vrijdag 22 oktober 2021

Nemesis – Isaac Asimov (boekbespreking door Björn Roose)

Nemesis – Isaac Asimov (boekbespreking door Björn Roose)
Intussen heb ik toch al flink wat boeken besproken van Isaac Asimov, een auteur die ik als een van mijn all time favorieten durf te beschouwen: De dreiging van Callisto, De grote zon van Mercurius, Bicentennial Man/Positronisch brein, De sprekende steen, De totale robot, Een oceaan van sterren, de zogenaamde Foundation-trilogie, Goud, en twee weken terug nog Het einde van Eeuwigheid. Al die boeken vallen te beschouwen als science fiction – al valt De sprekende steen ook onder het detective-genre – en dat is ook het geval met Nemesis, een boek dat op de achterflap als uitleg onder andere meekrijgt: “Voor het eerst sinds zeventien jaar schreef deze levende legende [Asimov dus, noot van mij] en een van de belangrijkste vormgevers van de harde wetenschappelijke lijn in de moderne science fiction een spraakmakende roman waarin noch de Foundation, noch zijn befaamde robots een rol spelen. Kortom een volledig nieuw monument in het werk van deze grootmeester.”

Nu, wat die “harde wetenschappelijke lijn” betreft: die ‘science’ in ‘science fiction’ staat daar niet voor niks, hè? Maar potentiële lezers hoeven nu ook niet meteen bang te wezen dat ze overdonderd zullen worden door ‘de’ wetenschap. Zeker niet op de wijze waarmee ze sinds meer dan anderhalf jaar overdonderd worden door zogenaamde ‘experten’ en even zogenaamde ‘leiders’ aangaande het o zo dodelijke covid-19. Die ‘experten’ en ‘leiders’ gebruiken alleen maar netjes geselecteerde stukjes science om een totale fiction te creëren, waardoor u braaf, slaafs bijna, doet wat zij u “aanraden” te doen en veroordeelt wie nog niét zo gek is (het thema van angst om “de parasieten en ziekteverwekkers van iemand anders te importeren” komt overigens ook in dit boek van Asimov weer even aan bod). Nee, de “harde wetenschappelijke lijn” wil in de verhalen van Isaac Asimov hoogstens zeggen dat de fictie gebaseerd is op de huidige (intussen uiteraard toenmalige, want het boek verscheen oorspronkelijk in 1989) wetenschappelijke stand van zaken en mogelijke ontwikkelingen daarvan in de toekomst en dat ‘de’ wetenschap ook niet uit de weg gegaan wordt in de ontwikkeling van het plot. In tegendeel, in, bijvoorbeeld, Nemesis speelt ‘de’ wetenschap een voorname rol: wetenschappers ontdekken dat er tussen ons zonnestelsel en Alpha Centauri (voor zover we op dit moment weten de dichtstbijzijnde ster) een andere ster hangt, Nemesis. Wetenschappers ontwikkelen een aandrijving die toelaat via de “hyperruimte” aan snelheden net onder of boven die van het licht te reizen, wat toelaat Nemesis te bereiken in een tweetal jaar. Wetenschappers ontdekken dat Nemesis, ondanks het feit dat de ster (een rode dwerg verborgen acher een enorme stofwolk) nog niet zichtbaar is van op de Aarde, op onze planeet afkoerst. Wetenschappers komen tot de vaststelling dat Nemesis naar alle waarschijnlijkheid niét zal botsen met welke planeet in ons stelsel dan ook, wellicht evenmin met een asteroïde, maar dicht genoeg langs de Aarde zal reizen om het stelsel (tijdelijk) uit zijn evenwicht te brengen en de stand van de aardas zodanig zal beïnvloeden dat het leven op de planeet zal weggeveegd worden … als de vlucht naar de ruimte niet eerder kan georganiseerd worden. Wetenschappers slagen er in van het reizen aan lichtsnelheid oude koek te maken door een “superluminale” aandrijving te ontwikkelen. Wetenschappers vinden bij Nemesis een gasreus, uiteraard onbewoonbaar (minstens voor ons, mensen), en rond die gasreus cirkelend een maan … die wél bewoonbaar lijkt of toch minstens, met tijd en boterhammen, bewoonbaar zou kunnen gemaakt worden. Enter respectievelijk Megas en Erythro en exit de wetenschappers, want op Erythro is er toch wel iets dat niet zometeen onder wetenschappelijke noemers te vatten is, zeker?

En dan die blijde aankondiging dat in deze roman “noch de Foundation, noch zijn befaamde robots een rol spelen” … Alsof Doubleday, de oorspronkelijke uitgever van Nemesis, niet eerst twweeëndertig jaar aan Asimovs mouw heeft getrokken om toch asjeblief een vervolg te schrijven op de Foundation-trilogie. Alsof ze niet sowieso héél blij waren dat hij na een onderbreking van zo’n vijftien jaar tout court weer aan het schrijven van science fiction begon (in die vijftien jaar schreef hij nog wel detectives en vooral wetenschappelijk werk). Alsof het Foundation-universum en de robots eigenlijk op de zenuwen werkten van lezers en, daarmee, uitgevers. Nee, dan vind ik de inleiding, de Noot van de schrijver, bij het verhaal interessanter om lezen: “Dit boek is geen onderdeel van de Foundation-serie, de Robot-serie, of de Empire-serie. Het staat op zichzelf. Ik vond dat ik u maar beter kon waarschuwen om misverstanden te voorkomen. De kans is natuurlijk niet uitgesloten dat ik op een dag nog eens een roman schrijf die het onderhavige werk met de andere boeken verbindt, maar zeker is dat allerminst. Ik kan tenslotte niet eeuwig mijn hersens blijven pijnigen om de complexe structuren van de toekomstige geschiedenis uit te denken.”

Asimov excuséért zich dus voor het feit dat het boek geen deel uitmaakt van de voornoemde series in plaats van er prat op te gaan. Asimov excuseert zich daarentegen – volkomen terecht – niet voor zijn stijl: “Lang geleden heb ik me voorgenomen een fundamentele regel te volgen in alles wat ik schrijf – het moet helder zijn. Voor mij geen geëxperimenteer of gezoek naar een poëtische of symbolische stijl, of een van de andere stijlen waarmee ik, als ik goed genoeg was, de Pulitzerprijs zou kunnen winnen. Ik wil gewoon begrijpelijk schrijven en daardoor een warme verstandhouding met mijn lezers opbouwen. En de heren critici kunnen wat mij betreft de boom in.”

Waarna hij zich alsnog excuseert, niet tegenover de critici, maar nogmaals tegenover de lezer: “Ik vrees echter dat mijn verhalen zichzelf schrijven, en terwijl ik met dit verhaal bezig was merkte ik tot mijn ontzetting dat ik er twee verhaallijnen in verweefde. De ene reeks gebeurtenissen speelt zich af in het heden, en de andere reeks in het verleden, maar de tweede reeks nadert gestaag het heden. Ik weet zeker dat jullie het patroon zonder moeite zullen kunnen volgen, maar aangezien we allemaal vrienden zijn wilde ik het jullie even laten weten”. Geen probleem, zou ik zeggen, meester Asimov, de verhaallijnen waren zéér wel te volgen en dat van die verhalen die zichzelf lijken te schrijven, wisten lezers van Goud ook al.

Los van het wetenschappelijke element in Asimovs science fiction en los van het op zichzelf staan van het Nemesis-universum is er ook in dit boek trouwens weer plaats voor filosofie. Laat ons immers wel wezen: een schrijver zonder filosofie kan nooit tot een samenhangend verhaal komen. Alleen laat Asimov die filosofie, in tegenstelling tot vele andere schrijvers en net zoals hij met de wetenschappelijke aspecten doet, ook uitgesproken aan de oppervlakte van zijn verhaal komen. Bijvoorbeeld waar het idee rijst om de rond de aarde cirkelende “kolonies”, gigantische ruimteschepen met bevolkingen van ettelijke tienduizenden mensen, het ruime sop te laten kiezen en zelf te laten beslissen waar ze hun ankers weer zouden uitwerpen: “‘(…) Als de kolonies zich vrij konden vestigen zouden we binnen de kortste tijd opgescheept zitten met een mengelmoes van duizenden culturen, allemaal met hun eigen vooroordelen en misvattingen. En waar dat toe kan leiden kennen we maar al te goed uit de geschiedenis. Als we over genoeg tijd beschikten, zouden we een stelsel van kolonies kunnen bouwen die allemaal dezelfde cultuur en ecologie hebben. Dat zou veel beter zijn – minder chaotisch, minder anarchistisch.’ ‘Minder boeiend. Minder gevarieerd. Minder levend.’ ‘Absoluut niet. We zouden ons in verschillende richtingen ontwikkelen, daar ben ik van overtuigd. De verschillende kolonies zouden zich gaandeweg van elkaar onderscheiden, maar er zou in ieder geval een gemeenschappelijke basis zijn. Misschien heb ik het mis; maar vind je ook niet dat we het op z’n minst moeten proberen? Waarom niet het experiment wagen en zien of het werkt? Deze ster is er uitstekend geschikt voor, het is een rode dwerg die normaal gesproken door niemand een tweede blik waardig gekeurd zou worden. We kunnen haar gebruiken om een nieuw soort samenleving op te bouwen, en misschien een betere.’” Maar ook in kleinere passages als deze: “Hij zweeg even en zei toen: ‘Ik weet iets dat je zinnen zal verzetten. Je bent toch sterrenkundige, niet?’ Ze keek hem aan en zei lusteloos: ‘Dat weet je.’ ‘Dat betekent dus dat je nooit naar de sterren kijkt, want sterrenkundigen turen alleen maar naar hun instrumenten (…)’”. Of zaken die filosofisch worden omdat ze bekeken worden vanuit een verre toekomst: “De kalender was ook een herinnering aan een herinnering, maar dat nam niet weg dat de kolonies er nog steeds gebruik van maakten, ondanks het feit dat de kolonies geen seizoenen kenden. Bovendien deden de kolonies rond Mars en in de asteroïdengordel er langer dan een jaar over om een omloop rond de zon te voltooien, en het zou dus logischer zijn als ze een eigen jaartelling aanhielden. Maar ook daar werd de aardse kalender gebruikt. (…) Er waren in de kolonies wel pogingen gedaan om een nieuw systeem in te voeren, dat eruit bestond de dagen eenvoudig een nummer te geven en ze samen te brengen in groepen van tien, zodat je millidagen, centidagen, decidagen en hectodagen kreeg, maar dat was onpraktisch gebleken. En dat was maar goed ook, want als elke kolonie er een eigen tijdrekening op na was gaan houden zou de chaos in het handelsverkeer en de communicatie niet te overzien zijn geweest. Het enige systeem dat voor iedereen aanvaardbaar was, was de kalender van de aarde, waar nog altijd negenennegentig procent van de mensheid woonde.” En dan, ten slotte, deze in essentie grappige passage over de quasi alleenheerser Janus Pitt die af en toe wel eens niét alleen zou willen heersen, maar natuurlijk niet meer in die mogelijkheid is: “Er waren (…) tijden dat hij gebukt ging onder het feit dat de Rotoriërs maar al te bereid bleken al de onplezierige beslissingen aan hem over te laten. Er was natuurlijk een raad, waarvan de leden democratisch gekozen waren, en de raadsleden hielden zich gewetensvol bezig met wet- en regelgeving en het nemen van alle beslissingen – behalve de beslissingen die werkelijk belangrijk waren. Die werden aan hem overgelaten. Ze waren er zich niet eens bewust van dat ze de verantwoording afschoven. De belangrijke zaken werden eenvoudig genegeerd, ze deden gewoon alsof die niet bestonden, het was alsof ze stilzwijgend overeen waren gekomen daar niet over te praten.” Wat dan ook precies is wat kan verwacht worden als je de belangrijke beslissingen voor mensen gaat nemen: net dié zouden ze zelf moeten nemen en als ze afgeleerd worden dat te doen, zullen ze het ook in de toekomst niet meer doen.

Dat gezegd zijnde: Nemesis is, ook los van zijn 460 bladzijden, een kanjer van een roman.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !