vrijdag 29 oktober 2021

De aanwezigheid – Filip De Pillecyn (boekbespreking door Björn Roose)

De aanwezigheid – Filip De Pillecyn (boekbespreking door Björn Roose)
Zoals ik al vermeldde in mijn bespreking van Monsieur Hawarden heb ik een heel rijtje werken van Filip De Pillecyn in mijn boekenkasten staan en was ik na het lezen van eerstgenoemde exemplaar zéér geneigd om ook snel aan de andere te beginnen. Nu ga ik proberen die neiging een beetje in te tomen omdat de boeken van De Pillecyn zó mooi om lezen zijn dat je er graag nog minstens eentje voor later overhoudt, maar déze novelle, De aanwezigheid, wou ik toch nog graag even lezen vooraleer weer aan wat anders te beginnen.

Jammer dat het boekje, uitgegeven bij Davidsfonds/Clauwaert in 1998 (maar, zoals de achterflap vermeldt, geschreven in 1937), maar zo’n dertig bladzijden dik is (waarvan slechts een goede 21 met tekst) en dus op geen tijd uitgelezen is, maar wát een tijd is dat half uurtje. “Meer dan 60 jaar later brengt ze [de novelle, noot van mij] de lezer nog steeds in beklemmende vervoering”, aldus de tekst op de achterflap, “Suggestief en intimistisch. Een meesterwerkje”, waaraan ik alleen maar kan toevoegen dat dat nog eens meer dan 20 jaar later niet veranderd is.

Als u het boekje ooit tegenkomt, raad ik u echter aan de achterflap niét te lezen. Die geeft inhoudelijk véél te veel weg en dat wil je gewoon niet hebben bij dit verhaal (godzijdank had ik de achterflap niet gelezen voor ik aan het boekje begon). De aanwezigheid is zo’n verhaal dat je gewoon moet toelaten je op sleeptouw te nemen, een verhaal dat helemaal past binnen het magisch realisme, maar dat De komst van Joachim Stiller en andere als magisch realistisch geklasseerde verhalen van Hubert Lampo bijna een kwarteeuw vóór was, vijf jaar eerder dan Johan Daisnes De trap van steen en wolken geschreven werd, en een dozijn jaren eerder dan Simon Vestdijks De kellner en de levenden, kortom in het Nederlandse taalgebied eigenlijk alleen Ferdinand Bordewijks Fantastische Vertellingen moest laten voorgaan.

Zonder iets van de inhoud weg te geven, kan ik verder slechts een paar citaten, even zovele bewijzen van het feit dat Gerard Walschap De Pillecyn niet zomaar “De Prins der Nederlandse Letteren” noemde, meegeven. Dit begin bijvoorbeeld:

“Het is alsof ik niet vooruitkom in de mist van november. Het is een avond als toen mijn vader stierf en ik in razende smart de vesten rondliep. En telkens weer heb ik het gevoel dat er mensen stervend zijn in de klamme huizen waarlangs ik loop.

Het is nog niet laat, maar de stad ligt eenzaam. Mijn eigen stap klinkt tegen mij op, en schijnt krachtiger telkens als ik het verdoezelde licht van een kroegdeur doorga. Dan hoor ik ook in de toenemende verdoffing de stap van iemand die achter mij komt.

Hoelang hoor ik die reeds? Het is alsof de tijd opgenomen werd in de zware, staande mist. Soms komt de stap ver en dan weer is het alsof hij versnelt en heel dichtbij komt. Ik heb het gevoel alsof ik lopen moet tot op de markt, waar de mist tegen veel verlichte huizen opensmelt. Het is niet ver meer: mijn handen zoeken warmte in de geslotenheid van de vuisten, in de vertrouwde diepe zakken. En bij de eerste lichtvlek van de markt blijf ik staan en kijk op mijn horloge.

Nu komt zij voorbij, zij kijkt om, zij gaat verder. Ik heb haar gang niet gezien, zij beweegt vormloos in de nacht.”

En dan deze passage, ergens halverwege het verhaal:

“Ik wil luisteren aan haar hart, ik wil horen of geen verwijderd slaan van het bloed haar nog vasthoudt aan het leven. Er is een nevel voor mijn ogen en ik voel alleen hoe het zachte hemd wijkt voor mijn vingers: mijn hoofd ligt op haar borst. In mijn verwarring hoor ik niets, voel ik niets dan het bruisen van mijn bloed door mijn hoofd. En als ik rechtsta en neerkijk over haar weet ik dat zij dood is en gestrekt in de laatste weerstand die het leven bood.”

Jammer van die paar zetfouten (neem ik aan), maar dat is niet iets dat De Pillecyn, die bij het verschijnen van deze uitgave al 36 jaar zijn plaats op het Gentse kerkhof Campo Santo had gevonden, kan verweten worden. Ik weet voor mezelf dat het een gruwel zou zijn een blik te werpen op, een halve bladzijde te mogen lezen in een boek als De aanwezigheid en nadien het boek nooit meer te aanschouwen, niet eens meer te weten hoe het heet of door wie het geschreven is, het niet meer kunnen terugvinden, enfin. Een gruwel zoals De Pillecyn zelf die – en da’s het laatste citaat dat u van me krijgt – beschrijft in deze passage:

“Sedert jaren leef ik alleen en heb mij zelden eenzaam gevoeld. Mijn avonden zijn nooit ledig; boeken helpen mij over de mensen en hun bedrijf heen. Maar nu voel ik een verlatenheid die nieuw en pijnlijk is. ‘Er war einmal,’ zeg ik; en het is of ik een heel verleden van liefde, en schoonheid verloren heb.”

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !