donderdag 29 augustus 2019

Kleine Verhalen (Bjørnstjerne Bjørnson)


Zeg nu zelf, als je Björn heet, moét je vroeg of laat toch wel een boek lezen van de Noorse schrijver Bjørnstjerne Bjørnson, zelfs al ziet zo'n ø er weer net iets anders uit dan een ö. Maar dat was eigenlijk, en voor de duidelijkheid, niet de reden waarom ik dat deed. De voornaamste reden was uiteraard dat ik dit boek, uit 1909 alweer (dus de kans dat u het vind bij de, al dan niet "betere", boekhandel is klein), voor een appel en een ei op de kop tikte. En de tweede reden, ook de reden waaróm ik het kocht toen ik het tegenkwam, was dat het vertaald werd door Stijn Streuvels. Die kende ik uiteraard, zoals iedereen durf ik aannemen, als schrijver van o.a. Alma, De oogst, De Vlaschaard, Het leven en de dood in de ast, Langs de wegen, en - hoe kan het ook anders? - De teleurgang van de waterhoek, maar ik was me er niet van bewust dat hij ook als vertaler actief geweest was. Nu dus wel.

Bjørnson dan weer was, zoals zelfs Wikipedia weet te vertellen, zoon van een plattelandspredikant (geboren in 1832), maar schopte het ondanks het feit dat hij zijn studies afbrak eerst tot journalist (tegenwoordig geen compliment meer, eerder een verwijt), vervolgens tot directeur van de Noorse Schouwburg in Bergen (Noorwegen, niet Wallonië) en daarna redactielid van Aftenbladet. Hij bereisde de halve wereld en vestigde zich uiteindelijk halvelings in Parijs (waar hij stierf) halvelings op zijn boerderij in Lillehammer (sinds 1994 wereldwijd bekend vanwege de daar gehouden Olympische Winterspelen).

Tot zijn bekendste werken als schrijver behoren Sigurd Slembe uit 1862 en Maria Stuart i Skottland (1864), dat laatste uiteraard een algemeen bekend thema. Het lijdt echter geen twijfel dat zijn allerbekendste werk er eentje is waarvan de meesten niet weten dat het van hem is terwijl ze het zingen: het Noorse volkslied Ja, vi elsker dette landet (de componist ervan was zijn neef, Rikard Nordraak). Redenen genoeg (en we hebben het nog niet eens over, bijvoorbeeld, zijn samenwerking met die andere en veel bekendere componist Edvard Grieg) om tot de Grote Vier van de 19de eeuwse Noorse letterkunde gerekend te worden; redenen genoeg ook om in 1903 de Nobelprijs voor Literatuur te ontvangen. En dan was Bjørnson ook nog politicus, een fel republikein die zich inzette voor algemeen kiesrecht en tegen de macht van de kerk, voorstander van het pangermanisme en tegenstander van de toen in Noorwegen sterk voelbare invloed van de Deense cultuur.

Maar dat was allemaal lang na deze Kleine Verhalen. Okee, de publicatie van het boek in het Nederlands kwam er pas in 1909 (Bjørnson overleed in 1910), maar, zoals Streuvels zelf in zijn inleiding schrijft: "de Kleine Verhalen dagteekenen van voor en rond de jaren 1860 - merk wel, toen wij zelf nog versmoord lagen onder romantische verhalen zonder stevigen ondergrond, zonder menschelijkheid erin of eenige zielsdiepte of andere letterkundige hoedanigheden. In dien tijd waren de twee mannen - zij heeten Ibsen en Björnsön - aan 't hameren van eene sterke, werkelijke en diepgevoelde kunst en zij bewrochten den roem en de vermaardheid - zij schonken aan hun land eene nieuwe, eene eigene letterkunde - drama's en verhalen die van heel de wereld gekend, in alle talen vertaald zijn en gerekend worden bij de schoonste voortbrengselen der hedendaagse kunst."

Nu we terug bij Streuvels zijn: zijn inleiding is gewoon schitterend. De manier waarop hij Noorwegen beschrijft, de natuur van het land en de omstandigheden, de loftrompet steekt van de schrijver, zorgen ervoor dat je verwachtingen hoog gespannen geraken. En ... dat je een beetje teleurgesteld geraakt: de inleiding is gewoon mooier om te lezen dan de rest van het boek. Maar dat kan ook aan de vertaling liggen. Streuvels waarschuwt daar ook voor: "Wie Björnsön, of een anderen Noorschen dichter, in oorspronkelijke taal leest kan die eigenaardigheid aanstonds beseffen; - zijne taal of liever de taal van heel dat zwijgzame, ingekeerde volk heeft in zijne bondigheid eene kracht van uitdrukking gekregen waarvan andere volkeren geen gedacht hebben. De Noren moeten ons allen aanzien voor onverbeterlijke babbelaars. Want die bondigheid is niet alleen de manier van 't spreken, maar de taal zelf heeft door die ernstige zwijgers eene innigheid van uitdrukkingsvermogen gekregen, zoodanig dat alwie zich aan 't vertalen waagt, aanstonds gewaar wordt drie woorden of meer te moeten gebruiken waar de Noor het met één woord klaar krijgt. Dat brengt eene heel bijzondere moeilijkheid mede in 't vertalen, omdat men in 't weergeven der beteekenis altijd den stijl moet prijs geven om de betekenis en de dracht der woorden te behouden - de stijl van het Noorsch gaat verloren onder de omslachtigheid onzer uitdrukking."

En toch ... niet helemaal. Want hoewel Streuvels in zijn inleiding vrij lange zinnen gebruikt, zijn die in het boek véél minder frequent of is er druk gebruik gemaakt van bijzinnen. Hij heeft dus wel degelijk een ernstige poging ondernomen om de stijl zoveel mogelijk te behouden. En die stijl riep meteen herinneringen wakker aan degene die ik aantrof in Het geslacht Bjørndal (boekbespreking hier) van die andere Noorse schrijver, Trygve Gulbranssen, terwijl dat niet vertaald was door hem, maar door Annie Posthumus.

Misschien ligt de lichte teleurstelling dan aan het feit dat die Kleine Verhalen uiteindelijk niet zo klein zijn. Ja, Thrond neemt maar 10 bladzijden in beslag, De Vader, Het Adelaarsnest en Getrouwheid maar 4, De Berenjager 7, Eene gevaarlijke Vrijerij 6, en Uit de hooge Bergen zelfs niet meer dan 3, maar Een vroolijke knaap gaat zo maar even 103 bladzijden door en vertelt het halve leven van ene Eiwind. Van zijn kindertijd tot hij uiteindelijk mag trouwen met het meisje dat al op pagina 2 geïntroduceerd wordt. Inclusief uiteraard de blijde jeugdjaren, de lastige puberteit, de oudere rivalen, het statusverschil, de studiejaren en de weg naar de top. Een zeer klassiek en zéér dun - en dan bedoel ik qua scenario, niet qua aantal bladzijden - verhaaltje, dat dan wel in Noorwegen speelt, maar net zo goed in het Vlaanderen van die jaren (en een stuk later) had kunnen spelen. Te weinig achtergrond dus, te weinig eigenheid, om er meer dan een romantisch niemendalletje van te maken. En er komt écht geen plotwending die het plotseling weer interessant maakt.

Net zomin als in Thrond, waarvan je na de inleiding door Streuvels, hoopt dat het magisch-realistisch zal uitdraaien; of De Vader dat in zijn verdriet niet verder dan de oppervlakte gaat; of Het Adelaarsnest met een einde dat niet meer dan een maning tot nederigheid is; of Getrouwheid waarvan de hele boodschap al in de titel staat; of Uit de hooge Bergen, met óók al zo'n flinterdun stukje moraal erin; of De Berenjager, dat hoogstens voor een hoofdstuk uit De Witte van Ernest Claes kan doorgaan; of, ten slotte, Eene gevaarlijke Vrijerij dat eigenlijk een voorschot op Een vroolijke Knaap is.

Kortom, als u dit boek ooit vast krijgt, lees het dan voor de inleiding van Streuvels - die kan ik in haar geheel aanbevelen - en neem er het werk van Bjørnson bij om zo eens tussen de soep en de patatten te consumeren.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !