vrijdag 12 november 2021

Triptiek van heimwee en berusting – Valère Depauw (boekbespreking door Björn Roose)

Triptiek van heimwee en berusting – Valère Depauw (boekbespreking door Björn Roose)
Wie wel eens vaker mijn boekbesprekingen leest, weet dat ik zoniet een lichte voorkeur voor dan toch zeker geen probleem heb met werken van schrijvers die reeds enige jaren het tijdelijke voor het eeuwige hebben verwisseld. Ook Valère Depauw, overleden in 1994, valt onder die categorie, en heeft behalve het voorliggende Triptiek van heimwee en berusting nog een hele reeks andere werken afgeleverd die geduldig afwachtend tot ik ze lees in mijn boekenkast staan: Tavi, Opdracht in Guernica, Nevels over ‘t Moerven, Kronieken van Reinaart, Kapelhoeve – laatste haven, Ik ben zo wijd, Het late geluk van Remi Zwartekens, Jules Bonnemine, De dood met de kogel, De 15de compagnie, Breiz Atao, en Bijwijlen lief, bijwijlen leed.

Slechts een kleine selectie uit zijn vrij grote oeuvre eigenlijk, maar wel allemaal in het Nederlands, terwijl dat toch min of meer verbazingwekkend is: Depauw werd geboren in een franskiljons gezin in taalgrensgemeente Ronse en stapte als tienjarige in 1922 nog mee in een betoging tegen de vernederlandsing van de Gentse Universiteit (wie het verbazingwekkend vindt dat zulks ooit een kwestie was, moet er dringend de geschiedenisboeken eens op naslaan). Hij werd naar eigen zeggen Vlaamsgezind toen een leraar Frans aan zijn middelbare school zei dat het Frans de mooiste taal ter wereld was en dat in dezelfde periode waarin hijzelf interesse kreeg voor het proces en de veroordeling van August Borms. In 1928 veranderde hij van turnclub, van de franskiljonse katholieke naar de Vlaamsgezinde van de Christen Volksbond, waar de latere burgemeester Leo Vindevoghel zijn “bekering” afmaakte en hem Nederlandse les gaf: Depauw sloot zich aan bij de taalgrensactie van Flor Grammens, ging zich – aldus Wikipedia – “toeleggen op het spreken van de Nederlandse taal in het openbaar”, begon artikels te schrijven voor Het Volk van Ronse, ging veel lezen (aanvankelijk nog vooral Frans en later stilaan Nederlands), werd boekhandelaar in Gent, en vervolmaakte zichzelf in de Nederlandstalige schrijfkunst.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd hij bediende bij de uitgeverij van Angèle Manteau en journalist bij De Gazet, wat hem na de “bevrijding” op een jaar gevangenisstraf kwam te staan. Dat bracht hij door in de gevangenissen van Gent en Sint-Gillis (Brussel) en ten slotte het hechteniskamp Lokeren, waar hij “barakchef” werd en als secretaris degene had naast wiens boeken de zijne nu in mijn boekenkast staan: Filip de Pillecyn (zie mijn besprekingen van Monsieur Hawarden en De aanwezigheid).

Na z’n gevangenschap verhuisde hij naar Koekelberg, waar hij weerom boekhandelaar en bediende bij een uitgeverij werd, maar al snel z’n eigen uitgeverij, De Belhamel, begon en een vzw, Boekengilde Brederode, stichtte. In 1950 hield hij het in Brussel echter alweer voor gezien, knapte een vervallen hoeve in Sint-Job-in-’t-Goor op en schreef voor den brode wat dan heet “pulpliteratuur” onder schuilnamen als Jean Montreal en Claudine Lagarde. Ook onder schuilnaam (Piet Canneel en Jan Eyck) schreef hij in het anti-repressieblad Rommelpot, maar vanaf halverwege de jaren 1950 ging zijn carrière weer bergop: van 1955 tot 1969 was hij hoofdredacteur van het Nederlandse tijdschrift Panorama, toen nog een familieweekblad, van 1974 tot 1977 doceerde hij aan de Luxemburgse Académie internationale de Psychologie, en tussen die activiteiten door schreef hij dus ook nog een hele resem boeken, waarvan een niet onbelangrijk aantal verband hield met de Tweede Wereldoorlog, de repressie en – zoals in het geval van Triptiek van heimwee en berusting – zijn deelname aan de zogenaamde Achttiendaagse Veldtocht en zijn daaropvolgende krijgsgevangenschap in Oostenrijk.

In die Triptiek drie verhalen die oorspronkelijk wel degelijk apart werden gepubliceerd: Kerstvisioen in het Stalag (1943), Offergang (1944) en Een man keert terug (eveneens 1944). Zij het dan in een andere, logischer volgorde: Offergang, Kerstvisioen in het Stalag, en Een man keert terug. Logischer omdat Offergang de tocht van een aantal krijgsgevangenen naar een Stalag (Mannschaftsstamm- und Straflager, kortweg Stammlager, of nog korter Stalag, een gevangenenkamp voor manschappen en onderofficieren, in casu Stalag XVII B in het Oostenrijkse Krems-Gneixendorf, gelegen aan het oostelijke einde van de Wachau op zo’n 70 kilometer van Wenen) beschrijft, Kerstvisioen in het Stalag hun verblijf daar, en Een man keert terug hun vrijlating daaruit. “Een aantal krijgsgevangenen”, schrijf ik, maar zelfs als het ten dele om dezelfde mensen zou gaan, wordt dat niet verduidelijkt, terwijl het hoofdpersonage ook telkens iemand anders is: Peter in Offergang, Walter in Kerstvisioen in het Stalag, Luc in Een man keert terug. Iemand anders ook qua achtergrond, in het bijzonder wat de relatie met de aan het thuisfront achtergebleven vriendin/vrouw betreft, want dié relatie is eigenlijk waar het om draait. De tocht náár het gevangenenkamp, het “kerstvisioen” ín het gevangenenkamp, en de terugkeer uít dat gevangenkamp zijn duidelijk behalve een weergave van zaken die Depauw en velen met hem meemaakten ter gelijker tijd een metafoor, een op een andere manier weergeven van een innerlijke reis die de hoofdpersonages maken. Peter zet zijn Jenny, zwanger bij het begin van de oorlog, er toe aan abortus te plegen (Depauw hoeft het niet te noemen om het duidelijk te maken) en wil daar nu boete voor doen, een Offergang richting vagevuur, richting gevangenenkamp maken (ze hebben er allebei enorm spijt van gehad, maar hij is, voor zover hij weet in tegenstelling tot haar, niet in het reine gekomen met zichzelf). Walters vrouw, Martine, was eveneens zwanger bij het begin van de oorlog, ook hij zit er mee in dat ze zonder hem haar plan niet zal kunnen trekken, maar hij heeft vertrouwen in haar kunnen, en hoop dat ze het ook zonder hem redt. Z’n Kerstvisioen is dat zijn kindje geboren is en dat zijn Martine zal voelen dat hij im Geiste bij haar is. Luc heeft zijn echtgenote Nora, met wie hij geen kinderen kan krijgen, bedrogen; Nora weet dat, maar vóór hij vanuit een werkelijk berouw de zaken kon rechtzetten werd hij ten strijde geroepen. Zij heeft het in haar brieven nooit over vroeger, hij zou het daar wel willen over hebben, dus is het de vraag hoe hij thuis kan komen.

Dat levert drie prachtig geschreven kortverhalen op, waaruit ik bovendien (ook voor mijn driemaandelijks artikel in TeKoS) een aantal analogieën met onze tijd haalde. Wie niet blind is voor de feiten, voor wat er gaande is in die tijd van ons, zal er geen moeite mee hebben een en ander te herkennen:

“Nog dreunt en bonst de artillerie, maar zij lijkt niet meer gevaarlijk. Drie vliegtuigen razen zeer laag van oost naar west, maar slechts even schrikken de krijgsgevangenen op: zij zijn uitgeschakeld, zij hebben opgehouden wild te zijn. En zij stappen verder. Binnen in hen woedt soms, kort en hevig, een strijd; moeten zij verheugd zijn of treurig? Een enkele maal – de Duitser schreeuwt bars dat zij rapper moeten stappen – pijnigt de vernedering zo dat zij weerstand zouden willen bieden. Maar dan berusten zij weer, verstompen, vergeten de vernedering, en overwegen niet meer of zij nu treurig zijn ofwel gelukkig. (…) En de zwijgende stoet trekt verder. Dat zijn niet zoveel honderden of zoveel duizenden mannen. Dat is één wezen, een redeloos, willoos, stompzinnig beest. (…) En geen enkele krijgsgevangene doet een poging om te ontvluchten, al zijn de bewakers weinig talrijk en al zien zij er niet dreigend uit. Zij denken er eenvoudig niet aan om te ontvluchten, het is net alsof alle initiatief in hen gedood is, alsof zij alle persoonlijkheid hebben verloren, alsof zij niet meer kunnen denken.”

“Vroeg boden de mannen zich aan om te werken en in arbeidscommando’s, soms grote, soms kleine, verlieten zij het kamp. Waarheen bracht men hen? Zij wisten het niet en zij verlangden het ook niet te weten. Als zij hier maar weg waren. Weg van de kale barakken en de holle verveling en de ondraaglijke nutteloosheid. Zij vertrokken, beroofd van hun grootste illusie, maar met het rustige bewustzijn nu weer houvast te hebben aan het leven en weer reden tot leven te hebben. (…) Toen keerden vele groepen naar het Stalag terug. De mannen hadden gearbeid in de fabrieken van Bohemen, op de velden van Neder-Oostenrijk, in de bossen van Stiermarken of in de bergen van Tirol. En zij keerden terug vol hoop: nu het werk gedaan was en men hen niet meer gebruiken kon, wat stond er nu de terugkeer naar huis nog in de weg? Maar de dagen gingen voorbij en hun hoop werd niet vervuld. November, december… Kerstmis leek hun dan de uiterste datum voor de bevrijding; dàn zou het gebeuren! Maar ook Kerstmis ging voorbij, en Nieuwjaar. (…) En toen, plots, de verlossende tijding: tweeduizend Vlamingen mochten naar hun heimat terugkeren! Maar was het wel waar? Na de eerste uitbarsting konden zij het niet meer geloven; het was weer eens een vals gerucht dat morgen zou gelogenstraft worden… Er werden echter lijsten opgemaakt van de tweeduizend die in aanmerking kwamen, en de mannen die op de bureaus werkzaam waren, vertelden dat het vertrek voor zeer binnenkort was, want de ‘Entlassungsscheine’ werden klaar gemaakt. Nog durfden de krijgsgevangenen niet geloven in het geluk, maar zij werden afgezonderd van de anderen die moesten blijven en men gaf hun alles terug wat men hun had ontnomen bij hun intrede in het kamp, brieven, foto’s, vulpennen, boeken, geld… (…) De tweeduizend marcheren. Hun stap is zwaar en vast. Zij zwijgen als bij een grote plechtigheid en houden het hoofd hoog opgericht. Achter de laatsten wordt de slagboom opnieuw neergelaten, maar dat zien zij niet. Want geen enkele keert zich om, geen enkele heeft nog een blik over voor het kamp.”

Wat die heimwee en berusting uit de titel betreft: de heimwee lijkt er, logischerwijze, bij alle hoofdpersonages een te zijn naar de situatie zoals ze was voor de oorlog hun levens overhoop haalde, toen er nog hoop was op een onbevlekte toekomst, desnoods op een weer proper gemaakte toekomst. En de berusting, “een zich schikken in het onvermijdelijke”, is uiteraard ook gelijklopend, maar toch anders. Peter: “Hij weet nu, dat hij nooit werkelijk van Jenny gescheiden zal zijn en zelfs zéér ver van haar weg, zal zij als een goede engel over hem waken en steunen”. Walter: “En op dit ogenblik weet Walter, weet hij, zo zeker als God er is, wéét hij dat zijn kindje geboren is. En of nu duizend kilometer hen scheiden, bergen en vlakten en stromen en wouden, Walter is bij Martine”. Luc: “Er ligt over haar gelaat oneindige rust en sereniteit. Wijs en diep zijn de ogen. Niet moe, niet dof, wijs en diep. En, ja, daar zijn twee groeven langs haar mond en er zijn ook rimpeltjes rond haar ogen. En ziet hij daar niet enkele zilveren draden in haar haar? Maar haar schoonheid is onaantastbaar. De groeven langs de mond behoren er toe, de rimpeltjes rond de ogen, de enkele witte haren. En de ogen… Hij schouwt in de ogen en wat gebeurt er nu? Er zijn geen rimpeltjes meer, geen groeven, geen witte haren. En zie die glimlach… Zo glimlachte zij toen hij haar voor de eerste maal kuste, een zomeravond, zolang geleden. Zo glimlachte zij, een hemelse glimlach, toen zij huwden. Maar weemoedig werd na enkele jaren de glimlach, weemoedig, omdat er geen kindje werd geboren. En dan kwamen zeker ook de eerste rimpeltjes om haar ogen en de groeven langs haar mond. En de enkele witte haren… Nora… Zoals ze is, is zij hem lief en dierbaar. En hij weet nu ook dat geen stormen hen nog kunnen beroeren. Aan de sereniteit en de rust zal hij zich laven en de wijsheid en de diepte worden wellicht ook eens zijn deel.”

Hoeveel mooier wou u het nog geschreven zien? Voor mij volstaat dit boekje, dit Triptiek van heimwee en berusting, in ieder geval om Valère Depauw onder de auteurs te klasseren waarvan ik niet alleen nog heel wat te lezen heb, maar dat ook graag wil. Het is een beetje dringen wat de boeken betreft die ik op min of meer korte termijn nog ter hand zou willen nemen, maar die van Depauw zijn er dus in ieder geval bij. Dit boek is niet noodzakelijk, zoals de achterflap aangeeft, “wellicht het enige krijgsgevangene-proza van waarde in onze taal”, maar het is zeker een goed begin om met het oeuvre van Depauw kennis te maken.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !