Zoals wel vaker het geval is, heb ik er geen flauw benul van hoe dit boekje in mijn boekenkasten is verzeild, maar ik vroeg me toen ik er ongeveer een halve bladzijde ver in was toch wel af of ik toevallig een milde schenking uit een jeugdbibliotheek had gekregen. Na Zwerfvogel van Angèle Dalschaert, dat ik vorige week las, had ik met dit Pieterluit van Felix Dalle zelfs de indruk dat dit voor een nóg jonger publiek bestemd was:
“Ik heb nog zoveel te doen, moeder, eer het avond wordt. Geef me gauw mijn verf en mijn kwasten, want ik wil een sparreboompje schilderen. Vannacht heb ik nog eens zo stil gedroomd. Ik ben er heel zeker van dat je mijn bed heel zacht hebt opgeschud en er verse lakens hebt opgelegd, mijn moeder. Ik droom altijd zo mooi als je me ‘s avonds op mijn voorhoofd hebt gezoend!
Zo sprak Pieterluitje. Hij zat weerom in zijn karretje in de zon. Hij had twee lamme beentjes. Wij schrikken altijd wat als we ergens zo’n jongetje zien. We blijven eens kijken van ver en dan lopen we gauw weg. Wat jammer, zeggen we dan aan onze moeder, en zou Pieterluitje ooit nog kunnen lopen zoals wij?”
Strontvervelend. Of kinderachtig. Of beide. Weet ik veel: mijn kindertijd ligt al lang achter mij en ik herinner me zelfs niet meer in wat voor stijl mijn toen favoriete jeugdserie De Vijf (van Enid Blyton) geschreven was. Alleen … schreef Felix Dalle, voor zover ik dat kan achterhalen, eigenlijk niet speciaal voor een jeugdig publiek. De in 1945 tot priester gewijde Dalle werkte wel zo’n 18 jaar in het onderwijs vooraleer hij hoofdredacteur van Kerkelijk Leven, later Kerk en Leven, werd, maar een jeugdauteur was hij niet echt en in de laatste paar bladzijden van dit boekje (amper 80 bladzijden dik) is het, tsja, kinderachtige, ook grotendeels verdwenen.
Clever is Dalle overigens ook wel een beetje als hij verwijst naar een van zijn andere boeken (Klabbatse) zonder dat expliciet te noemen: “Anders zouden we nog gaan denken dat er iets in zijn hoofdje niet helemaal in orde is, zoals het soms gebeurt met lamme jongens als Pieterluit. En zoals het vroeger gebeurd is met Klabbatsje, die wij langs de Leie heel goed hebben gekend.”
Maar goed, voor het geval u nog meer wil weten over “lamme jongens als Pieterluit”: dit verhaal gaat dus over een jongen in een rolstoel en een meisje (Rozemaranne) dat hem graag mag. Hij leeft vooral in dromen, zij wil zijn dromen kennen, hij duwt haar weg, zij zoekt hem desondanks steeds weer op en aan het einde leefden ze allebei nog lang en gelukkig. ‘t Is te zeggen, daar kan je van uit gaan, want (spoiler alert) Dalle eindigt het verhaal met: “Waarom rij ik niet met mijn karretje in de Leie, Rozemaranne, misschien is de dood vanavond heel mooi? God, zei ze, ik denk dat God in de nacht hier over de Leie wandelt en vlak voor ons staat! En ze gaf hem haar eerste zoen.”
Zeer … priesterlijk, zeer naïef, zeer voorspelbaar, zeer vervelend, zelfs al zitten er af en toe stukjes in, bijvoorbeeld over hoe Pieterluit een doek wit schilderde of over “de bladeren [die] (…) van de bomen [vielen] als kladden droppende verf”, die poëtisch en toch min of meer interessant zijn.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !