Intussen heb ik toch al een aardig rijtje besprekingen van boeken van Isaac Asimov op mijn konto staan: De dreiging van Callisto, De grote zon van Mercurius, Bicentennial Man/Positronisch brein en vorige maand nog De sprekende steen. Voor de vaste lezers (mocht ik die hebben) is het dus onnodig te vermelden dat ik alle boeken die ik van Asimov in mijn kasten staan heb al eerder gelezen heb, maar dat toch nog eens opnieuw doe en er nu ook boekbesprekingen van maak. Voor de anderen heb ik dat bij deze dus nogmaals vermeld. Herlees ik die boeken dan louter om die boekbesprekingen te schrijven? Uiteraard niet: de verhalen van Asimov blijven ook bij een tweede, soms derde, lezing boeiend en bijzonder goed verteerbaar.
Wat dus ook geldt voor De totale robot. Al heb ik daarvan – eerlijk is eerlijk – één stukje overgeslagen. De totale robot is namelijk een bundeling (zoals overigens ook De Sprekende steen en De dreiging van Callisto dat zijn) en in die bundeling is ook Tweehonderd jaar mens opgenomen. Tweehonderd jaar mens ofte … Bicentennial Man. Weliswaar in de oorspronkelijke kortere versie (zie voor de uitleg daarover de bespreking van Bicentennial Man), maar de lezing van de langere versie lag nog niet zo lang achter me, dus dat verhaal heb ik even overgeslagen.
In tegendeel overigens tot De grote zon van Mercurius. In de bespreking van dat boek vroeg ik me nog af of het ook opgenomen was in De totale robot, maar dat is niet het geval en ik heb het dus ook niet overgeslagen. Daarmee lijkt dan wel enige rek te zitten op het concept van De totale robot, “Volledige uitgave van alle Robotverhalen”, maar goed, misschien was De grote zon van Mercurius té lang en bestond daar géén oorspronkelijke kortere versie van.
Voor de rest ook echt niks dan lof voor deze bundeling. Na een inleiding over De Drie Wetten van de robotica (waarover ik het ook al had in mijn bespreking van De grote zon van Mercurius) volgen hoofdstukken met als titel Geen menselijke gelijkenis, Onbeweeglijke robots, Robots van metaal, Menselijke gelijkenis, Powell en Donovan, Susan Calvin, en Twee hoogtepunten. In die hoofdstukken telkens zo’n drie tot vier verhalen, met uitzondering van het laatste natuurlijk (twee is twee, nietwaar?) en dat over Susan Calvin, waar zowaar tien verhalen in zitten, terwijl de robotpsychologe in kwestie ook nog een klein rolletje speelt in een van de andere verhalen: Robbie.
Soit, even terug naar de inleiding. Daarin zegt Asimov dat hij “jarenlang – tientallen – (…) aan jan-en-alleman [liep] te vertellen dat (…) [hij] de ‘vader van het moderne robotverhaal’ was”, maar vertelt hij ook hoe hij aan het schrijven van het eerdergenoemde Robbie, z’n eerste robotverhaal (in 1939) toekwam: “Eind 1938 kwamen er twee van die verhalen uit die een bijzondere indruk op mij maakten. Het ene was een kort verhaal van Eano Binder, getiteld ‘I, Robot’, over een vrome robot, Adam Link genaamd; het andere was een verhaal van Lester del Rey, getiteld ‘Helen O’Loy’, dat me trof door de uitbeelding van een robot die alles had wat men van een trouwe echtgenote kon wensen.” In “Helen O’Loy” zullen sommige lezers wellicht Helena van Troje ontdekt hebben (Helen of Troy); in “I, Robot” zullen filmliefhebbers dan weer de gelijknamige film met Will Smith menen te herkennen. Die filmliefhebbers hebben dat echter verkeerd voor: de film I, robot heeft niets te maken met het verhaal van Eano Binder, maar de titel ervan is wel … gepikt van een collectie robotverhalen van Isaac Asimov: I, robot.
Een postuum eerbetoon voor Asimov dus (de auteur stierf in 1992), maar wellicht eentje dat hij zou gesmaakt hebben (al beantwoorden de robots in de film dan ook totaal niet aan de Drie Wetten van de robotica). Al zou het eerbetoon van een filmmaker voor een wetenschapper als Asimov wellicht minder belangrijk geweest zijn dan dat van iemand die … robots maakte: “Waar komen die echte robots vandaan? De belangrijkste bron is een firma die Unimation Inc. heet, in Danbury, Connecticut. Dat is de grootste bouwer van industrierobots, en van alle functionerende robots hebben ze zowaar een derde voor hun rekening genomen. De directeur van die firma is Joseph F. Engelberger, die hem eind jaren vijftig heeft opgericht omdat hij zo in robots geïnteresseerd was dat hij besloot de bouw ervan tot zijn levenswerk te maken. Maar hoe kreeg hij toch zo vroeg al belangstelling voor robots? Volgens hemzelf gebeurde dat in de jaren veertig, toen hij als student natuurkunde aan de Columbia-universiteit de robotverhalen las van zijn medestudent aan de Columbia, Isaac Asimov” …
Uitgebreid ingaan op eenendertig kortverhalen is natuurlijk volstrekt onhaalbaar in een boekbespreking, net zoals tig citaten publiceren, maar ik probeer toch wat extra voor u te halen uit die meer dan 500 bladzijden. Bijvoorbeeld uit de stukjes die Asimov ter inleiding van zijn hoofdstukken schreef: “Toch zult u ook zien dat er in ‘Sally’ geen spoor is van de Drie Wetten, en een overduidelijk spoor van de Bedreigende Robot. Nou ja, als ik dat leuk vind voor een keertje, mag dat toch zeker wel? Hoor eens, ik ben de baas.” Sally gaat trouwens over een robotwagen en van die robotwagens zag Asimov, toen hij het verhaal in 1953 schreef, de eerste in actie tegen 2015: “We hebben zelfs een Mat-O-Mot van ‘15 die nog rijdt. Een van de eerste automatische auto’s.” Zó ver zat hij er met zijn voorspelling niet eens naast.
Zoals hij er niet zo heel ver naast zat als hij jonge mensen het liet hebben over de tijd vóór de computers: “‘Meneer Daugherty zei dat ze te pas en te onpas kinderen kregen en alles deden wat er in hun hoofd opkwam, of het nu goed zou zijn voor iedereen of niet. Ze wisten niet eens of het goed was of niet. En de boeren lieten de planten met de hand groeien en al het werk in de fabrieken moest door mensen gedaan worden en die moesten alle machines aan de gang houden.’ ‘Ik geloof er niets van.’ ‘Meneer Daugherty zei het zelf. Hij zei dat het een grote rotzooi was en dat iedereen er ellendig aan toe was …” Voor wie wel eens de vraag krijgt hoe we in vredesnaam konden werken zonder internet en gsm’s: weet dat die onwetendheid voorspeld is.
Niet door een humorloos individu, trouwens (al schiep hij met Susan Calvin echt wel iemand die aan het predikaat “humorloos” kon voldoen): “Het was op dit ogenblik dat Lemuel Olvier Cooper de hoek om kwam en als door de bliksem getroffen bleef staan toen hij het hierboven beschreven tafereeltje zag. De reden van zijn komst was een kapot broodrooster dat zich de onaangename gewoonte had aangemeten met geweld volslagen ongeroosterde boterhammen de ruimte in te slingeren. De reden van zijn vertrek was veel duidelijker. Hij was op een luchtige, lenteachtige manier aan komen slenteren, maar hij verdween met een snelheid die elke trainer vol bewondering de wenkbrauwen zou hebben doen optrekken; een snelheid die nauwelijks was verminderd toen hij, minus hoed en broodrooster, het kantoor van sheriff Saunders kwam binnenrennen en met een klap tegen de muur opliep.”
Iets wat Asimov dan weer duidelijk niet doet: zijn literair universum zit vrij rechtlijnig in mekaar: de supercomputer blijft Multivac heten (zoals hij dat ook deed in Na twintig jaar, een van de verhalen opgenomen in De sprekende steen); en een van de kunsten van de toekomst blijft het maken van “lichtsculpturen”, zowel in Lichtvers als in de Foundation-trilogie (die ik overigens intussen weer ter hand heb genomen). Terwijl hij ook rechtstreekse lijnen blijft leggen naar het heden (zijn heden, want het heden van morgen is het verleden van de toekomst) met verhalen als De racist (waarin een robot het zowaar opneemt voor de zuiverheid van de menselijke soort, wat in ons heden toch een aardig tegengewicht zou vormen voor mensen als Klaus Schwab die ons het liefst intern uitgerust zouden zien met allerlei mechanische/elektronische “snufjes”) of Als we bij elkaar komen …, waarin een man van het Bureau Robotzaken (naar analogie met het Bureau Indianenzaken) betrokken wordt in de op het moment dat dit verhaal geschreven werd nog steeds gaande zijnde (en nu regelmatig door het “Westen” ververste) Koude Oorlog en de eigen “logica” daarvan. Zoals we sinds februari vorig jaar geconfronteerd worden met een “logica” rond de “strijd tegen corona”, waarin niet alleen vele “leiders” en “experten”, maar vooral héél veel gewone burgers vast zijn komen te zitten, met alle waanzinnige gevolgen van dien.
Maar Asimov is en blijft dan ook, mijns inziens, minstens een even sterke psycholoog als hij een exacte wetenschapper was. In die mate zelf dat hij van psychologie bijna een (exacte) wetenschap weet te maken. En dan maakt het niet uit of hij die psychologie toepast op mensen of op robots: hij legt er per slot van rekening in meerdere verhalen de nadruk op dat de Drie Wetten van de robotica uiteindelijk ook wetten zijn die de meeste mensen leiden, al hebben wij wat meer “speelruimte” ter zake. Net in de zone waar die “speelruime” ook optreedt bij robots situeren zich vele van zijn verhalen. In een aantal gevallen, bijvoorbeeld Jubileumincident of Bewijs, draait het verhaal zelfs om mensen die zich zo zeer aan de Drie Wetten – ik verwijs nogmaals naar De grote zon van Mercurius voor de inhoud daarvan – lijken te houden, dat anderen het vermoeden beginnen te hebben dat ze … robots zijn. Want supermensen op moreel gebied, dat kunnen we ons net iets minder makkelijk inbeelden dan supermensen op fysiek gebied. In tegendeel, aan alle supermensen/-helden uit de literatuur schort nogal wat op moreel gebied: ze combineren spier- en speciale krachten met een voortdurend gevecht met zichzelf op moreel vlak. Wat op zijn beurt wéér een thema is van Asimov: in principe is de hiërarchie van de Drie Wetten vrij duidelijk, maar toch slaagt hij er voortdurend in situaties te scheppen waarin de hiërarchie op een helling komt te staan, waardoor er “kortsluiting” ontstaat in het robotbrein vanwege het feit … dat de robot een gevecht met zichzelf levert op “moreel” vlak. Een probleem dat zich dan weer te weinig stelt in het brein van een aantal andere robots, bijvoorbeeld in dat van George Negen en George Tien in één van de Twee Hoogtepunten, Weest Hem indachtig, of Cutie (QT) in Logica, die zich boven de mens stelt (om vanuit zijn brein gezien volstrekt logische redenen), een fenomeen dat we ook kunnen waarnemen bij de al eerder genoemde “leiders” en “experten”, of bij mensen in “de media”, die zichzelf op de een of andere manier als uitverkoren zien en geroepen om het dwaze volk de weg te wijzen, hun wil op te leggen, zonder zich ooit af te vragen of de dwaasheid niet in hun eigen hoofd huist.
Eindigen doe ik deze bespreking graag met een uitgebreid citaat. Daaruit blijkt dat de eerder genoemde humorloze robotpsychologe Susan Calvin (sowieso een van de belangrijkste personages in het oeuvre van Asimov) in tegenstelling tot wat veel van haar tegen- en medestanders denken niét “onmenselijk”/robotachtig koud is en dat Asimov wel degelijk ernstig rekening hield met de mogelijkheid dat zijn geestelijke schepping, de moderne robot/computer (want een robot is in essentie een wandelende en handelende computer), uit de hand zou lopen. Niet in de zin dat hij de mensheid uit de weg zou ruimen, maar dat hij die mensheid … overtollig zou maken. In Weest Hem indachtig wordt er verwezen naar de Machines, de hoofdrolspelers in het verhaal De Machines, die in hun computerwijsheid besloten hebben zichzelf uit te schakelen om de mensheid die overtolligheid te besparen, maar in Galeislaaf zijn we nog niet zover: daarin onderneemt United States Robots & Mechanische Mensen NV, de firma die alle robots levert in de robotverhalen van Asimov (de literaire versie van het eerder genoemde Unimation Inc dus), een poging robots ook op Aarde te introduceren en wordt deze daarin tegengewerkt door professor Ninheimer. Die moet uiteindelijk het onderspit delven, maar zijn conversatie met de schijnbaar triomferende Susan Calvin aan het einde van het verhaal zet een en ander weer in perspectief:
“‘Al meer dan tweehonderdvijftig jaar lang vervangt de machine de mens na eerst het handwerk verdrongen te hebben. Aardewerk rolt uit vormen en persen. Kunstwerken zijn vervangen door prullen die aan de lopende band worden vervaardigd. Noem dat voor mijn part ‘vooruitgang’. De kunstenaar moet zich beperken tot abstracties, tot het uitbeelden van ideeën. De machine doet de rest.
Denkt u dat de pottenbakker tevreden is met uitsluitend geestelijke creaties? Denkt u dat hij de aanraking met de klei niet mist, het groeien van de vorm onder zijn handen – het samenwerken van de hand én de geest. Gelooft u niet dat het groeien van de vorm niet als een ‘feedback’ werkt en daardoor de vormconceptie kan veranderen en verbeteren?’
‘U bent geen pottenbakker,’ zei Susan Calvin.
‘Ik ben een creatief kunstenaar! Ik ontwerp en bouw artikelen en boeken. Dat is meer dan het in juiste volgorde rangschikken van gedachten en woorden. Als dat alles was, zou niemand er plezier aan beleven.
Een boek moet vorm krijgen in de handen van de schrijver. Je moet letterlijk zien hoe de hoofdstukken zich ontwikkelen en groeien; zien hoe ze beginnen af te wijken van de oorspronkelijke conceptie. Er bestaat zoiets als het lezen van drukproeven en het verbeteren van bepaalde woorden en zinnen.
In ieder stadium van het spel ontstaan er honderden contactpunten tussen iemand en zijn werk en dat contact is prettig en vergoedt iemand, meer dan wat ook, het werk dat hij aan zijn schepping moet besteden. Uw robot neemt ons dat allemaal af!’
‘Dat doet een schrijfmachine ook. En een drukpers. Bent u soms voor het met de hand kopiëren en illustreren van manuscripten?’
‘Schrijfmachines en drukpersen hebben ons iets ontnomen, maar uw robots ontnemen ons alles. Uw robots corrigeren nu onze drukproeven en vroeg of laat zullen ze het schrijven van ons overnemen, het opzoeken van bronnen, het nalezen en selecteren van passages, ja, misschien zelfs het vormen van conclusies uit bestaande gegevens. En wat blijft er dan voor ons geleerden over? Niet meer dan één ding: het bedenken van de bevelen die aan robots moeten worden gegeven. Ik wil de wereld van de toekomst dit besparen en dat was mij meer waard dan mijn reputatie. Ja, dat was de reden waarom ik koste wat kost U.S. Robots wilde vernietigen!’
‘Het stond van tevoren vast dat het zou mislukken,’ zei Susan.
‘Ik heb in ieder geval mijn best gedaan,’ antwoordde Ninheimer.
Susan Calvin draaide zich om en liep weg. Ze deed haar best om ieder gevoel van sympathie voor deze gebroken man te onderdrukken. Ze slaagde er maar gedeeltelijk in.”
Ik heb persoonlijk véél sympathie voor zo’n mensen. En dat terwijl ik toch actief ben in de informaticasector. Misschien voorál daarom: het valt me namelijk heel erg op dat er nog nauwelijks sprake is van verzet tegen de robotisering/informatisering van ons hele leven, maar in tegendeel een immer toenemende drang, ook van “gewone” mensen, om het “denkwerk” over te laten aan “het systeem” (groot of klein), aan de programmeurs, aan de “specialisten”, aan mensen die de bevelen bedenken die aan de robots moeten worden gegeven. Met als gevolg dat ze na verloop van tijd geen idee meer hebben waarom “het systeem” doet wat het doet en als ver-volg dat ze dat zich ook niet meer gaan afvragen. Ik heb het daar lastig mee, met die vloek van mijn beroep. Maar misschien kan ik hier en daar voor iemand wat compenseren via mijn boekbesprekingen?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !