Mensen die me toevallig zouden volgen op Librarything.nl weten dat ik behalve duizenden boeken in mijn kasten ook nog een paar duizend strips heb staan. De liefde voor zowel strips als boeken is ontstaan in mijn kindertijd en hoewel ik de “mannekesboekskes” (genre Jommeke, Robert en Bertrand, Piet Fluwijn en Bolleke en uiteraard Suske en Wiske) al lang achter me gelaten heb, is de liefde voor strips in het algemeen net zomin bekoeld als die voor boeken.
En nochtans heb ik nog nooit (toch niet voor zover ik me herinner) een strip besproken. Niet omdat die niet het bespreken waard zouden zijn, in tegendeel, maar omdat het voor mij moeilijk is om elementen als tekenstijl, bladindeling, het visuele in al zijn vormen over te brengen naar de lezer toe. Zelf heb ik het nooit verder gebracht dan wat droedelen en een paar “technische” tekeningen in de middelbare school en hoewel ik wéét hoeveel werk een striptekenaar in zijn creaties steekt, is het mij dus moeilijk die creaties tot leven te brengen voor mijn lezers. De filosofie, de sfeer, het verhaal van een strip zit voor een groot deel in het tekenwerk, een tekstballon is zelden het citeren waard (al zijn er uitzonderingen), en het samenspel van die twee valt simpelweg niet weer te geven.
Maar toch ga ik voor Brussel, hoofdstad der dromen een uitzondering maken. En dat om meerdere redenen. Ten eerste is “hoofdstad der dromen” niet hetgene wat de meeste mensen zich voorstellen bij Brussel. Ik ook niet, al heb ik er dan zo’n tien jaar van m’n leven gewoond. Of misschien net doordat ik er zo’n tien jaar van m’n leven heb gewoond. Ten tweede zijn de auteurs, Benoît Peeters voor de tekst en François Schuiten voor het beeld, dan wel bekend als stripauteurs, maar is Brussel, hoofdstad der dromen – paukenslag, boem! – geen strip. Ten derde is dit bij Casterman (wel degelijk een stripuitgeverij) verschenen werk gewoon te mooi en te interessant om het hier niét te bespreken.
Om die argumenten even in averechtse volgorde te hernemen, werk ik eerst het derde uit: Brussel, hoofdstad der dromen telt een kleine honderddertig bladzijden, is voorzien van een harde kaft (hardcover – iets wat in de stripwereld, en ook in de boekenwereld, gezien wordt als een luxe), en zit stampensvol met interessante teksten (artikels bijna) en “illustraties” (al zijn de teksten op zekere momenten ook gewoon “illustraties” bij de beelden). Wat die laatste betreft: er zijn vele bladzijden voorbehouden aan in groot formaat weergegeven tekeningen, in een aantal gevallen over twee bladzijden lopend, en ook op zo goed als iedere bladzijde met tekst staat er minstens één illustratie. Voor de mensen die graag bladeren en kijken zonder noodzakelijk ook te willen lezen, is dit een boek om op de salontafel te leggen en te houden.
Wat dan het feit betreft dat ik eerst een uitleg over strips heb gedaan en daarna gezegd dat Brussel, hoofdstad der dromen er geen is: Casterman geeft nog wel wat anders uit dan strips, zijnde jeugdboeken, maar Brussel, hoofdstad der dromen is ook geen jeugdboek én je zal dit boek in iedere goede stripzaak vinden. Wat ook exact de plaats is waar je – met wat geluk, want ze zijn niet op grote oplages uitgegeven – Herinneringen aan het eeuwige heden, De theorie van de zandkorrel (deel 1 en deel 2), De onzichtbare grens (deel 1 en deel 2), De schaduw van een man, Het scheve kind, Brüsel, De weg naar Armilia, De toren, De archivaris, De koorts van Urbicande, De muren van Samaris, Nogenon, Z.A.R.A., 12- Schoonheid, Metamorfoses, Parijs zien … (deel 1 en deel 2, met als ondertitel De nacht van de vallende sterren), De rail, en Gwendoline en de machinisten zal vinden. In de meeste van die gevallen omdat het wel degelijk om strips gaat. Gwendoline en de machinisten draagt als ondertitel Schetsen voor een niet bestaande film en is – op horizontaal formaat, met uitzondering van de omslag – een verzameling van “schetsen” met een verhaal dat al die schetsen verbindt, net zoals ten dele De archivaris (van Schuiten en Peeters) en De weg naar Armilia (idem) – in die laatste twee gevallen met volledig uitgewerkte tekeningen en in “normaal” formaat –, maar alle andere zijn strips in de klassieke zin van het woord en da’s eigenlijk al meer dan je van de zoon van twee architecten (Schuiten) en een toch min of meer tot filosoof opgeleide scenarist (Peeters) zou verwachten. Dit is niet de plaats om al die werken te bespreken, maar ze behoren zonder uitzondering tot de mooist getekende en, mooiste in het geheel genomen, beeldverhalen die ik in huis heb. In een aantal gevallen door de vruchtbare samenwerking met andere tekenaars (Claude Renard, Schuitens leraar aan het Brusselse Sint-Lucasinstituut, voor Gwendoline en de machinisten, De rail en Metamorfoses; Luc Schuiten, François’ broer, voor Z.A.R.A. en Nogenon, beide onder de noemer De holle aarde uitgebracht), in een enkel geval van de hand van Schuiten alleen (12 – Schoonheid), in de meeste gevallen louter door de schitterende tekenstijl van François Schuiten en de scenario’s van Benoît Peeters.
Op Parijs zien … (deel 1 en deel 2) na zijn ook alle strips die voortkwamen uit de samenwerking van Peeters en Schuiten verschenen onder de noemer De duistere steden, steden die zich bevinden op een Tegenaarde, dixit Wikipedia “een hypothetische, vanaf de aarde onzichtbare planeet die de baan van de aarde volgt maar diametraal aan de andere kant van de zon ligt” en “in veel opzichten eerder een vervormde afspiegeling van onze eigen aarde [is]”. Brussel, hoofdstad der dromen is niét uitgebracht binnen De duistere steden-cyclus, maar is in zekere zin een Wiedergutmachung voor het wellicht bekendste deel uit die cyclus: Brüsel.
“Er bestaan verwarrende overeenkomsten tussen Brüsel, de trotse metropool van de Duistere Steden, en de stad Brussel, die al meer dan een eeuw een prooi is van politici en projectontwikkelaars”, luidt het nog op de eerste pagina van Brüsel, een pagina gevolgd door een zeven pagina’s lange inleiding over de decennialange vernielzucht in Brussel. Maar in de inleiding tot Brussel, hoofdstad der dromen lees je: “Toch hielden en houden we nog altijd van Brussel en zijn onmiskenbare aantrekkelijke aspecten. Je ziet er nog zo veel invloeden: Spaanse, Nederlandse, Franse… En de stad is nog altijd een smeltkroes van culturen. De incoherentie en de chaos van Brussel zal ons altijd bijblijven. Maar ook de diversiteit zal ons blijven aantrekken, de levenskwaliteit die de stad biedt en zijn zichtbare en minder in het oog springende schoonheid. We houden van het Brussel van de ‘Greenwich’ en de ‘Mort Subite’, van de smalle maar levendige straatjes en de immense flatgebouwen, van de grote tuinen midden in de stad. Ja, we hebben ons hart verpand aan het Brussel van Hergé, Magritte en Brel, aan het Brussel van het bijzonder bevreemdende Wiertz Museum en het ontoegankelijke Stocletpaleis. We zijn verknocht aan het Brussel dat in een vingerknip van stijl verandert, het Griekse of Marokkaanse Brussel, het Turkse of Congolese Brussel, het Brussel van de regenachtige zondagen en van de Zuidfoor.” Waarna de oplettende lezer van de werken van Schuiten en Peeters tot de conclusie komt dat er behalve “verwarrende overeenkomsten tussen Brüsel, de trotse metropool van de Duistere Steden, en de stad Brussel, die al meer dan een eeuw een prooi is van politici en projectontwikkelaars” ook “verwarrende overeenkomsten” zijn tussen de inleiding van Brussel, hoofdstad der dromen en die van Brüsel. Wat lezen we namelijk in die laatste? Dit: “Dit is het Brussel van de Mort Subite en de Cirio, van de Falstaff en de Ultieme Hallucinatie, het Brussel van de kleine bonte straatjes, de reusachtige appartementen, de grote tuinen verborgen midden in de stad, het Brussel van de Brabançon en de Comme chez soi, van Hergé, Magritte en Brel, van het ontoegankelijke Stocletpaleis. Dit is het Brussel dat in een oogwenk van stijl verandert, het Griekse of Marokkaanse Brussel, het Turkse of Zaïrese Brussel, het Brussel van de verregende zondagen en de kermis van Brussel (Foire du Midi), van de gedaanten die je in het voorbijgaan herkent. Dit Brussel dat we ondanks alles liefhebben.”
Misschien dacht Benoît Peeters dat geen kat meer zou weten wat hij als intro bij Brüsel geschreven had (en eerlijk is eerlijk, ik wist het ook niet meer, maar ik kwam het tegen bij het opzoekingswerk voor deze bespreking), maar hij heeft wat z’n introductie bij Brussel, hoofdstad der dromen betreft dus niet echt moeite gedaan om origineel te zijn. Anderzijds zijn de heren wél eerlijk wat het beeldmateriaal betreft. Op de laatste bladzijde lezen we immers: “De beelden opgenomen in dit boek werden door François Schuiten gemaakt in verschillende periodes en in het kader van verschillende projecten rond de stad Brussel. Veel van deze afbeeldingen zijn herwerkt voor de huidige uitgave. Sommige werden eerder gepubliceerd in Brussel – Routes, van François Schuiten en Christine Coste (Lonely Planet/Casterman, 2010).” Geen originele “beelden” dus in dit boek, hoogstens herwerkingen, maar tenzij u een die hard verzamelaar bent van álles wat Schuiten en Peeters gepubliceerd hebben, zal u daar geen last van hebben: ik heb al de eerder genoemde strips in bezit en kan toch niet zeggen dat ik voortdurend last had van déja vu.
Om ten slotte bij het eerst genoemde argument te komen: Benoît Peeters mag dan in zijn inleiding al wat lyrisch doen over de multiculturele “smeltkroes” die Brussel zou zijn, voor de meesten van ons is het geen droom, noch heeft een mens de indruk dat er veel dromen verwezenlijkt worden. Misschien hier en daar een droom van een vastgoedontwikkelaar (nog steeds, ja) of van een politicus (de dromen van een politicus zijn andermans nachtmerrie), maar dan zijn we zo’n beetje uitgeklapt. En toch gaat dit boek over dingen die in Brussel gedroomd en soms gerealiseerd zijn: het Egmontpaleis, de Grote Markt, het Broodhuis, de Muntschouwburg, de Sint-Hubertusgalerijen, het Justitiepaleis, de Hallepoort, het Koningsplein, de overwelving van de Zenne, het atelier van Antoine Wiertz (nu Wiertz Museum), de Senaat, het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika (intussen AfricaMuseum), het Jubelpark, de Koninklijke Serres, het Autriquehuis, het Volkshuis, het Paleis voor Schone Kunsten (“Bozar” in dat typische belze koeterwaals dat dan ook voor Nederlandstaligen maar goed genoeg moet zijn), het Cauchiehuis, de Zaveltoren, de Saint Ghislain-school, de Waucquez Warenhuizen en de Innovation, het Stocletpaleis, de Boekentoren (zij het dat die in Gent staat), La nouvelle maison (in Tervuren), het belze paviljoen voor de Wereldtentoonstelling van Parijs (gebouwd in 1937, afgebroken in 1938), het Mundaneum, Brussel-Centraal en de zogenaamde Noord-Zuidverbinding, het Flageygebouw, het Heizelpaleis, het Atomium, de Albertina, het Europees Parlement en de wijk errond, het Vlaams Parlement, het cultureel centrum van Jette, het station van Schaarbeek, het waterreservoir van Etterbeek, … En natuurlijk ook over wie die dingen droomde, realiseerde, tegenwerkte, vernielde … of soms zelfs overvloog: Félix Tournachon bijvoorbeeld, ofte Nadar, een fotograaf annex ballonvaarder wiens naam uiteindelijk nog het meest verbonden bleef met de dranghekkens die geplaatst werden om “de massa in toom te houden” als hij opsteeg met z’n ballon. Maar even goed Jules Anspach, Joseph Poelaert, Antoine Wiertz, Charles Buls, Alphonse Balat, Ernest Solvay, Victor Horta, Josef Hoffmann, Henry Van de Velde, Henri La Fontaine, Paul Otlet, René Magritte, Georges Remi (ofte Hergé), Edgar P. Jacobs, Max Rosendor, enzovoort.
Aan elk van die gebouwen, in de tekeningen van Schuiten veelal uit hun context gehaald en van een nieuwe context voorzien, als in een droom, en mensen wordt door Peeters aandacht besteed. Waarmee hij inderdaad een boek samengesteld heeft dat de titel Brussel, hoofdstad der dromen waardig is. Wetende dat Peeters en Schuiten aan een aantal van die dromen enigszins hebben bijgedragen in modernere tijden, mag dit boek trouwens ook een béétje als een blik op de realisaties van beide heren beschouwd worden: de redding van het Autriquehuis (een van de eerste woningen die Victor Horta tekende, gelegen aan de sindsdien toch enigszins gedegradeerde Haachtsesteenweg in Schaarbeek) is zonder meer lovenswaardig geweest, het armillarium op de top van het cultureel centrum van Jette is een bijzonderheid, en Train World (het “treinmuseum” in het vroegere station van Schaarbeek waar onder andere het Type 12 , een stoomlocomotief uit 1939 met een bijzonder knappe lijn, uit het album 12 – Schoonheid te vinden is) is volledig – letterlijk – in scène gezet door Schuiten en zijn medewerkers.
Tel bij dat alles nog de vele citaten van een hele resem auteurs en de portretten van de dromers en het valt de auteurs meer dan te vergeven dat ze voor dit boek hun krachten weer eens gebundeld hebben zonder met iets volledig nieuw op de proppen te komen. Schuiten stopte in 2019 officieel met strips tekenen na het afwerken van De laatste farao, een album buiten reeks van Blake en Mortimer (het bekendste werk van de eerder genoemde Edgar P. Jacobs), maar het is een goede zaak dat hij voor Brussel, hoofdstad der dromen zijn pen weer bovenhaalde voor enige “herwerkingen” en dat Benoît Peeters voor leesbare, interessante teksten bij al dat materiaal zorgde (of omgekeerd, natuurlijk, da’s een verhaal van de kip of het ei). Beide auteurs hebben intussen vijfenzestig jaar op hun teller staan, maar ik durf hopen dat ze in de toekomst nog wel wat materiaal bij mekaar gaan sprokkelen en – al dan niet bij Casterman – willen publiceren.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !