Op dit moment heb ik – dat heb ik even moeten opzoeken – drie boeken van de Britse filosoof van Zwitserse afkomst Alain de Botton in mijn kasten staan: het voorliggende Ode aan het kijken, De kunst van het reizen, en Hoe Proust je leven kan veranderen. De kunst van het reizen is zo’n 260 pagina’s dik en heb ik jaren geleden eens gelezen (zal ik bij gelegenheid opnieuw doen en er dan een boekbespreking van maken); Hoe Proust je leven kan veranderen telt een grote 220 bladzijden en moet ik nog lezen; Ode aan het kijken heb ik dus net gelezen en is amper 92 bladzijdjes dik (dit is een pocketboekje). Ietsje langer dan een zogenaamde longread dus, maar toch werkelijk iets voor tussendoor, wat ook de reden is dat ik uitgerekend dit boekje uit mijn kasten viste: ik probeer een tweetal boeken per week te bespreken en daar kom ik niet aan toe als ik alleen maar dikke boeken lees …
Los daarvan is dit gewoon een schit-te-rend boekje. Alle hoofdstukjes – Over de genoegens van treurigheid, Over een bezoek aan de luchthaven, Over waarachtigheid, Over werk en geluk, Over een bezoek aan de dierentuin, Over alleenstaande mannen, Over de charme van saaie plekken, Over schrijven (en forellen), en Over humor – zijn niet meer dan twintig bladzijden en (tel zelf maar uit) vaak niet eens tien bladzijden dik, lezen als een trein en betekenen geen moment verloren tijd. Al spreekt het ene hoofdstuk natuurlijk méér aan dan het andere.
Voor mij was dat bijvoorbeeld het geval met Over de genoegens van treurigheid dat de Botton inleidt met volgende zin: “Edward Hopper behoort tot het soort kunstenaars wier werk treurig is maar ons niet treurig stemt – hij doet met verf wat Leonard Cohen en Bach met hun muziek doen.” Ik weet niet of u het werk van Hopper kent (niet Dennis dus, maar Edward), maar ik associeerde het niet met Leonard Cohen en Johann Sebastian Bach, waardoor die vergelijking me meteen voor de rest van de tekst interesseerde. Een tekst waar je dan even later – en intussen bent u misschien Hopper gaan opzoeken en denkt u “O ja, dié!” – in leest: “Een bijkomend gevolg van de kennismaking met een groot kunstenaar is dat ons dingen in onze eigen leefwereld beginnen op te vallen waarvan we dankzij zijn werk beseffen dat de schilder er ontvankelijk voor zou zijn geweest. We raken vertrouwd met iets wat je Hopperachtig zou kunnen noemen: een eigenschap die we nu niet alleen meer terugzien in de Noord-Amerikaanse locaties die Hopper zelf bezocht, maar overal in de ontwikkelde wereld waar motels en tankstations, wegrestaurants en luchthavens, busstations en nachtsupermarkten zijn. Hopper is de geestelijke vader van een hele kunststroming die zich wijdt aan ‘liminale’ plekken: gebouwen die zich ver van woonhuizen en kantoren bevinden, doorgangsplaatsen waar we ons bewust worden van een bepaald soort onthechte poëzie. We bespeuren Hoppers aanwezigheid in de foto’s van Andreas Gursky en Hannah Starkey, in de films van Wim Wenders en de boeken van Thomas Bernhard.” Maar ik zag zijn werk ook in het gebouw van het voormalige “servicestation” van The American Petroleum Company in Venlo (qua beeld), dat ik een paar weekends geleden nog bezocht, en jaren geleden in een 24/7 supermarkt in Budapest, waar ik ‘s morgens om zeven uur binnenwandelde op zoek naar koffiekoeken of die Duitse supermarkt waar ik een tweetal jaar geleden een bakkerij vond die op zondag open was, terwijl de rest van het gebouw met doorzichtig traliewerk ontoegankelijk was gemaakt (qua gevoel).
Ter gelijker tijd moet ik toegeven dat iets anders wat in dat hoofdstukje staat op dit moment niet zo goed lukt: “Denken gaat beter als delen van het brein iets anders te doen hebben, de opdracht krijgen naar muziek te luisteren of een rij bomen te volgen.” Dat gaat aardig als ik aan het werk ben en intussen muziek luister, maar een boekbespreking schrijven terwijl je luistert naar een podcast (in dit geval een van Sietske Bergsma met Jan Benninck) waarin de sprekers het ook nog eens over de Bijbel én Erich von Däniken hebben, komt niet goed. Dan moet ik even op de pauzeknop drukken telkens ik een alinea wil afmaken.
Intussen is echter die podcast afgelopen en kan ik ongestoord verder met het hoofdstukje Over waarachtigheid. Daarin heeft de Botton het over … een afspraakje en hoe tijdens dat afspraakje jezelf te blijven: “(…) in mijn rol als verleider moest ik me afvragen: ‘Wat spreekt haar aan?’ in plaats van: ‘Wat spreekt mij aan?’ De kwestie was eerder: ‘Wat vindt zij van mijn das?’ dan: ‘Wat vind ik er zelf van?’ Mijn verliefdheid dwong me naar mezelf te kijken met de veronderstelde blik van de aanbedene. Niet ‘Wie ben ik?’ maar ‘Wie ben ik voor haar?’ En door de reflexieve aard van die vraag, raakte mijn eigen persoonlijkheid als vanzelf bezoedeld met een zekere onoprechtheid en onwaarachtigheid.” Een thema dat zich verder ontrolt naarmate het etentje vordert: wie wil er echt wijn (“De verleidingsdrang had me in tweeën gespleten en verdeeld in een ware (alcoholische) en een valse (waterminnende) persoonlijkheid.”)?; wat kan ik over haar te weten komen en hoe pas ik me aan wisselende informatie aan?; hoe waren haar vorige vriendjes?; en “Wat vind jij: chocola of karamel?” (“Mijn leven lang was ik min of meer allergisch geweest voor chocola, maar hoe had ik nog eerlijk kunnen zeggen wat ik wilde in een situatie waarin ondubbelzinnig was vast komen te staan dat een zwak voor chocolade een noodzakelijke voorwaarde was voor verenigbaarheid met Chloe?”). Het komt allemaal goed op het einde van dit zeer grappige, maar toch evenzeer filosofische stuk (waarom zou een filosoof niet grappig kunnen zijn, nietwaar?), maar ergens onderweg denkt de Botton toch: “Mjn idee over de eisen die ze aan een geliefde stelde was te vergelijken met een nauwsluitend pak en mijn ware zelf met een dikke man die zich in een pak probeert te wurmen dat hem te klein is. Ik deed wanhopige pogingen de vetbobbels weg te duwen waarop de strakke snit niet was berekend, mijn taille ineen te persen en mijn adem in te houden om te voorkomen dat de stof zou scheuren. Geen wonder dat mijn houding niet zo spontaan was als ik had gewild. Hoe kan een dikke man in een te krap pak spontaan zijn? Hij is zo bang dat de naden zullen barsten dat hij alleen maar doodstil en met ingehouden adem kan blijven zitten, biddend dat hij de avond zonder kleerscheuren doorkomt. Mijn verliefdheid had me verlamd.”
Waarna de auteur aan ernstiger dingen begint, zijnde “de wijdverbreide opvatting dat ons werk ons gelukkig moet maken. Hoewel werk in samenlevingen altijd een centrale plek heeft ingenomen, doet de onze als eerste voorkomen dat het iets anders kan zijn dan een straf of een bezoeking, zoals onze maatschappij ook als eerste suggereert dat iemand bij zijn volle verstand zelfs bereid zou zijn te werken als daar geen financiële noodzaak voor was”. Ik zou dat “te werken” corrigeren naar “gaan werken” (of desnoods “virtueel gaan werken”), maar voor de rest heeft de Botton gelijk: ik heb zoveel werk te doen dat ik gáán werken louter om den brode doe. Mensen bij wie dat niet het geval is, moeten zich voor het te laat is eens gaan afvragen wat ze gaan doen als ze zonder “werk” vallen of hun pensioen halen. Voltijds voor het kastje hangen? En ze moeten zich ook meteen maar eens de vraag stellen wat ze denken te zijn voor hun werkgever. Ook daarop geeft de Botton mijns inziens een correct antwoord: “Marx mag dan een slecht historicus zijn geweest, die lukraak het pre-industriële verleden idealiseerde en ten onrechte de bourgeoisie hekelde, maar zijn theorieën zijn in zoverre van waarde dat ze een onmiskenbare conflictsituatie tussen werkgever en werknemer vastleggen en uitvergroten. Elke commerciële organisatie zal pogen tegen de laagst mogelijke prijs grondstoffen, arbeidskrachten en machinerie te verwerven om daaruit een product samen te stellen dat tegen de hoogst mogelijke prijs kan worden verkocht. Vanuit economisch perspectief is er geen enkel verschil tussen de grootheden van deze vergelijking. Het zijn allemaal goederen, en uit winstbejag zal een rationele organisatie proberen deze op goedkope wijze bijeen te brengen en efficiënt te verwerken [wat overigens ook de reden is waarom zoveel bedrijven plotseling fan geworden zijn van thuiswerk: ‘t is goedkoper voor het bedrijf en mensen blijken plichtsgetrouw genoeg om er niet de kantjes af te lopen, noot van mij]. En toch is er één lastig verschil tussen ‘arbeidskrachten’ en andere grootheden waaraan de conventionele economie geen uitdrukking of waarde kan geven, maar dat desondanks onvermijdelijk in de wereld aanwezig is: het feit dat arbeidskrachten pijn en genot beleven. Wanneer productiestraten onbetaalbaar worden, kunnen ze worden stopgezet zonder dat ze hun beklag doen over hun als onrechtvaardig ervaren lot. Een bedrijf kan van kolen overgaan op aardgas zonder dat de afgewezen energiebron in zee springt. Maar arbeidskrachten hebben de gewoonte om emotioneel te reageren op pogingen hun kosten of aanwezigheid terug te dringen. Ze snotteren in toilethokjes, gaan aan de drank om hun angst voor onbevredigende prestaties te onderdrukken en kunnen de dood verkiezen boven gedwongen ontslag.”
Goed dat de Botton daarna weer “lolliger” onderwerpen aanpakt, bijvoorbeeld de orang-oetans in de dierentuin: “‘Mensapen zijn het nauwst verwant aan de mens,’ staat te lezen op een bordje bij de kooi met orang-oetans. ‘Hoeveel overeenkomsten ziet u?’ Akelig veel, uiteraard. Scheer hem, trek hem een t-shirt en een trainingsbroek aan, en het exemplaar dat in de hoek van de kooi aan zijn neus zit te krabben is een neef van me, met dat verschil dat Jo een groot appartement in Belsize Park heeft en afgelopen zomer twee weken in Dorset heeft doorgebracht met zijn kinderen.” Op dat van die kinderen na, kreeg ik meteen een beeld van Onslow uit Keeping up Appearances voor ogen.
Of eentje voor de Antwerpenaren (al zullen ze hier wellicht niet zo trots op zijn): “Vooral aantrekkelijke meisjes die niet in Zwitserland zijn geboren zien op tegen een bezoek aan Zürich. Zulke meisjes gaan liever naar Los Angeles of Sydney. Zelfs als ze zin hebben in iets protestants en kneuterigs, geven ze de voorkeur aan Antwerpen of Kopenhagen.” Protestants en kneuterig, inderdaad …
Maar, alle gekheid op een stokje, eindigen doe ik deze bespreking graag met een allerlaatste citaat. Eentje uit Over schrijven (en forellen), waarin de auteur het heeft over de invloed van het lezen van sommige boeken: “Een gevolg van het lezen van een boek waarin zulke zwakke doch wezenlijke trillingen feilloos zijn opgepikt is dat we, zodra we het hebben weggelegd en zijn overgegaan tot de orde van de dag, alert zijn op precies die dingen waarop de auteur zou hebben gereageerd als hij of zij bij ons was geweest. Onze geest is dan een soort radar die opnieuw is afgesteld om bepaalde, door het bewustzijn zwevende objecten te registreren, en het zal lijken alsof we met een radio-ontvanger een ruimte betreden die we als stil hadden ervaren, om plotseling te beseffen dat de stilte alleen op een bepaalde frequentie bestond en we die ruimte in feiten hadden gedeeld met geluidsgolven van een Oekraïens zendstation of het nachtelijke geratel van een taxicentrale. Onze aandacht wordt dan opeens getrokken door de kleuren van de hemel, de veranderlijkheid van een gezicht, de hypocrisie van een vriend of het verdrongen verdriet over een situatie waarvan we voordien niet eens wisten dat we er verdrietig over konden zijn.
Wat mij betreft had het boek daarmee mogen eindigen – misschien had het daarna nog volgende hoofdstuk Over humor naar voor kunnen geschoven worden – omdat het inhoudelijk perfect samenvalt met dat Over de genoegens van treurigheid dat de Botton afsluit met “Oscar Wilde heeft eens opgemerkt dat mist in Londen een onbekend verschijnsel was voordat Whistler het had geschilderd. Het was er natuurlijk vaak genoeg mistig geweest, maar de hoedanigheden van die mist waren gewoon minder opgevallen toen onze manier van kijken nog niet door Whistlers doeken was bepaald.”
Poëtisch, humoristisch en filosofisch, dat vat deze teksten van Alain de Botton goed samen wat mij betreft. Ik zou lezing ervan dan ook aanraden aan iedereen die van die dingen houdt.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !