven als Vreemdelingen) de volgende Nederlandse versie van een van Márai’s werken. Sinds 2000 zijn er zo, als ik Wikipedia mag geloven, bij Wereldbibliotheek tien boeken van hem verschenen. Vorig jaar las ik tijdens mijn verlof in Hongarije Kentering van een huwelijk (Az igazi/Judit, 1940), dit jaar was dat Gloed (A gyertyák csonkig égnek, 1942), de eerste vertaling die bij Wereldbibliotheek verscheen en aanleiding tot deze bespreking.

Een bewerking van Gloed voor theater van Ursul de Geer won in 2003 de Toneel Publieksprijs (dezelfde de Geer bewerkte in 2007 Kentering van een Huwelijk en in 2008 De gravin van Parma, de vertaling van Vendégjáték Bolzanóban). De kameropera WAAARDE van Egon Kracht, in première gegaan in 2011, is eveneens een bewerking van Gloed. En eerlijk gezegd: ik kan me bij geen van beide, opera of toneelstuk, een voorstelling maken van hoe dat er zou uitzien. Een deel van het boek, zo’n twee derde, is dan wel geschreven in dialoogvorm (quasi monoloog zelfs), maar de hele inleiding tot die twee derde is zo goed als verstoken van enige dialoog. “Één avond, één nacht duurt de ontmoeting van de twee oude mannen. Hun laatste gesprek is een duel zonder wapens, en veel wreder. Met meedogenloze openhartigheid praten zij over passie en vriendschap, over waarheid en leugen. Wat is er 41 jaar geleden gebeurd? En was het verraad van Konrád onvermijdelijk?” vraagt de auteur van de flaptekst zich af, daarmee verwijzend naar het stuk in dialoogvorm, maar de jaren vóór die 41 jaar geleden, de jaren die de kern vormen waarover de laatste 100 bladzijden van het boek handelen, de “vriendschap” die Konrád en Henrik na 41 jaar weer samenbrengt, worden beschreven in de eerste vijftig bladzijden.

Soit, ik heb noch de opera noch het toneelstuk gezien, en kan dus niet weten op welke manier met het boek is omgegaan. Wat ik wél weet, is dat Márai er in Gloed, net zoals in Kentering van een huwelijk, in slaagt je helemaal mee te slepen in een sfeer die je helemaal niet kent. Een sfeer die niet alleen bestaat in de verhouding tussen en de handelingen van de personages, maar ook uit hun context. En dat laatste is sterk, want die context is in het geval van Gloed die van de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie en die van de aard van de volkeren daarin, in het bijzonder het Hongaarse. Dat laatste is, neem ik aan, een beetje moeilijk te vatten voor wie dat volk/die volkeren niet kent of niet aanvoelt, maar het is wél de reden waarom ik Sándor Márai graag lees: zijn vermogen om zonder veel woorden Hongarije op te roepen zoals ik dat aanvoel. Een vermogen dat hij volgens mij bezat omdat hij dat Hongarije wás. Iets waar ik pas achterkwam toen ik in het kader van deze bespreking op zoek ging naar de achtergrond van de auteur.

Ik heb mezelf in ieder geval voorgenomen om als de gelegenheid zich voordoet ook andere in Nederlandse vertaling verschenen boeken van Sándor Márai aan te schaffen (het laatste dateert kennelijk alweer van 2011), want ondanks twee jaar avondlessen Hongaars staat mijn kennis van die taal nog steeds in haar kinderschoenen (en dat zal eind juni 2018 – na drie jaar avondlessen, het maximum dat de Vlaamse regelgeving voorlopig toelaat voor Hongaars – allicht niet anders zijn). En ik kan hetzelfde aanraden aan eenieder die voeling heeft met de Hongaren of over “antennes” genoeg beschikt om die via literatuur te krijgen. Of - want de werken van Márai worden tegenwoordig (beter laat dan nooit) niet zomaar beschouwd als onderdeel van de Europese literaire canon van de twintigste eeuw - ook gewoon aan mensen die enige interesse hebben voor de psychologie achter menselijke relaties, knap geschreven dialogen/monologen en/of novelles. Een aanrader dus, Gloed, en de werken van Sándor Márai in het algemeen.

Was getekend,

Björn Roose