Tot nog toe was de bespreking van de zogenaamde Foundation-trilogie een kwestie van aankondigingspolitiek (zowel hier als hier), maar in tegenstelling tot wat voor regeringen geldt, zet ik positieve aankondigingen ook om in feiten en duurt de tijdsspanne tussen beide gegevens niet al te lang.
De tijd die ik nog besteed aan het voorstellen van de auteur óók niet, trouwens. Intussen heb ik al zes boeken van hem besproken en bij niet één ervan gezegd dat ik het zou van de hand doen (wat ik met de werken van sommige andere auteurs wél doe), dus lijkt het mij duidelijk dat ik de werken van Isaac Asimov zéér aangenaam om lezen vind. Dat was (ondanks het feit dat ik ze al voor minstens de derde keer las) niet anders met Foundation, Foundation en Keizerrijk en Tweede Foundation, de boeken opgenomen in deze Foundation-trilogie en ook genoegzaam als de Foundation-trilogie bekend.
Waarom voeg ik dat laatste er aan toe? Heel eenvoudig, omdat Asimov nog méér boeken over de Foundation heeft geschreven, zij het véél later. Zoals de auteur zelf aangeeft in het hoofdstukje Science-fictionseries in zijn boek Goud (dat ik op dit moment aan het lezen ben): “De eerste drie boeken van de Foundation-serie zijn een compilatie van verschillende stukken die ik tussen 1942 en 1950 voor Astounding Science Fiction heb geschreven. Ze waren geschreven op verzoek van de uitgever, maar ik voldeed een tijdlang graag aan dat verzoek. Na acht jaar kreeg ik er echter genoeg van en in 1950 wilde ik er niet meer over schrijven. Ik weerstond tweeëndertig jaar lang alle smeekbeden om nog meer verhalen in de Foundation-serie en negeerde alle dreigementen. Maar toen Doubleday schuimbekkend begon te foeteren, ging ik dan eindelijk akkoord om Foundation’s Edge en Foundation and Earth te schrijven, het vierde en vijfde boek van de serie.”
Op het moment dat Asimov bovengenoemde tekst schreef, moesten er echter nog twee delen komen: Prelude op de Foundation en De Foundation voorwaarts. Beide prequels op de trilogie, maar wel geschreven respectievelijk 37 jaar en 42 jaar ná het eerste boek uit die trilogie, Foundation. Ik ben vrij zeker dat ik de héle serie gelezen heb, maar toen ik nog jonger was (en vooral minder te besteden had) leende ik vooral boeken uit de bibliotheek en met uitzondering van de oorspronkelijke trilogie zijn de Foundation-boeken niet meer in mijn collectie terechtgekomen. Tot nu toe althans, want hoe meer ik weer lees van Asimov, hoe meer goesting ik krijg om z’n andere boeken in huis te halen en ook die te (her)lezen.
Even terug naar het citaat hierboven: Asimov zegt daarin dat “de eerste drie boeken van de Foundation-serie (…) een compilatie [zijn] van verschillende stukken die (…) [hij] tussen 1942 en 1950 voor Astounding Science Fiction (…) [heeft] geschreven”. Een mens zou daar eventueel kunnen uit afleiden dat die serie, zoals het eerder door mij besproken De totale robot, De sprekende steen, en De dreiging van Callisto een bundeling van kortverhalen is, maar dat is niet zo. Astounding Science Fiction was dan wel wat het Internet Archive “an American pulp magazine that published original science fiction stories” noemt, maar die “stories” hoefden niet op zichzelf te staan. De in het “pulp magazine” gepubliceerde serie lijkt op een of andere manier organisch gegroeid, maar Asimov was werkelijk een meester wat het bedenken van een plot betreft en nergens in de “compilatie” valt ook maar iets te ontdekken dat er op zou wijzen dat hij tussen verschillende afleveringen in het magazine door iets zou gewijzigd hebben wat de plot van het geheel betreft: de Foundation-trilogie lijkt in één keer geschreven en elk stukje ervan, elke “beweging” zoals dat dan in de klassieke muziek heet, past naadloos in het geheel.
En dat … terwijl de kern van dat geheel, de “psychohistorie”, niet van bij de aanvang voorzien was. Asimov zelf daarover in het stuk Psychohistorie in het al eerder genoemde Goud: “Ik kwam met het woord omdat John Campbell en ik de richting bespraken waarin ik de Foundation-serie zou ontwikkelen, toen ik voor het eerst met het idee bij hem kwam. Ik was heel eerlijk en was van plan Edward Gibbons Decline and Fall of the Roman Empire als voorbeeld en leidraad te gebruiken voor de plots, maar ik had iets nodig wat er science fiction van zou maken. Ik kon het niet gewoon het heelal noemen en het dan behandelen als een opgesmukt Romeins Rijk. Daarom stelde ik voor het feit toe te voegen dat er een wiskundige berekening bestond waarmee de toekomst op bevredigende wijze kon worden voorspeld, en die noemde ik ‘psychohistorie’. Eigenlijk was het een slecht woord, dat niet helemaal duidelijk maakte wat het eigenlijk betekende. Ik had het ‘psychosociologie’ moeten noemen, dat volgens de O.E.D. [Oxford English Dictionary, noot van mij] voor het eerst in 1928 is gebruikt. Maar ik was door Gibbons zo gefixeerd op geschiedenis, dat ik alleen maar op ‘psychohistorie’ kon komen. In elk geval was Campbell enthousiast, waarna we aan de slag gingen. Ik baseerde mijn concept van de psychohistorie op de kinetische theorie van gassen, waarmee ik tijdens mijn scheikundelessen om de oren was geslagen. De moleculen waaruit een gas bestaan, bewegen geheel willekeurig, driedimensionaal alle kanten op en met allerlei verschillende snelheden. Toch kon je goed beschrijven hoe die bewegingen zich gemiddeld gedroegen en uit die gemiddelden kon je gaswetten berekenen die een enorme mate van nauwkeurigheid bezaten.” In datzelfde stuk in Goud heeft de auteur het ook nog over een aantal voorwaarden die hij “had opgesteld om het te laten werken”: “Ten eerste moest het om een groot aantal menselijke wezens gaan”, ten tweede moest hij “de ‘willekeurige factor’ in het oog houden”, waardoor het “noodzakelijk [was] te veronderstellen dat de mens in het algemeen niet wist wat de voorspellingen van de psychohistorie waren, zodat ze hun gedrag er niet op konden aanpassen”, ten derde kon de theorie alleen maar werken “als de intelligente wezens alléén uit mensen bestaan”. Waarmee ook de grote lijnen van deze trilogie vast kwamen te liggen, zelfs wat het “ten derde” betreft al was Asimov ten tijde van het schrijven van het stuk waaruit ik bovenstaande citeer van oordeel dat dat dan echt “niet-menselijke intelligentie” moest wezen en negeerde hij daarmee het feit dat hij in het deel Foundation en Keizerrijk een hoofdfiguur introduceerde wiens intelligentie op zijn minst als bovenmenselijk te beoordelen valt.
Omdat hij in een ander in Goud opgenomen stuk, Spanning 1, toch vertelt over die hoofdfiguur, ben ik zo vrij daar ook nog even uit te citeren: “Zal de kleine wereld uit de Eerste Foundation het uithouden tegen de omringende, machtige koninkrijken, en zo ja: hoe? Zal de wereld de woeste aanvallen van het Imperium, van een gemuteerde emotie-beheerser en van de Tweede Foundation overleven? (…) Moet de Eerste Foundation wel overleven? Moet er een Tweede Imperium komen? Zal het Tweede Imperium gewoon een herhaling zijn van alle ellende uit het Eerste? Hebben de Handelaren of de Burgemeesters gelijk met hun denkbeelden over wat de Eerste Foundation zou moeten doen?”
Met die portie copy/paste weet u eigenlijk wel voldoende over de achtergrond van wat ik dan gemakshalve maar verder de Foundation-trilogie noem, maar ik voeg er nog graag de uitleg op de achterflap aan toe om aan te geven “wanneer” een en ander plaatsvindt: “Het galactisch keizerrijk raakte in verval. Het was een kolossaal rijk dat zich over miljoenen werelden uitstrekte, van het ene eind van de machtige, dubbele spiraal van de Melkweg tot het andere. De ondergang ervan was ook groots – en langzaam – want er moest een lange weg worden afgelegd. Die ondergang was al eeuwenlang gaande, voordat één man zich bewust werd van wat er aan de hand was: Hari Seldon, een eenzame vonk van creatieve energie te midden van de steeds verder om zich heen grijpende chaos. Hij was het die de wetenschap der psychohistorie wist te vervolmaken” en, voeg ik er dan aan toe, daarmee déze historie, deze decline van het galactisch keizerrijk en de rise van de Foundation (ik laat in het midden van welke van de twee), in gang trapte.
Een historie overigens die wel rechtlijnig, maar niet ononderbroken verteld wordt. Tussen Gaal Dornick, geïntroduceerd op de eerste pagina van Deel een – De psychohistorici van het eerste boek, Foundation, en Arcadia ‘Arcady’ Darell, meespelend tot op de laatste pagina van hoofdstuk 22, Het antwoord dat juist was, van het laatste boek, Tweede Foundation, gapen niet alleen een kleine zeshonderd bladzijden, maar ook een kleine 450 jaar. Van die 450 jaar zijn er hoogstens een paar maanden onderwerp van deze serie en die 450 jaar maken eigenlijk nog niet de helft uit van de periode waarover deze serie handelt (Seldon sticht de Eerste en Tweede Foundation om een voorziene periode van 20,000 jaar chaos en anarchie in te korten tot 1000 jaar), maar Asimov past van op de eerste bladzijde een literair geniale truc toe: hij citeert uit de Encyclopedia Galactica, meer bepaald uit “de 116de druk, in 1020 n.d.F. [na de stichting van de Foundation, noot van mij] gepubliceerd door Uitgeverij Encyclopedia Galactica, Terminus, en overgenomen met toestemming van de uitgever.”. We verplaatsen ons dus héél ver in de toekomst, maar de wetenschappelijke bron van het verhaal zit nog verder in de toekomst (en wel twintig jaar nadat de “korte” duizendjarige periode van chaos en anarchie helemaal voorbij zou moeten zijn), wat – onder andere omdat naar de Foundation verwezen wordt in de jaartelling – toch wel meteen het vermoeden doet rijzen dat Seldons opzet geslaagd is. In Spanning 1 stelt Asimov dan ook terecht dat het slagen van dat opzet zorgt voor spanning “op beperkte schaal”, terwijl de werkelijke spanning hem dus zit in de vraag of de Eerste Foundation wel moét overleven en of het te verwachten Tweede Imperium niet opnieuw gaat uitdraaien op kut met peren.
Over dat laatste gesproken en van het overzichtsniveau afdalend naar de details: plastic was duidelijk in opkomst in de tijd dat Asimov zijn eerste Foundation-verhalen schreef en hij haalt het dan ook regelmatig aan als een materiaal dat ook in de toekomst nog zal dienen voor van alles en nog wat, van sigarendozen tot kledij (“een zwarte, leerachtige plastic jekker”). Intussen hebben we, in onze tijd, al een heuse plastic soup in de oceanen drijven en een mens durft toch hopen dat dat probleem nooit zal geëxporteerd worden naar andere planeten.
Van andere zaken kan je dan weer verwachten dat ze zullen blijven wat ze altijd geweest zijn: politici bijvoorbeeld. Op de uitspraken van één daarvan gedurende een aantal dagen past iemand een analyse toe en dan krijg je dit: “Na twee dagen hard werken, was Holk erin geslaagd alle zinloze uitspraken, en alle vage en verwarde onzin – kortom al het gelul en gezever – uit de tekst te verwijderen. En wat was het geval? Er bleef niéts over. Alles was geschrapt. Graaf Dorwin, mijne heren, blijkt tijdens de volle vijf dagen van de besprekingen geen éne rotmoer gezegd te hebben, maar hij deed het zo dat geen van u het in de gaten had.” Of schijnbare democratieën: “De situatie op Korell is een veel voorkomend fenomeen in de geschiedenis: een republiek waarvan het regeringshoofd alle kenmerken van een absolute vorst vertoont, maar niet die titel draagt. Korell ging dan ook gebukt onder het gebruikelijke despotisme – een despotisme dat zelfs niet in toom werd gehouden door verzachtende invloeden zoals ‘vorstelijke eer’ en ‘hofetiquette’ die in de legitieme monarchieën in ere werden gehouden.” Of, ten slotte, het voorspelbare falen van systemen, van dogma’s, van ideologieën, of dat er nu zijn gebaseerd op religie, handel, het idee dat er niks beters mogelijk is (“the end of history”, zoals Francis Fukuyama het omschreef), of wat dan ook, al is niet gezegd dat dat veel verandert: “‘Luister goed,’ ging de koopman ernstig verder, ‘meestal wordt een planeet bestuurd door vijf of zes vetzakken die de sigaar zijn als ze de oorlog verliezen, maar daar maak ik me niet druk over. En de kleine man? Een deel ervan wordt gedood en de rest moet een tijdlang meer belasting betalen, maar dat komt op den duur vanzelf in orde. En wat krijg je dan? Dezelfde situatie met vijf of zes nieuwe vetzakken die de touwtjes in handen hebben.’”
