De derde “novelle” die ik in de afgelopen paar weken heb gelezen (ook deze werd trouwens uitgegeven bij Uitgeverij Davidsfonds / Clauwaert) en sowieso de – voor mij – meest interessante van de drie. En dat terwijl Maskerade in Venetië volgens de achterflap toch het debuut was van auteur Luc De Coen.
Meteen, zo heb ik de indruk, helaas ook zijn laatste boek: behalve dit uit 1994 daterende werkje (54 bladzijden) vind ik immers niks van de auteur terug. Jammer, maar dat verhindert dan anderzijds weer dat hij bij een volgende boek op dezelfde fouten kan betrapt worden: een licht overdreven neiging het verhaal exotischer te maken dan het is door er een hoop Italiaanse termen in te gebruiken (waarvan een niet onbelangrijk deel onverklaard blijft) en de pedalen verliezen in de laatste paar bladzijden.
‘t Is te zeggen: ík verloor de pedalen. Waar het verhaal tot op dat moment magisch-realistisch is, een stijl waar ik het wel voor heb, wordt het vanaf bladzijde 50 gewoon verwarrend en carrément niet meer te volgen. Misschien mocht het een overeengekomen aantal bladzijden niet overstijgen, misschien wist De Coen ook niet meer hoe hij het zou doen aflopen, geen idee, maar de poging om een soortement verklaring te rijmen met een droomsituatie in dat laatste stukje gaat danig de mist in. Zeg nu zelf, hiervan kan je toch niks maken?: “Uiteindelijk zijn al onze indelingen, categorieën, omschrijvingen, normen en waarden slechts gestoeld op overeenkomsten en worden ze constant bedreigd door de onmogelijkheid ze anders dan in taal te kunnen uitdrukken. Die overeenkomsten worden deels bepaald door tijd en ruimte, die op zich alweer twee overeenkomsten zijn.” Toch?
Nu, los van dat einde is dit boekje de moeite waard (in ieder geval om het cadeau te krijgen, wat voor mij het geval was). De manier waarop de auteur de levens van de ik-figuur (geassisteerd door z’n Venetiaanse gids en fotograaf Marsilio), Rosalba, en donna Catarina aan mekaar koppelt, plus uiteraard het voor het genre typische Kontrollverlust bij het hoofdpersonage, deed me sterk denken aan John Fowles’ De Magiër, wat voor wie dat laatste gelezen heeft alleen maar een compliment kan zijn. Een scène als deze effent daarbij duidelijk het pad: “Dan kijkt ze mij recht in de ogen en zegt zacht maar doordringend: ‘Deze stad is niet uit steen, maar uit mensen gemaakt en ook uit het verborgen wezen van hun dromen.’ Ik wil uitleg vragen, maar nog voor ik een woord over mijn lippen krijg, geeft Marsilio haar een handkus en met alweer een hoofdknik neemt ze afscheid van mij. Hij neemt me bij de arm en voert me mee naar de Calle Donna Onesta, waar hij woont. Donna Catarina, vertelt hij, weet veel, heel veel, meer dan je voor mogelijk houdt, ook dingen die je nornmaal niet kunt weten. ‘Maar wat betekenen haar woorden, Marsilio?’ ‘Op zijn minst dat ze geïnteresseerd is in jou en het voorval. Misschien weet zij meer, misschien wil zij je helpen. Heb geduld!’ antwoordt Marsilio (…)”.
En dat terwijl De Coen intussen niet alleen met de Italiaanse woorden – mijns inziens dus overtollig – maar ook met de rest van de tekst duidelijk maakt dat we in Venetië, en bij uitbreiding in de laars zitten. Gondels, kanalen, maskers, het passeert allemaal de revue, maar ook ijs (“We staan bij Causin op de campo Santa Margherita en het zelfgemaakte ijs smaakt inderdaad bijzonder goed.”) en de manier waarop Italianen praten (“Zijn handen blijven geen moment stil en na een tijdje kijk ik meer naar hem dan dat ik echt luister.”)
Waarna de auteur ook nog de uitgebreidste tekst die ik ooit onder ogen gekregen heb over een straaltje water dat langs een lichaam loopt, produceert: “Ze schepte met haar hand wat water, dat ze straalsgewijs over haar voorhoofd liet glijden. Een stroompje koel water liep langs haar oog en neusrand, rond haar mondhoek in haar hals, waar het versterkt met andere lijntjes water, zich een weg baande tussen haar sleutelbeenderen door naar beneden. Daar splitste het stroompje zich en vertakte over haar rechterborst, die, nu ze haar hand onder haar hoofd vandaan had gehaald, iets lager lag. Het water draaide zich aarzelend rond haar tepel, stortte dan in de diepte en vormde een doorzichtige vlek op het witte katoen. Een bredere vertakking verder naar beneden vloeide weer samen tot het water in haar navel een meertje vormde, dat dan overstroomde en langs beide kanten een band rond haar buik tekende. Een lichte verandering in positie veranderde de loop van het water en hoe meer water ze over zich liet stromen, hoe meer ze zich bewust was van haar lichaam, van plaatsen op haar lichaam waar ze zich anders nooit bewust van was.” In een boekje dat je op een korte avond uitleest, vormen dit soort passages zeker een belangrijk deel van het leesplezier, de reden ook waarom je aan zo’n verhaal de voorkeur zou geven boven pakweg een lang artikel in een tijdschrift. En een terugkomend thema ondanks de kortheid van het verhaal. Regen, de lagune, een waterval, de kanalen: you name it, you got it.
Wat ik helaas dus niet kan zeggen van dat einde. “Zes meisjes dansen om mij heen. Een zevende helpt me overeind en leidt me de grote zaal binnen. De zes meisjes omringen ons in twee reien van drie, dansen met afwisselend hoekige en vloeiende bewegingen op het ritme van onze stappen”, is okee, net zoals “Een jongeman, omgeven door zes mannen en begeleid door een vrouw, betraden de loge naast die van Rosalba”, maar behalve dat er duidelijk gespeeld wordt met het magische getal zeven, kan ik daar helaas niks mee. Dat iemand het Engelse hoofdpersonage (geen idee waarom De Coen er per se een Engelsman van wou maken) uitnodigt om op de troon van de doge te gaan zitten, snap ik, net zoals het feit dat ene Querini in de loge van de doge (die rijm zat niét in het boek, trouwens) op diens stoel gaat zitten, maar het verband tussen Querini en dat hoofdpersonage ontgaat me volkomen. Een beetje een kuteinde dus, maar misschien verstaat u het wél. Als u dit boekje dus gelezen hebt of nog zou lezen, dan mag u me dat altijd laten weten.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !