zaterdag 31 augustus 2019

De Glembays (Miroslav Krleža)


Björn Roose bespreekt - De Glembays (Miroslav Krleza)
Zoals ieder jaar nam ik ook dit jaar op zomervakantie weer een boek mee. Voor de zekerheid twee eigenlijk, maar het eerste dat ik ter hand nam was De Glembays van Miroslav Krleža. Waarom? Omdat onze hoofdbestemming dit jaar Kroatië was (met een overstap van een aantal dagen naar Hongarije weliswaar en tussenstops in Oostenrijk en Duitsland) en Krleža een Kroaat was. Bovendien ging het boek, zo leidde ik af uit de achterflap over Kroatië en de geschiedenis van het land: 

"De Glembays is de virtuoos vertelde geschiedenis van de opkomst en ondergang van een aristocratische familie uit Zagreb. Aan het einde van de achttiende eeuw berooft en vermoordt de stamvader van de Glembays een handelsreiziger en legt zo het fundament voor het familiekapitaal. Honderdtwintig jaar later dansen zijn nazaten de charleston tussen de scherven van het Habsburgse keizerrijk, terwijl de nouveaux riches staan te popelen om hun priviliges over te nemen. Honderdtwintig jaar Europese geschiedenis, revolutie, kunst, oorlog, liefde, overspel en dood raast voorbij in De Glembays, een van de hoogtepunten in het oeuvre van de grote Midden-Europese schrijver Miroslav Krleža." 

Zeg nu zelf, genoeg reden om - u kent me al een beetje - dit tweedehands, voor een appel en een ei gekochte boek, mee te nemen als vakantieliteratuur. Bovendien is de schrijver, zoals de achterflap óók al meegeeft, "een groot stilist", "hij kan zichzelf geheel verliezen in een benevelende laveloosheid van taal", iets wat je al meteen van bij de eerste paragraaf merkt: 

"Nemen we alle Glembays samen, al die Glembays bij elkaar, als een driehonderd personen tellende stoet die uit het duistere gildentijdperk van Maria Theresia opstoomt naar de huidige, van gesyncopeerde negermuziek daverende tijd, dan dient zich een nogal troebele kwestie aan: waar gaan al die Glembays eigenlijk heen, en wat is de zin van dit rondwaren als sibbe in onze trieste provinciale contreien?" 

Of de daaropvolgende: "Meer dan honderdtachtig jaar zijn er verstreken sinds de dag waarop in het parochieregister van Remetinec, in de regio Medimurje, het eerste authentieke document over de Glembays werd opgesteld, en wat een bloed is er sindsdien gevloeid, wat een misdaden zijn er geweest, wat een zwendel en wat een schandalen, wat een tranen en wat een gebeden, en dat alles vanwege de Glembays en in het belang van de Glembays; hoe vaak niet is de naam van Glembays tot in de zevende of negende generatie vervloekt vanwege het kwaad en het ongeluk dat gedurende die twee eeuwen, rekenend vanaf het tijdperk van Maria Theresia tot in de nadagen van Frans Josef, door de Glembaylogica van Glembayrente en Glembayinterest aan naasten is berokkend." 

Dat is dus, voor het geval u het niet zou gezien hebben, één zin, hè, die tweede paragraaf. Genieten dus in tijden waarin korte zinnetjes meer en meer de norm worden omdat de generatie die nu op school zit niet meer in staat blijkt tot zinsontleding en de generatie die er net van is of nog niet meer dan een paar jaar die capaciteit ook al voor een groot deel kwijt is. Genieten dus ook wel een beetje omdat je dit soort werk mag en vooral kán lezen. Maar ook genieten omdat je in staat bent je te verplaatsen naar de tijden waarin dit verhaal, deze "familiekroniek", speelt, een capaciteit die inlevingsvermogen vraagt, het volledig meegaan in een verhaal, romantiek zonder emotionaliteit, niet het soort kijken dat je doet in musea waar je geconfronteerd wordt met losse stukken uit verschillende verledens, losse stukken waar je je met de uitleg erbij niet mee kunt identificeren. 

En nochtans is dit boek voor een groot deel opgevat als een verzameling losse stukken. Ja, een aantal van de hoofdstukken hangt redelijk stevig aan mekaar, met personages uit het ene hoofdstuk die je ook in het volgende ziet terugkomen, maar het lijkt er een beetje op dat de schrijver oorspronkelijk een groter plan had, een boek van, ik zeg maar wat, 1000 bladzijden, waarin hij doorheen de hele familiegeschiedenis zou wandelen, en dat hij zich achteraf gezien, misschien omdat de uitgever dat zo wou, misschien omdat hij er niet de rest van zijn leven mee bezig wou zijn, misschien omdat hij geen eeuwigheid op inkomsten kon wachten, bedacht heeft en er na de eerste 150 bladzijden alleen nog een aantal highlights uitgehaald heeft. De zeer uitgebreide genealogie van de Glembays aan het begin van het boek lijkt dat, samen met het feit dat maar een paar personen uit die stamboom uiteindelijk naar voor komen, in ieder geval te suggereren. 

Krleža geeft er in ieder geval blijk van de geschiedenis goed te kennen. Hij maakte er ook deel van uit, natuurlijk. Geboren in Zagreb (Kroatië) in 1893 ging hij naar de militaire school in Pécs (Hongarije), toen uiteraard allebei nog gelegen binnen het Oostenrijks-Hongaarse Rijk. Vervolgens trok hij naar de militaire academie in Budapest, liep over naar Servië, maar werd daar buitengezet als mogelijke spion. Bij zijn terugkeer naar Kroatië werd hij als gewone soldaat in het Oostenrijks-Hongaarse leger naar het Oostfront gestuurd. Maar hij wist te overleven en werd na de Eerste Wereldoorlog een leidende, maar controversiële figuur in het nieuw gestichte Joegoslavië. Hij was de drijvende kracht achter een aantal linkse literaire en politieke bladen en lid van de communistische partij, maar werd daar in 1939 uitgegooid vanwege zijn "onorthodoxe" kijk op kunst, zijn verdediging van de artistieke vrijheid tegen de doctrine van het "sociaal realisme", en zijn onwil om de Grote Zuivering van Stalin te ondersteunen en in tegendeel daarover te polemieken met zowat iedere belangrijke schrijver in Joegoslavië. 

Hij weigerde tijdens de Tweede Wereldoorlog even goed zich aan te sluiten bij de Partizanen van Tito, al had deze tijdens die polemieken bemiddeld tussen hem en de meer partijgetrouwe schrijvers. Na afloop van de oorlog kreeg hij dan ook te maken met een korte periode van sociale stigmatisering, maar in diezelfde periode was hij wel vice-voorzitter van de Academie voor Wetenschap en Kunst in Zagreb en werden zijn verzamelde werken uitgegeven door de voornaamste staatsuitgeverij. Uiteindelijk werd hij, met steun van dictator Tito, gerehabiliteerd en hoofd van zijn eigen Joegoslavisch Instituut voor Lexicografie, dat op vandaag nog steeds naar hem genoemd is. Vanaf dat jaar was hij niet alleen sterk verbonden met de dictator, maar leefde hij ook het leven van een bekende schrijver en intellectueel. 

Wetende dat hij na 1950 maar acht boeken meer heeft geschreven (en géén meer tussen 1969 en zijn dood in 1981) - vergelijk dat met die 95 boeken die hij schreef tussen 1914 en 1939 -, heeft die vriendschap hem wellicht ook tot autocensuur aangezet. Maar dat is dus een fenomeen waarvan in ieder geval in De Glembays niets te merken valt. Het toneelstuk over dezelfde familie wordt trouwens ook vandaag de dag nog opgevoerd door vele Kroatische gezelschappen en is in 1988 nog verfilmd door Antun Vrdoljak. 

Hoe dan ook, een zeer lezenswaardig boek, zelfs al zou u het alleen maar tot u nemen omwille van de stijl van de auteur en niet echt geïnteresseerd zijn in de "lokale" internationale geschiedenis. Want, eerlijk gezegd, wie dat wél is, zal bij momenten genieten van de manier waarop hij de Kroatisch-Hongaarse verhoudingen schildert in de tijd dat die er nog echt toe deden, de tijd dus dat Kroatië eigenlijk niet meer dan een langzamerhand omhoogvallende regio van Hongarije was, met aan het hoofd daarvan een ban die in essentie his master's voice was, maar er wel een hele hofhouding van ja-knikkers op na kon houden. 

Lees, als u het boek niet helemaal wil lezen, in ieder geval het hoofdstuk Barones Lenbach. Ik heb namelijk nog nooit zo'n schitterende beschrijving gelezen van een vrouw die voelt dat ze haar man aan het kwijtspelen is en dat tegelijkertijd voor zichzelf probeert te ontkennen. Het hoofdstuk is amper vijf bladzijden lang, maar elke letter ervan is prachtig. Lees ook het hoofdstuk daarna, Achter het masker, over de actrice met plankenvrees. Niet meer dan zeven bladzijden lang, maar weerom geniaal. En lees ten slotte de twee laatste hoofdstukken, De bruiloft van prefect Klanfar en Klanfar op het landgoed Várady, over hoe de nouveau riche Klanfar - die we uiteraard wel al eerder in het boek zijn tegengekomen - zich introuwt in de kaste van "oude rijken", hoe de proleet met geld, advocatenzoon van een metselaar, de afkeer opwekt van een ja-knikkende kaste die als verzet niet méér kan laten horen dan wat gemurmel, en over het feit ... dat diezelfde proleet ondanks zijn geld blijft voelen dat hij niet thuis hoort in de kaste waar hij zich ingetrouwd heeft, hoe hij zijn vrouw inruilt voor de hoerenkaste(n) en hoe hij uiteindelijk plant zijn kast van een huis te verkopen. Une place à chaque chose et chaque chose à sa place, zeggen ze dan in het Frans. En misschien leverde Miroslav Krleža, ondanks zichzelf, ondanks zijn linkse activisme, daarmee dan tóch nog kritiek op de communisten ...

Björn Roose

vrijdag 30 augustus 2019

Zoja's appartement (Michail Boelgakov)

Björn Roose bespreekt - Zoja's appartement (Michail Boelgakov)
Om maar meteen met de deur in huis te vallen: Zoja's appartement is geen boek en dit is dus strikt genomen ook geen boekbespreking.

Wat is Zoja's appartement dan wel? Een toneelstuk, "een tragische farce in drie bedrijven", zoals Michail Boelgakov, de auteur, het zelf noemde. En eerlijk gezegd: ik wil een toneelstuk eigenlijk zien opvoeren om er iets over te kunnen zeggen. Enkel op basis van de tekst en een summiere beschrijving van wat er zo'n beetje geacht wordt te zien te zijn op het toneel bij de verschillende scènes een oordeel vellen over een toneelstuk lijkt me dubieus. Zo'n beetje hetzelfde als de Zevende van Beethoven beoordelen op basis van de bladmuziek.

Uitvoering is hier belangrijk. Een mening die Boelgakov trouwens deelde, zo blijkt uit het nawoord van vertaalster Manon van de Water. Het oorspronkelijke stuk is namelijk géén "farce in drie bedrijven", maar een farce in ... vier bedrijven. Boelgakov bracht daar verandering in, enerzijds omdat de acteurs van het Vachtangov Theater, voor wie het stuk geschreven was, daar om gevraagd hadden, maar anderzijds ook omdat "de geplande Parijse opvoering door het Vieux Colombier Theater in de vertaling van Marie Reinhardt (...) allerlei anti-sovjet interpolaties ingebracht had", wat Boelgakov "erg boos" maakte en hem er toe aanzette het stuk ingrijpend te herschrijven en zijn broer Nikolai, die in Parijs woonde, opdracht te geven "erop toe te zien dat de Parijse produktie volgens zijn aanwijzingen opgevoerd werd". "'Het stuk geeft geen enkele aanleiding voor zwijnerij en banaliteiten op het toneel', schreef hij Nikolai naar aanleiding van een schandaleuze Tsjechische opvoering, 'en het spreekt vanzelf dat ik hoop dat ze in Parijs begrijpen wat een tragi-komedie is. De belangrijkste voorwaarde is dat het subtiel opgevoerd wordt ...'"

Hij herschreef het stuk dan ook voor ongeveer veertig procent, maar, zo schrijft de vertaalster, "geen van de veranderingen tastte de essentie van de plotlijn aan". "Sommige veranderingen maakten het stuk minder tijd- en plaatsgebonden", laat ze daarop volgen, "en hebben waarschijnlijk ook te maken met de censuur. Zo verdwenen alle verwijzingen naar communistische leiders (Kalinin, Marx) en werd het hoofdprobleem in de eerste versie, het verkrijgen van visa, vervangen door het meer universele geldprobleem. De voorzitter van het huisvestingskomitee Alliloeja werd omgedoopt tot Portoepeja, waarschijnlijk omdat de naam Alliloeja teveel leek op die van Stalins vrouw, Alliloejeva. Andere veranderingen waren duidelijk stilistisch van aard. De taal in de tweede versie is verfijnder, de verwijzingen naar de ware aard van Zoja's appartement zijn subtieler, sommige karakters zijn minder stereotiep. Artistiek werd het stuk er beter op, alhoewel de eerste versie explicieter en dynamischer is en een beter tijdsbeeld geeft."

Kwestie is natuurlijk dat ik de eerste versie niet gelezen heb en daar al helemaal niet over kan oordelen, maar ik voel wél aan dat deze tweede versie (of zoveelste versie aangezien die al geschreven werd op basis van verschillende op dat moment circulerende versies) langs alle kanten wringt.

Ja, de tekst is héél subtiel waar het de "ware aard van Zoja's appartement" aangaat, zo subtiel zelfs dat je pas begrijpt dat het een hoerenkast is een keer een van de hoofdpersonages er zijn liefje aantreft en daar niet bijzonder gelukkig mee is. En dan wordt het nóg omschreven als dansen in luchtige kledij.

Nee, de switch van visa naar geld is niet echt geslaagd, gezien je nu eenmaal weet - en dat wisten ze toen ook al in de Sovjet-Unie en daarbuiten - dat het arbeidersparadijs verlaten dan misschien wel een kwestie van geld is, maar dat dat geld moet dienen om er ambtenaren mee om te kopen en visa vast te krijgen.

En nee, het stuk is niét verfijnd, noch is het op het eerder genoemde na subtiel. Als je de Chinezen vooltdulend, excuseer, voortdurend alle r'en laat uitspreken als l'en is dat niét subtiel. En als je een van die Chinezen dan ook nog, van je dolk-steek-weg, een moord moet laten plegen om wat geld, waarmee je dan handig een einde kan maken aan je "farce", dan is dat niet alleen weinig subtiel, het is gewoon een farce.

En ja, er zitten corrupte ambtenaren in het stuk, maar het lijkt er op dat Boelgakov ook die uit de wind heeft gezet om te ontsnappen aan de Goelag. Dat lukte hem, maar hij was duidelijk een "tweezak". Een beetje een lafaard misschien, zoals zijn personage Ametistov. Zelfs toen hij zélf gevraagd had om door de regering opgedragen te worden het land te verlaten, durfde hij toen Stalin persoonlijk met hem belde om dat te bespreken, niet doordrijven en antwoodde hij dat hij als Russisch schrijver niet buiten Rusland en de Russische taal kon leven. Stalin zorgde er dan maar voor dat Boelgakov aan het werk kon als regieassistent, librettist en vertaler, terwijl diezelfde Stalin er wel voor gezorgd had dat hij geen letter meer gepubliceerd kreeg. En dat ondanks het feit dat hij wel een fan was van het stuk De dagen van de Toerbins, gebaseerd op Boelgakovs boek De Witte Garde dat bekritiseert werd omdat het "de anti-bolsjewieken te menselijk, te sympathiek voor[stelde]". Ook later probeerde Boelgakov trouwens nog eens in de gunst van het regime te komen door een stuk over Stalin te schrijven ter gelegenheid van diens zestigste verjaardag. Het enige resultaat was dat het stuk werd verboden.

Voor de duidelijkheid: ik hoor niet tot de kaste van aan wal staande stuurlui. Het was ongetwijfeld in de Sovjet-Unie net zomin gemakkelijk voor je mening uit te komen als in nationaal-socialistisch Duitsland en er zal ook dáár weinig opdeling te maken geweest zijn tussen zwart en wit (een poging die in deze tijden uiteraard wél blijvend ondernomen wordt). Maar het is zonde gezien het talent dat Boelgakov in andere werken getoond heeft. Ik heb jaren geleden genoten van zijn Hondenhart, dat in 1925 werd verboden en dat een heel erg duidelijke kritiek op het regime vormde. Of zoals de Sovjet-krant Izvestia op 15 september 1929 schreef: "Zijn talent is overduidelijk, maar zo is ook het reactionair sociaal karakter van zijn werk". Ik heb zijn voornaamste werk De Meester en Margarita nog niet gelezen - het boek waaraan hij tussen 1928 en het jaar van zijn overlijden, 1940, werkte -, maar ook dát zou een knappe parodie zijn op Stalin en het leven in de Sovjet-Unie. Dat maakt helaas dingen als deze tweede versie van Zoja's appartement én de kniebuigingen van Boelgakov voor Stalin en het regime alleen maar spijtiger.

Björn Roose

donderdag 29 augustus 2019

Kleine Verhalen (Bjørnstjerne Bjørnson)


Zeg nu zelf, als je Björn heet, moét je vroeg of laat toch wel een boek lezen van de Noorse schrijver Bjørnstjerne Bjørnson, zelfs al ziet zo'n ø er weer net iets anders uit dan een ö. Maar dat was eigenlijk, en voor de duidelijkheid, niet de reden waarom ik dat deed. De voornaamste reden was uiteraard dat ik dit boek, uit 1909 alweer (dus de kans dat u het vind bij de, al dan niet "betere", boekhandel is klein), voor een appel en een ei op de kop tikte. En de tweede reden, ook de reden waaróm ik het kocht toen ik het tegenkwam, was dat het vertaald werd door Stijn Streuvels. Die kende ik uiteraard, zoals iedereen durf ik aannemen, als schrijver van o.a. Alma, De oogst, De Vlaschaard, Het leven en de dood in de ast, Langs de wegen, en - hoe kan het ook anders? - De teleurgang van de waterhoek, maar ik was me er niet van bewust dat hij ook als vertaler actief geweest was. Nu dus wel.

Bjørnson dan weer was, zoals zelfs Wikipedia weet te vertellen, zoon van een plattelandspredikant (geboren in 1832), maar schopte het ondanks het feit dat hij zijn studies afbrak eerst tot journalist (tegenwoordig geen compliment meer, eerder een verwijt), vervolgens tot directeur van de Noorse Schouwburg in Bergen (Noorwegen, niet Wallonië) en daarna redactielid van Aftenbladet. Hij bereisde de halve wereld en vestigde zich uiteindelijk halvelings in Parijs (waar hij stierf) halvelings op zijn boerderij in Lillehammer (sinds 1994 wereldwijd bekend vanwege de daar gehouden Olympische Winterspelen).

Tot zijn bekendste werken als schrijver behoren Sigurd Slembe uit 1862 en Maria Stuart i Skottland (1864), dat laatste uiteraard een algemeen bekend thema. Het lijdt echter geen twijfel dat zijn allerbekendste werk er eentje is waarvan de meesten niet weten dat het van hem is terwijl ze het zingen: het Noorse volkslied Ja, vi elsker dette landet (de componist ervan was zijn neef, Rikard Nordraak). Redenen genoeg (en we hebben het nog niet eens over, bijvoorbeeld, zijn samenwerking met die andere en veel bekendere componist Edvard Grieg) om tot de Grote Vier van de 19de eeuwse Noorse letterkunde gerekend te worden; redenen genoeg ook om in 1903 de Nobelprijs voor Literatuur te ontvangen. En dan was Bjørnson ook nog politicus, een fel republikein die zich inzette voor algemeen kiesrecht en tegen de macht van de kerk, voorstander van het pangermanisme en tegenstander van de toen in Noorwegen sterk voelbare invloed van de Deense cultuur.

Maar dat was allemaal lang na deze Kleine Verhalen. Okee, de publicatie van het boek in het Nederlands kwam er pas in 1909 (Bjørnson overleed in 1910), maar, zoals Streuvels zelf in zijn inleiding schrijft: "de Kleine Verhalen dagteekenen van voor en rond de jaren 1860 - merk wel, toen wij zelf nog versmoord lagen onder romantische verhalen zonder stevigen ondergrond, zonder menschelijkheid erin of eenige zielsdiepte of andere letterkundige hoedanigheden. In dien tijd waren de twee mannen - zij heeten Ibsen en Björnsön - aan 't hameren van eene sterke, werkelijke en diepgevoelde kunst en zij bewrochten den roem en de vermaardheid - zij schonken aan hun land eene nieuwe, eene eigene letterkunde - drama's en verhalen die van heel de wereld gekend, in alle talen vertaald zijn en gerekend worden bij de schoonste voortbrengselen der hedendaagse kunst."

Nu we terug bij Streuvels zijn: zijn inleiding is gewoon schitterend. De manier waarop hij Noorwegen beschrijft, de natuur van het land en de omstandigheden, de loftrompet steekt van de schrijver, zorgen ervoor dat je verwachtingen hoog gespannen geraken. En ... dat je een beetje teleurgesteld geraakt: de inleiding is gewoon mooier om te lezen dan de rest van het boek. Maar dat kan ook aan de vertaling liggen. Streuvels waarschuwt daar ook voor: "Wie Björnsön, of een anderen Noorschen dichter, in oorspronkelijke taal leest kan die eigenaardigheid aanstonds beseffen; - zijne taal of liever de taal van heel dat zwijgzame, ingekeerde volk heeft in zijne bondigheid eene kracht van uitdrukking gekregen waarvan andere volkeren geen gedacht hebben. De Noren moeten ons allen aanzien voor onverbeterlijke babbelaars. Want die bondigheid is niet alleen de manier van 't spreken, maar de taal zelf heeft door die ernstige zwijgers eene innigheid van uitdrukkingsvermogen gekregen, zoodanig dat alwie zich aan 't vertalen waagt, aanstonds gewaar wordt drie woorden of meer te moeten gebruiken waar de Noor het met één woord klaar krijgt. Dat brengt eene heel bijzondere moeilijkheid mede in 't vertalen, omdat men in 't weergeven der beteekenis altijd den stijl moet prijs geven om de betekenis en de dracht der woorden te behouden - de stijl van het Noorsch gaat verloren onder de omslachtigheid onzer uitdrukking."

En toch ... niet helemaal. Want hoewel Streuvels in zijn inleiding vrij lange zinnen gebruikt, zijn die in het boek véél minder frequent of is er druk gebruik gemaakt van bijzinnen. Hij heeft dus wel degelijk een ernstige poging ondernomen om de stijl zoveel mogelijk te behouden. En die stijl riep meteen herinneringen wakker aan degene die ik aantrof in Het geslacht Bjørndal (boekbespreking hier) van die andere Noorse schrijver, Trygve Gulbranssen, terwijl dat niet vertaald was door hem, maar door Annie Posthumus.

Misschien ligt de lichte teleurstelling dan aan het feit dat die Kleine Verhalen uiteindelijk niet zo klein zijn. Ja, Thrond neemt maar 10 bladzijden in beslag, De Vader, Het Adelaarsnest en Getrouwheid maar 4, De Berenjager 7, Eene gevaarlijke Vrijerij 6, en Uit de hooge Bergen zelfs niet meer dan 3, maar Een vroolijke knaap gaat zo maar even 103 bladzijden door en vertelt het halve leven van ene Eiwind. Van zijn kindertijd tot hij uiteindelijk mag trouwen met het meisje dat al op pagina 2 geïntroduceerd wordt. Inclusief uiteraard de blijde jeugdjaren, de lastige puberteit, de oudere rivalen, het statusverschil, de studiejaren en de weg naar de top. Een zeer klassiek en zéér dun - en dan bedoel ik qua scenario, niet qua aantal bladzijden - verhaaltje, dat dan wel in Noorwegen speelt, maar net zo goed in het Vlaanderen van die jaren (en een stuk later) had kunnen spelen. Te weinig achtergrond dus, te weinig eigenheid, om er meer dan een romantisch niemendalletje van te maken. En er komt écht geen plotwending die het plotseling weer interessant maakt.

Net zomin als in Thrond, waarvan je na de inleiding door Streuvels, hoopt dat het magisch-realistisch zal uitdraaien; of De Vader dat in zijn verdriet niet verder dan de oppervlakte gaat; of Het Adelaarsnest met een einde dat niet meer dan een maning tot nederigheid is; of Getrouwheid waarvan de hele boodschap al in de titel staat; of Uit de hooge Bergen, met óók al zo'n flinterdun stukje moraal erin; of De Berenjager, dat hoogstens voor een hoofdstuk uit De Witte van Ernest Claes kan doorgaan; of, ten slotte, Eene gevaarlijke Vrijerij dat eigenlijk een voorschot op Een vroolijke Knaap is.

Kortom, als u dit boek ooit vast krijgt, lees het dan voor de inleiding van Streuvels - die kan ik in haar geheel aanbevelen - en neem er het werk van Bjørnson bij om zo eens tussen de soep en de patatten te consumeren.

Björn Roose