Maar verwacht zeker, net zomin als in z’n andere boeken, alleen maar bloedige ernst van Asimov. Een citaat als dit moge van z’n humor getuigen: “Cleon II was Heer van het Universum. Cleon II leed bovendien aan een pijnlijke ziekte, waarvan de aard niet vast te stellen was. Vreemd genoeg sluiten deze twee dingen elkaar niet uit. De geschiedenis onthult er voorbeelden te over van.” (Voor wie zou zoeken naar zo’n voorbeelden: Julius Caesar leed, afhankelijk van de bron, aan epilepsie – “de ziekte van de goden” –, migraine of was het slachtoffer van meerdere “mini-beroertes”; Adolf Hitler kampte met de ziekte van Parkinson; Lenin had syfilis – “wat verdomd vervelend is”, zou een oud-collega van mij daaraan toevoegen -; Alexander de Grote zou overleden zijn aan het syndroom van Guillain-Barré…). Net zoals dit citaat over mensen die wegsnellen van de plaats van een misdaad als het er écht heet aan toe begint te gaan: “De menigte die nu bijna niet meer te overzien was, had voor dit laatste incident maar weinig belangstelling en er ontstond een middelpuntvliedende beweging alsof velen hadden besloten om de afstand tot het middelpunt van actie te vergroten.” Of dit citaat over het aan de macht komen van dictator nummer zoveel: “De huidige heerser van Kalgan had deze positie nu vijf maanden weten te behouden en hem in feite verkregen dankzij zijn functie als hoofd van de Kalgaanse marine en door een betreurenswaardig gebrek aan voorzichtigheid van zijn voorganger.” En ten slotte nog dit, iets wat ik uitermate vermakelijk vond omdat in onze tijden de indruk schijnt te bestaan dat kunnen schrijven niet meer zo belangrijk is gezien je alles ook “gewoon” kan zeggen en dat je desnoods de omzetting van gesproken naar geschreven kan doen mits gebruikmaking van “spraaktechnologie”: “‘Er bestaat geen ander model dat tegelijk zo compact is en zo veel mogelijkheden biedt,’ had de verkoper gezegd. ‘Het print de juiste letters en zorgt voor de juiste interpunctie, afhankelijk van het zinsverband. Uiteraard is het een hulp bij de opvoeding daar het de gebruiker ervan stimuleert de juiste uitspraak en ademtechniek te gebruiken om een correcte spelling te krijgen, om nog maar te zwijgen van een juiste en veeleisende spreektrant om de leestekens daar te krijgen waar ze horen.’” Ga er maar aan staan met je gewauwel door je muilkorf heen, gewauwel waar ik, tussen haakjes, nauwelijks aandacht aan kan besteden gezien ik de neiging heb te kijken naar mensen hun gezicht als ze tegen me spreken en ik in dat geval meteen gefixeerd geraak door dat lapje totaal onnuttige stof dat de hele tijd half naar binnen gezogen en weer uitgeblazen wordt …
Nu goed, ik had nog wel een páár citaten meer aangeduid, maar ook niet zo heel veel. De Foundation-trilogie is een echte page-turner (een “bladeraar” zoals dat in Goud genoemd wordt) en ondanks het feit dat ik die trilogie inmiddels, zoals gezegd, toch al voor de derde of vierde keer gelezen heb en wist waar de Tweede Foundation zich bevond (iets wat pas onthuld wordt op de voorlaatste pagina van het laatste boek), ging ik er ook deze keer zodanig in op dat ik nauwelijks dacht aan het aanduiden van passages. Een werkelijk héérlijk boek (de trilogie verscheen in Nederlandse vertaling in één band bij J.M. Meulenhoff in 2001) dat ik, als ik niet zoveel andere boeken te lezen had, wellicht binnen een jaar of zo wéér ter hand zou nemen. Als u ooit maar één science-fictionboek zou lezen, zou ik u dít boek dus zeker durven aanraden.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !