dinsdag 12 oktober 2021

Bloemen van het kwaad – Gedichten van dictators – Paul Damen (boekbespreking door Björn Roose)

Bloemen van het kwaad – Gedichten van dictators – Paul Damen (boekbespreking door Björn Roose)
Ik kan me niet meteen herinneren dat ik ooit een gedicht zou geschreven hebben, dus is het risico klein dat ik in een eventueel vervolg op deze ‘bloemlezing’ van Paul Damen terechtkom, zelfs als ik als een volgende stap in mijn zéér succesvolle carrière het dictatorschap zou overwegen. Gelukkig maar, want de meeste van deze heren (én dames – er zijn er zowaar een paar bij) zullen nog minder gemist worden als dichter dan als dictator. Terwijl de twee stielen eigenlijk – bad pun intended – dichter tegen mekaar aanliggen dan je zou denken. Zoals Menno Wigman in zijn voor het overige wel zeer overbodige nawoord schrijft: “Misschien is het niet eens zo vreemd om het hier even over de herkomst van het woord ‘dichten’ te hebben. Dat stamt namelijk af van het Latijnse ‘dictare’: ‘met nadruk zeggen’ alsook ‘opstellen’ of ‘voorschrijven’. En geloof het of niet, zowel ‘dichter’ als ‘dictator’ stamt van hetzelfde Latijnse woord: ‘zeggen waar het op staat’ of ‘met het woord dwingen’. Anders dan we zouden kunnen denken werd poëzie in de oudheid vaak gezien als een vorm van politiek bedrijven. Hoogstwaarschijnlijk waren de allereerste dichters priesters die magische spreuken uitten om de werkelijkheid te bezweren en de dingen naar hun hand te zetten.”

Maar goed, Menno Wigman, die, aldus de info vooraan in het boek “met het oorspronkelijke idee kwam”, is intussen overleden, net zoals de andere dichters die in het boek aan bod komen. Okee, Radovan Karadžić leeft nog (al is niet voorzien dat hij voor daar een einde aan komt nog op vrije voeten zal zijn), maar zelfs de op het moment waarop het boek verscheen (februari 2016) nog in leven zijnde heren Fidel Castro en Robert Mugabe hebben intussen al het tijdelijke voor het eeuwige verwisseld, dus is er allicht niemand meer die nog z’n beklag zal komen doen over de wijze waarop ze door Paul Damen behandeld worden (al zijn er natuurlijk een paar die opvolging hebben gekregen). Dit boek bevat namelijk wel wat meer dan de Gedichten van dictators uit de titel. Bloemen van het kwaad omvat náást die gedichten – overigens weergegeven in de oorspronkelijke taal en de vertaling in het Nederlands (waarvoor Damen onder andere beroep mocht doen op de intussen óók al overleden Hafid Bouazza) – en enige uitleg óver die gedichten namelijk ook telkens een biografietje van de auteurs daarvan.

In de meeste gevallen heeft Damen zich daarvoor méér van lachgas dan van vitriool bediend. In sommige gevallen ligt dat anders. Als het er op aankomt even duidelijk te maken dat je ook niet kan zeggen dat élke dictator een slechte dichter was bijvoorbeeld: “De mate van moordzucht zegt niets over de kwaliteit van hun werk. Soms maken gestoorde massamoordenaars poëzie van grote schoonheid. Dat wil er niet bij iedereen in. In politiek correcte kringen wekken dichtende dictators slechts afschuw op, juist omdat het dictators zijn. Dat Mussolini én moordenaar én maker van gevoelige regels is, dat kan er niet in. Toch is het zo. Een pathologisch moordenaar als Radovan Karadžić levert bloed-en-bodem-poëzie, maar die zit goed in mekaar.” Of om een paar “kletsen” uit te delen aan de meelopers/fans van een aantal van die dictators in Nederland en elders: “De op vele petjes prijkende Ernesto ‘Che’ Guevara lustte wel pap van het kelen van ‘kapitalisten’, ‘agenten’ en ‘verraders’, of andere bloemrijke beschrijvingen waarmee hij zijn beulswerk begeleidde. Hij liet als gevangenisdirecteur een groot raam in zijn werkkamer uitzagen om de massa-executies beneden beter te zien. Zelf schoot hij er ook wel ‘ns een paar – zet u dát er maar bij op uw schooltas”. Of: “(…) ondanks alle moord en doodslag kon bij sommige Nederlandse intellectuelen de Grote Voorzitter [Mao Zedong, noot van mij] niet stuk. En dus omschreef de Amsterdamse socioloog Wim Wertheim in 1970 de Culturele Revolutie, de moord op miljoenen, als ‘een heldhaftige poging’ van voorzitter Mao om ‘het teruglopend getij in de revolutie tegen te houden en opnieuw het enthousiasme van de guerrillero’s van het eerste uur op te wekken’. Volgens diezelfde Wertheim was China het bewijs dat ‘een socialistische maatschappijordening’ de milieuvervuiling beter in de hand kon houden. En inderdaad: wie dezer dagen de bruingele mist ziet die volcontinu boven de Chinese hoofdstad hangt (op de enkele weken na tijdens de Olympische Spelen dat personenauto’s verboden waren) moet het professor Wertheim alsnog nageven: de Chinezen weten álles van luchtverontreiniging.”

En toch mogen er bij een aantal van de “gebundelde” figuren wel kanttekeningen gezet worden wat hun dictatorschap betreft. Damen doet dat zélf al in zijn inleiding: David (die van Goliath en van vele tienduizenden andere moorden) bestond wellicht niet en Osama bin Laden had dan wel ettelijke duizenden doden op zijn geweten en had de ambitie om dat aantal nog flink aan te dikken, maar zijn “wereldkalifaat” kwam er niet en een land waarin hij de absolute chef kon spelen, had hij niet. En dan zijn er ook nog keizer Hirohito (of hij van niks wist, is twijfelachtig, maar hij was wel een pracht van een handpop voor de militairen die het “onder” hem voor het zeggen hadden) en Eugène Terre’Blanche. Die laatste was ongetwijfeld geen brave ziel, maar verder dan voorman van de Afrikaner Weerstandsbeweging heeft hij het toch echt niet geschopt. Volgens mij heeft Damen hem er dan ook alleen maar bij gehaald omdat hij toch iets “wit” wou hebben in het rijtje van min of meer eigentijdse dictators op het zwarte continent, Idi Amin Dada, Jean-Bédel Bokassa en Robert Mugabe. Hij had dan ook naar zichzelf moeten luisteren toen hij in het desbetreffende hoofdstuk schreef “vandaar dat hij eigenlijk niet in dit boek thuishoort”.

Misschien had hij dan weer wel die paar dictators die hij niet in zijn boek opnam toch moeten opnemen: “(…) die mogen in een volgende druk of in andermans boek. Kemal Atatürk bijvoorbeeld, groot dichter én drinker, gestorven aan een levercirrose: neen. Mohammed, de profeet (vzmh). Hoewel even analfabeet als Amin voldoet hij aan alle criteria (gedichten, genocide, God als ghostwriter, gewelddadig), maar nee. Zo’n oranje overall stáát mij trouwens niet.”

Enfin, over naar diegenen waar Damen het wél over heeft. In volgorde: koning David, Nero, Haroen al Rasjied, Dzengis Khan, Sultan Süleyman I, Ivan IV, Elizabeth I, Erzsébet Báthory, Maximilien de Robespierre, Napoleon Bonaparte, Iosif Stalin, Benito Mussolini, Adolf Hitler, António de Oliveira Salazar, Mao Zedong, Ho Chi Minh, keizer Hirohito, Juan Péron, Papa Doc, Fidel Castro, Ernesto ‘Che’ Guevara, Nicolae Ceaușescu, Kim Il Sung, Kim Jong Il, Pol Pot, Idi Amin Dada, Jean-Bédel Bokassa, Robert Mugabe, Eugène Terre’Blanche, Ruhollah Khomeini, Saddam Hoessein, Moammar Al Kadhafi, Saparmurat Niazov, Radovan Karadžić en Osama bin Laden. Zelfs uit elk van hun “biografieën” iets citeren, zou deze bespreking te lang maken, dus ik beperk mij (met pijn in het hart) tot een aantal daarvan:

– over koning David: “Doorgaans figureert hij als een kwezel met lang haar en een harp, die hoogstens gladde kiezels naar bovenmaatse mensen slingert. Maar David ha Melech, zoals hij doorgaans wordt aangeduid, was geen homo met een harpje. David was wel degelijk een dictator (…) en dat David de dommekracht Goliath vernedert door hem te doden met een simpele kiezelsteen, is begrijpelijk. Maar hij hakt hem ook met zijn eigen zwaard het hoofd af, terwijl hij eerder bij God gezworen had geen zwaard te gebruiken, en paradeert rond met dat hoofd. Overkill, heet dat”;

– over Nero (die de schrijver verdedigt tegen wat “Romeinse roddelkonten”, christenen en anderen wie dat goed uitkwam zoal over hem gefantaseerd hebben): “(…) ja, hij benoemde zijn paard tot senator, hetgeen vanwege de aanhoudende sabotage door de senaat een hele verbetering genoemd mag worden. (…) Nog lang na zijn dood zongen Romeinen zijn gedichten en liedjes, schrijft Tacitus. Zó slecht kunnen die teksten dan niet geweest zijn. Zijn opvolger Otho doopte zich om tot Nero om bij het volk in het gevlij te komen. Dat geeft minstens aan dat Nero niet massaal gehaat werd. Zelfs nog honderd jaar na Nero’s dood doken Romeinen op die beweerden dat ze de teruggekeerde Nero waren. Het volk legde bloemen op zijn graf tot de rooms-katholieke kerk pontificaal een punt achter die populariteit zette door boven op de keizerlijke knoken op het Piazza del Populo een knots van een kerk te plaatsen”;

– over Haroen al Rasjied: “Haroen ligt begraven in Tus, het huidige Mashad in Noord-Iran, het buitengewest dat hem zoveel hoofdbrekens opleverde, bij de grootste moskee ter wereld. Hij deelt deze bedevaartsplaats met Imam Reza, die nota bene door Haroens zoon Al-Mamoen vermoord werd. Wie daar nu openlijk [zoals al Rasjied zeer graag deed, noot van mij] een glas wijn bestelt, wordt waarschijnlijk door de lokale ajatollahs opgehangen”;

– over Dzjengis Khan: “Een van Dzengis’ tactische vindingen was de inzet van de builenpest. In zijn tijd had die binnen enkele dagen dodelijke ziekte zich al verspreid langs de zijderoute van China naar Europa. Mocht een beleg te lang duren, dan liet Khan pestlijken over de muren katapulteren. En dan was het afwachten tot de uitgestorven stad afgebrand kon worden”. In het geheel niet grappig, natuurlijk, maar ik had die techniek tot nu toe alleen in de film Flesh and Blood (van Paul Verhoeven) gezien en was me er eigenlijk niet van bewust dat die écht werd gebruikt;

– over Süleyman I: “Süleyman vertrouwde haar meer dan zijn adviseurs. Zij kon op die manier aanzienlijke invloed uitoefenen op de politieke contacten tussen Oost-Europa en het Ottomaanse Rijk: het eerste werd door het laatste voornamelijk beschouwd als een gebied waar je je slaven vandaan haalde. Op massale schaal: in de zestiende eeuw belandden zo’n 2,5 miljoen Oekraïners op de oosterse slavenmarkt”. Een bekend gegeven voor wie het wíl kennen, maar clubjes als Black Lives Matter gaan er voor het gemak toch maar even van uit dat “witten” altijd daders zijn en de slachtoffers altijd “zwart”;

– over Ivan de Ontzagwekkende (Ivan IV, alhier beter bekend als Ivan de Verschrikkelijke): “Om ook wat bij te dragen ging Ivan maar vast oefenen op vogels en kleine huisdieren, die hij graag mocht martelen. Spoedig ging hij over op het grotere werk, brak een bojarenzoon zijn benen bij het vechten en verkrachtte minstens één dienstmeisje. Waar andere kinderen zich vermeien met priktol, knikkeren of croquetspel, wierp Ivan puppy’s van torens, om dan snel naar beneden te rennen om het hondje te zien sterven. Ook liet hij zijn paard in de overbevolkte straten van Moskou vertrappen wat hij tegenkwam. Hij dronk als een Maleier, sloeg geen orgie over en ging vanaf zijn dertiende naar de hoeren. Daarnaast speelde hij met plezier een mopje op de trombone”;

– over Elizabeth I: “De vraag is ook of Elizabeth een zwangerschap zou riskeren. Niet alleen vanwege de effecten op de troonopvolging: ze zou bijna onherroepelijk met de verwekker moeten trouwen en in die tijd stond de man boven de vrouw, hetgeen nogal complicerend is als je de baas van Engeland bent. Elizabeth liet zich niet opzijschuiven. Ten tweede had Elizabeth in haar leven nogal wat nadelen gezien van zwangerschap: dan was de dood dichtbij. Haar moeder Anne Boleyn was onthoofd vanwege haar miskramen, haar stiefmoeder Catherine Howard wegens overspel, haar andere stiefmoeder Catherine Parr stierf tijdens de bevalling, evenals haar grootmoeder Elizabeth van York en haar stiefmoeder Jane Seymour. Dat maakte seks en zwangerschap een risico. Plus: haar eerste liefje Thomas Seymour was onthoofd. Dan vergaat de zin in seks je wel. Op haar achtste verklaarde ze al nooit te zullen trouwen”;

– over religie ten tijde van Erzsébet Báthory (de zogenaamde “bloedgravin”): “De landstreek was op het hoogtepunt van de reformatie de grens tussen concurrerende godsdiensten. Martin Luthers hervormingen sloegen aan bij de Slowaken en de Duitstalige minderheid, terwijl de Hongaren het protestantisme van Johannes Calvijn aanhingen. In het Oosten zat de Grieks-orthodoxe kerk, en door alles heen een vrij grote rooms-katholieke meerderheid. En dan stonden ook nog de Ottomanen voor de poort van Hongarije en bedreven boeren op het Slowaakse platteland voor de zekerheid ook boomaanbidding of duivelsbezwering”;

– over de revolutionaire rechtbanken ten tijde van de Franse Revolutie onder het terroristische beleid van Maximilien de Robespierre: “Nauwkeurig hielden de revolutionaire rechtbanken bij uit welke klasse de onthoofden kwamen. Daaruit blijkt de willekeur: slechts 6% was afkomstig uit de gehate adelstand of uit heersende klassen, tegen 29% arbeider en 38% boer”;

– over Stalin (Iosif of Jozef, naargelang u wenst): “Een hardwerkende echtgenoot was hij evenmin: hij voorzag in zijn levensonderhoud met gewapende bankovervallen. Daar lees je ook niet veel meer over, dat de zegenrijke socialistische revolutie der bolsjewiki begon met bankovervallen op provinciale bijkantoren. Zoals we ook weinig lezen dat Stalins tweede vrouw, Nadezjda Alliloejeva, na een feestje vanwege vijftien jaar Oktoberrevolutie op 8 november 1932, na een ruzie met Stalin dood werd aangetroffen. Officieel stierf ze aan een acute blindedarmontsteking. Officieus pleegde ze zelfmoord. De Walther-revolver waarmee dat gebeurd zou zijn, zíjn revolver, hield ze in haar linkerhand terwijl ze rechtshandig was. De dokters Levin en Pletnev, die hun handtekening niet onder die ‘blindedarmontsteking’ wilden zetten, werden geëxecuteerd. Ook weer opgelost”;

– over António de Oliveira Salazar: “In maart 2007 werd António de Oliveira Salazar, de meest roomse zoon van Portugal, zijn moeder en de Maagd Maria, bij televisieverkiezingen tot de ‘Grootste Portugees aller tijden’ gekozen. Hij haalde 41% van de 159,245 uitgebrachte stemmen. Dat was ruim vóór wereldreiziger Vasco da Gama en fadozangeres Amália Rodrigues” (en zo’n 37 jaar na zijn dood, voor de duidelijkheid);

– over Papa Doc (François Duvalier): “Het presidentschap van dertig jaar Papa Doc op Haïti bewijst wat er gebeurt als slaven in de nieuwe wereld een nieuw bestaan opbouwen, maar terugvallen in de oude Afrikaanse natuurgodsdiensten. Dat is exact wat gebeurde met Papa Doc, ooit een verdienstelijk plattelandsarts, later een dictator die de hoofden van zijn tegenstanders in de ijskast bewaarde omdat zijn voodoogeest hem dat vroeg. Dertig jaar dictatoriaal schrikbewind, coup na tegencoup, met een lichtdebiele zoon als opvolger die Papa’s traditie van Tonton Macoutes en terreur voortzette in een regelrecht roofbewind, tienduizenden moorden, martelingen – misschien had de familie beter braaf katholiek kunnen blijven”;

– over de liefde van t-shirtheld Ernesto ‘Che’ Guevara en zijn compañero Fidel Castro voor homo’s: “In diezelfde jaren zestig vond hun held Castro maricóns, homo’s, een afwijking, een uitwas van grootstedelijke decadentie. ‘Op het platteland héb je helemaal geen homo’s.’ Voor de revolutie waren ze waardeloos: ‘een afwijking van de natuur die botst met wat wij als een communistische militant beschouwen’. En dus stuurde Castro deze ‘agenten van het imperialisme’ naar concentratiekampen, de Unidades Militares de Ayuda a la Producción. ‘Militaire Eenheden voor Steun aan de Productie’ – dwangarbeiderskampen voor alles wat als dissident gold. Boven de poort van het maricón-kamp stond: ‘we zullen een man van je maken’ en op hun kamppak prijkte een ‘P’: pedo, prostitutee of ‘pimp’ – souteneur. De uitvinder, oprichter en beheerder van die kampen heette Che Guevara”;

– over het schijnproces tegen Nicolae Ceaușescu: “Had Ceaușescu een écht proces gekregen, met bijvoorbeeld westerse waarnemers, dan had mogelijk alleen dat ‘vernielen van openbaar eigendom’ standgehouden, gezien de rampen die hij aanrichtte aan oudheden”;

– over de Amerikaanse militaire operatie die tot het aan de macht komen van Pol Pot in Cambodja leidde: “Na een rechtse coup door generaal Lon Nol sloeg het staatshoofd prins Norodom Sihanouk de handen ineen met de communisten. Alle partijen waren toen al aan het moorden. Tegelijkertijd vielen, vanwege hun oorlog in het belendende Vietnam, de Amerikanen Cambodja binnen en gooiden er een half miljoen ton aan bommen op. Dat is driemaal zoveel als op heel Japan gedurende de hele Tweede Wereldoorlog. Cambodja is de helft kleiner dan Japan. Een half miljoen doden verder maakte de Rode Khmer, zoals de partij van Pot zich inmiddels noemde, gebruik van de chaos en veroverde op 17 april 1975 de hoofdstad Pnom Penh. Pol Pot, de leider, stuurde diezelfde dag nog alle 2,5 miljoen inwoners naar het platteland. Uithongering, marteling, werkkampen, concentratiekampen, massaexecuties volgden”;

– over Idi Amin Dada: “Amins hofmakerij van vrouwen was vrij helder: als de ontboden vrouw niet kwam, werd ze doodgeschoten. Als ze wél kwam, verkrachtte hij haar en sloeg haar in elkaar. Wie na al deze romantiek nog steeds niet zijn zoveelste vrouw wilde worden, liet hij alsnog doodschieten”;

– over de menseneterij van Jean-Bédel Bokassa: “Daar werd hij vrijgesproken van kannibalisme, niet omdat hij in tranen verklaarde geen kannibaal te zijn, maar omdat een latere president kannibalisme inmiddels niet-strafbaar had gesteld ‘als het voor eigen gebruik is’”;

– over de laatste koran van Saddam Hoessein: “Zijn megalomanie ging zover dat hij een jaar lang zijn bloed liet aftappen tot een totaal van 26 liter, en daarmee de gehele Koran liet uitschrijven. Dit nu stelt Irak voor een dilemma: bloed is, met excuses voor de zionistische term, zo onkosjer als wat, maar de Koran vernietigen is pure heiligschennis. En zo heeft Saddam Hoessein nog een even bloedig als blijvend monument voor zichzelf weten te plaatsen”;

– over Moammar al Kadhafi: “Terrorisme raakte uit, Mao ging dood en met God ging het ook niet best – Kadhafi bleef voor veel westerse intellectuelen de Che Guevara van de woestijn, een lichtend voorbeeld, een linkse Lawrence of Arabia”;

– over de prestaties van Saparmurat Niazov: “Dat hij baarden verbood, en lang haar en honden strafbaar stelde bracht het quotum Turkmeense hipsters terug tot nul. Ook werd meisjes verboden mini-jurken te dragen, en mannen mochten geen gouden tanden meer hebben. Dat hij het playbacken verbood, zelfs in de huiselijke kring, kan alleen maar worden toegejuicht, en dat hij een meteoriet naar zichzelf noemde, wie zit daarmee? Die speciale feestdag voor zijn ouders siert hem. De nationale herdenkingsdag voor de meloen en die voor het Turkse tapijt, dat was al iets meer bizar”;

– en ten slotte over het einde van Osama bin Laden: “Op 1 mei 2011 werd Osama bin Laden doodgeschoten in zijn ruime bungalow te Abottabad, Pakistan, door een Navy Seal-team van twee MH-30 Black Hawk-helikopters, drieëntwintig Amerikaanse commando’s, een Pakistaanse tolk en één hond die Cairo heette”.

Zoals gezegd een selectie gemaakt met pijn in het hart, want de meeste van de biografietjes zetten op z’n minst aan tot het lezen van méér over de onderwerpen ervan en zijn ondanks die onderwerpen door de band genomen zeer grappig. Maar het boek heeft, minstens als kapstok, toch wel die gedichten uit de titel, dus wil ik deze lange bespreking niet beëindigen zonder daar nog even op terug te komen. Op het Lied van David bijvoorbeeld waarin hij zijn god vraagt “sla mijn vijanden op hun gezicht, breek de rotzakken hun tanden” (ik kan er alleen maar van uit gaan dat de vertaling uit het Hebreeuws hier correct is). Of op de Grote Wet van Dzjengis Khan met zijn realpolitische benadering van de dronkenschap: “Als het onmogelijk is de drank te laten staan, / mag een man driemaal per maand dronken worden. / Als hij dat meer dan driemaal doet, is dat een strafbaar feit. / Beter is slechts tweemaal per maand dronken te worden, / en een keer per maand is helemaal prijzenswaardig; / en wie kan beter zijn dan die helemaal niet drinkt? / Maar ja, waar vind je iemand die nooit drinkt? / Vond men zo’n man, het hoogste respect was hem waardig”. Of op On Monsieur’s Departure van Elizabeth I met het af en toe zeer Nederlands aandoende Engels (“I seem stark mute, but inwardly do prate” en “His too familiar care doth make me rue it”). Of op de als “gedicht” opgenomen zelfbedachte titel van Idi Amin: “His Excellency President for Life, / Field Marshal Al Hadji Doctor Idi Amin / (Awo-Ongo Angoo Alemi Dada Oumee), / Victorious Cross, Distinguished Service Order, Military Cross, / Lord of All the Beasts of the Earth and Fishes of the Sea, / King of Scotland, and Conqueror of the British Empire / in Africa in General and Uganda in Particular.” Of op het toch wel mooie stuk proza (een gedicht valt het niet te noemen) dat Kadhafi (of “Qadhafi, Gadhafi, Gadaffi, Gadhdhafi, Khadaffi, Kadaffi, Khadafy, Qadaffi, Quaddafi, of zelfs Quathafi” al naargelang de pet van de man stond) wijdde aan De stad en de onpersoonlijkheid ervan.

Of op het prachtige Dwaalster van Eugène Terre’Blanche. Ik geef het u mee in het Afrikaans omdat de noodzaak van een “vertaling” daarvan naar het Nederlands me volkomen ontgaat en op geen enkele manier een toegevoegde waarde heeft:

“Tussen volmaakte sterre
Hang ‘n goudkleur maan
En ek grawe na herinneringe diep gebore
Na die dwaalster se ontstaan

In watter vreemde nag
Het die skitter ster uit sy baan
Met groter glimkrag
Sy eie koers gegaan

Dwarsoor die melkweg se wit
Het hy gillend en glimmend gegly
In sy afdraande rit
By planete en sterre verby

Op die rand van die afgrond
Het Hy gestaan
Met hande deur spykers verwond
En Hy gryp my, want ek wou saam”

Of op het om een of andere duistere reden in een verouderd Nederlands omgezette gedicht “Ich gehe manchesmal in rauhen Nächten” van Adolf Hitler en het véél beter bekende Denk’ es!: “Het gedicht is, gedrukt als prent of wandtegel, volledig onderdeel van de Duitse cultuur geworden. Hitler hangt daarmee nog immer in ontelbare huiskamers. Moge alles wat hij liet bouwen voor de eeuwigheid van het Duizendjarige Rijk verpulverd zijn, dan staat dit gedicht nog als een huis. (…) Het tranentrekkende gedicht staat inmiddels op talloze bidprentjes. Zonder bron. Vaak, zoals in de de [sic] moederdagbijlage van het damesblad Neues Land van 6 mei 2005, wordt het toegeschreven aan ene Adolf Mayer – terwijl die Adolf toch een nette landbouwingenieur was die zich enkel bezig heeft gehouden met het bestrijden van de virussen in tabaksplanten. Hoe dan ook, wie het leest betreurt dat Hitler als dichter vergeten is in de vaart der volkeren. Het is sentimenteel, maar het is effectief. Neem nu, slechts ter vergelijking, de navolgende wandtegelregels van Toon Hermans, de besnorde bard uit Limburg: ‘een moeder sterft altijd te vroeg, al wordt zij nog zo oud, je bidt dat God haar sparen zal, omdat je van haar houdt.’ Enigszins van dik hout, om het rijmschema voort te zetten. Wie daarentegen ziet hoe subtiel Hitler dezelfde thematiek aansnijdt in zijn poëem, kan slechts bedremmeld zwijgend aan de zijkant staan.”

Alleen … slaat Paul Damen daar de bal volledig mis: Denk’ es! is helemaal niet het werk van Adolf Hitler, maar van Georg Runsky. Bijzonder grappig omdat Damen er een aantal andere mensen van beschuldigd hun bronnen niet goed gecontroleerd te hebben. Wie het hele verhaal ter zake wil lezen, zou ik dan ook zeker een bezoekje aan deze pagina van Bart F.M. Droog aanraden. Wie daarna nog niet genoeg heeft, kan overigens verder surfen op dezelfde website en er een hele uitgebreide aanval op Bloemen van het kwaad – Gedichten van dictators en de auteur daarvan, Paul Damen, lezen. Ik heb die zelf niét gelezen (ook maar ontdekt tijdens het maken van deze bespreking), maar gezien de mate waarin Droog zichzelf serieus neemt, is die “bespreking” allicht smullen geblazen.

Als allerlaatste tekstje neem ik hier echter Varie (a Clara Petacci) van Benito Mussolini op. Dit gedicht zou aangetroffen zijn in de binnenzak van de Duce toen hij werd opgepakt door partizanen en was meteen ook zijn laatste. Zelfs Droog spreekt niet tegen dat dat klopt, die gaat enkel tekeer over de zogenaamde brief van Churchill en een of ander gedicht getiteld “Valerie”, dat ook al “een vervalsing” zou zijn (in zijn kwaadheid op “Paul Damen en al de onnozele zielen die hij verleid heeft tot het aanschaffen van zijn boek” verliest Droog duidelijk af en toe de pedalen). U krijgt het, al dan niet afgewerkte, gedicht in het Italiaans mee. Mijn jaartje Italiaanse avondschool ligt helaas alweer een jaar achter mij (ik had er geen zin meer in toen er overgeschakeld werd op afstandsonderwijs en zie het nut er niet meer van in nu ik niet meer vrij kan reizen), maar het overgrote deel van het gedicht begreep ik al. Met “ne meerderen effort” (dixit Gerrit Callewaert uit Bavikhove) van uwentwege komt u er misschien ook wel, maar ik doe er voor de zekerheid de vertaling door Lisa de Groot en/of Liesje schreuders (die aldus de uitleg achteraan in het boek de gedichten van Mussolini zouden vertaald hebben naar het Nederlands) even bij:

“come una nuvola
così io vorrei un mattino
svegliarmi improvviso
sentirmi leggero
perdute le scorie
della materialità
sentirmi vicino
agli esseri cari
liberato lo spirito
ai lidi immortali.”

“zo, als een wolk,
zo wil ik een ochtend
plotseling ontwaken
verderlicht wakker worden
bevrijd van de metaalslakken
van het materiële
me vlakbij voelend
bij alles wat lief is,
de geest bevrijd
op weg naar onsterfelijke oevers.”

Die “metaalslakken” zijn er misschien een beetje over (al is het een van de mogelijkheden naast, bijvoorbeeld, “afval”), maar die “onsterfelijke oevers” heeft Mussolini in ieder geval bereikt. Sterven heeft hij er, net zoals alle andere mensen, uiteraard voor moeten doen, maar laat ons wel wezen: wie is er zoveel jaar na datum nog geïnteresseerd in de gedichten van de gemiddelde democraat? Ik mag dan, dixit Bart F.M. Droog tot de “onnozele zielen” behoren, maar Damen heeft met dit Bloemen van het kwaad – Gedichten van dictators in ieder geval een interessant en lezenswaardig werk afgeleverd.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !