dinsdag 10 augustus 2021

Verbotene Trauer – Ende der deutschen Tabus – Klaus Rainer Röhl (boekbespreking door Björn Roose)

Verbotene Trauer – Ende der deutschen Tabus – Klaus Rainer Röhl (boekbespreking door Björn Roose)
Ik lees eigenlijk zelden in het Duits uitgegeven boeken. Niet omdat mijn Duits niet zou volstaan (dat is een heel stuk beter dan wat ik “schoolduits” zou noemen), maar omdat er gewoon niet zoveel in mijn bibliotheek zitten. Wat er wél aan Duitstalige werken in zit, is overigens voor het grootste deel in zogenaamde “gothische” letters gesteld en daarvoor moet ik m’n brein op een andere golflengte instellen.

Dit boek van Klaus Rainer Röhl, Verbotene Trauer – Ende der deutschen Tabus, kwam echter bij me terecht via de auteur van de stripserie The Maier Files, een stripserie waaraan ik het genoegen heb een kleine bijdrage te kunnen leveren wat de tekstuele kant betreft. En die bleek me daarmee een razend interessant werk aan de hand gedaan te hebben. Een typering die zélfs al geldt voor de auteur ervan.

Klaus Rainer Röhl, geboren in 1928, is journalist en auteur en wellicht het best bekend als stichter van het blad konkret (met kleine “k”, inderdaad), in de jaren 1960 en het begin van de jaren 1970 met voorsprong het meest invloedrijke blad ter linker zijde in Duitsland. Closet communist Röhl slaagde er in het blad tot de voornaamste mediatieke spreekbuis van de zogenaamde Ausserparlamentarische Opposition en de linkse studentenbeweging te maken, kreeg daarvoor ook geld van de Oostduitse dictatuur, en trouwde in 1961 met een van zijn medewerksters (en latere hoofdredacteur) bij het blad: Ulrike Meinhof.

Dat laatste kán petite histoire lijken voor wie totaal niet op de hoogte is van wat zich in West-Europa afspeelde tijdens les années de plomb, maar voor wie het niet ontbreekt aan historische kennis zal de naam Ulrike Meinhof heel grote alarmbellen doen afgaan. Juffrouw Meinhof begon immers wel het gevecht met de pen als wapen maar nam al snel de toevlucht tot minder beschaafde middelen. In 1970 richtte ze samen met de al eerder wegens brandstichting en het in gevaar brengen van mensenlevens veroordeelde Gudrun Ensslin, Thorwald Proll en Andreas Baader (en voormalig advocaat Horst Mahler) de Rote Armee Fraktion (RAF, ook bekend als de Bader-Meinhof-Gruppe) op.

Terwijl Meinhof dié richting uitging, ging Röhl echter een andere, meer gematigde uit en wel precies omwille van de radicalisering en het daaruit voortvloeiende linkse terrorisme. Dat leidde tot een gevecht om de macht binnen konkret, dat zelfs zover ging dat zijn huis in Hamburg in 1969 werd aangevallen door een aantal medewerkers van het blad onder leiding van zijn, tegen dan, ex, die het jaar daarna ook nog de ontvoering van hun beider dochters regelde. Stefan Aust - tot 1969 actief bij konkret, nadien bij de Norddeutscher Rundfunk, vervolgens hoofdredacteur bij Der Spiegel, sinds 2014 aan de slag bij Die Welt, en bevriend met Röhl – ging de kinderen echter op zijn beurt ontvoeren bij de ontvoerders en bracht ze naar Röhl. Daarna stonden Röhl en zijn dochters lange tijd onder politiebescherming vanwege de mogelijkheid dat er nieuwe aanvallen of ontvoeringen door de RAF zouden volgen.

Zijn blad doekte hij in 1973 op; met het nog bestaande blad konkret (opgericht in 1974 door Hermann Gremliza en intussen onder leiding staand van diens dochter – vermoed ik – Friederike) heeft hij niks te maken. In 1972 was hij al lid geworden van de SPD (Sozialdemokratische Partei Deutschlands), in de daaropvolgende jaren zou hij het gematigd linkse blad das da uitgeven (de kleine letters bleven wel), in de eerste helft van de jaren tachtig gevolgd door een ander links blad, Spontan. Maar vanaf de tweede helft van de jaren tachtig hield hij het meer en meer voor bekeken ter linker zijde: in 1995 werd hij lid van de klassiek-liberale FDP (Freie Demokratische Partei), binnen dewelke hij al snel actief werd in Liberale Offensive, de zogenaamde rechtervleugel van de partij.

Los daarvan ging hij ook nog regelmatig schrijven voor het duidelijk rechtse blad Junge Freiheit, publiceerde hij onder supervisie van historicus Ernst Nolte een proefschrift over de samenwerking tussen communisten en nationaal-socialisten tegen de vooroorlogse SPD (Nähe zum Gegner, uitgegeven in 1994), en pende hij verschillende boeken bij mekaar waarin hij het communisme en extreem-links in het vizier neemt.

Het moge duidelijk zijn dat hij dat laatste óók doet in Verbotene Trauer – Ende der deutschen Tabus, maar dit boek valt niet te beschouwen als een aanval op die hoek van het politieke spectrum. Het is “gewoon” een stevige bolwassing voor iedereen die in Duitsland wat in de pap te brokken heeft en die macht niet gebruikt om een einde te maken aan de mythe van de “Kollektivschuld” en de blijvende overheersing van het publieke debat (of wat daarvoor moet doorgaan) door de Frankfurter Schule van onder andere Adorno en Marcuse.

Dat gezegd zijnde en terugkomend op wat ik in het begin van deze bespreking schreef aangaande mijn beheersing van het Duits: dit boekje leest als een trein. Tweehonderdachtendertig bladzijden, inhoudstafel, opmerkingen en bibliografie inbegrepen, zijn al niet zo heel veel, maar Röhl serveert het geheel ook nog eens in hapklare brokken. Hoofdstukken van niet meer dan een bladzijde of tien lengte, veelal korter, waarvan de titels duidelijk genoeg zijn om aan te geven wat er achter ligt: Warum die Deutschen bis 1945 weiterkämpften. Die von aussen erzwungene Volksgemeinschaft, bijvoorbeeld, of Raustreten zum Panzerknacken. Kindersoldaten zwischen Angst und Abenteurelust, of Warum unschuldige Opfer nicht gegeneinander aufgerechnet werden können, of Alle Deutschen sterilisieren. Der Kaufman-Plan und die Goebbels-propaganda, om er maar een paar te noemen.

Het is ondoenbaar zelfs maar een poging te ondernemen dit boekje terug te brengen tot zijn essentie – het is zo bondig geschreven en bevat zo weinig overtolligheden dat een samenvatting ongeveer zo lang zou zijn als het werk zelf –, maar ik betreur dat eigenlijk ten zeerste. Graag zou ik u vertellen over de psychologie die de Duitsers er toe bracht verder te vechten tot het allerbitterste einde (een psychologie die bijzonder weinig te maken had met liefde voor het nationaal-socialisme en minstens evenveel te “danken” had aan het optreden van de vijand als dat van de “vriend”), over het eerder genoemde Kaufman-plan, over het Morgentau-plan, over de “Umerziehung”, over de mythe van de collectieve schuld (iets waar tegenwoordig ook elke “witte” mens mee om de oren geslagen wordt en wel wereldwijd) en het “dadervolk” (Daniël Goldhagens “gewillige beulen”). Graag zou ik u meenemen op een ronde langs Keulen, Hamburg, Dresden en al die andere plaatsen die bedolven werden onder de bommentapijten van de in Engeland nog steeds in hoog aanzien staande crimineel Arthur ‘Bomber’ Harris en u inpeperen dat Coventry daarvoor géén excuus kon zijn. Graag zou ik u in vogelvlucht laten vliegen boven wat de bijzonder knappe televisiefilm Die Flucht (March of Millions) toont, de verdrijving van de hele Oost-Pruisische bevolking uit Nemmersforf, Danzig, Swinemünde, Breslau, en zovele andere plaatsen, de wanhopige trek over de Haff, het tot zinken brengen van de Wilhelm Gustloff. Graag zou ik u ten slotte met uw neus op de gedwongen volksverhuizingen van na de oorlog drukken, volksverhuizingen overeengekomen in Jalta en Potsdam, de moordzucht van de Tsjechen, de eindeloze en alom plaatsvindende verkrachtingen van kinderen, moeders, grootmoeders, de talloze oorlogsmisdaden die nooit als dusdanig zijn geklasseerd omdat na de Tweede Wereldoorlog meer dan ooit gold dat wie de oorlog gewonnen had goed was en wie de oorlog verloren had slecht.

Maar als ik zo eens kijk naar wat ik in het boek allemaal aangeduid heb als vermeldenswaardig, wordt deze boekbespreking ellenlang als ik dat ook nog écht ga doen. Ik ga het dus laten en alleen het stukje tekst citeren dat voorafgaat aan het voorwoord:

Neunundsechzig Jahre nach dem Ende des Zweiten Weltkriegs betrauern wir fast jede Woche und in fast jeder deutschen Stadt die Opfer des Hitler-regimes. Das millionenfache Leid der unschuldigen Opfer der Hitlerdiktatur sollte nie vergessen werden. Das ist recht so.

Aber diese öffentliche Trauer is eine geteilte Trauer. Denn auch viele Millionen unschuldiger Deutscher wurden Opfer des Krieges gegen das totalitäre Hitler-regime. Sie wurden ermordet und vertrieben, die meisten von ihnen durch ein nicht minder totalitäres Regime, das Stalins.

Für diese Millionen von deutschen Opfern finden keine Feiern, keine Festakte und keine Gedenkstunden statt, kein nationales Mahnmahl ist auch nur geplant. Das ist schlecht so. Schlecht, schlecht, schlecht so.

Ik weet nog hoezeer ik onder de indruk was van de Doni kápolna en haar geschiedenis, in het Hongaarse Pákozd. Een bouwwerk van Imre Makovecz uit 1994 … ter herinnering aan de 160.000 leden van het Hongaarse Tweede Leger die sneuvelden aan de Don-rivier in Rusland in 1942. Slachtoffers die de Hongaren nooit hadden kunnen herdenken omdat hun land vanaf de “bevrijding” bezet werd door diezelfde Russen. Slachtoffers die ze wél herdachten van zodra ze daar de kans toe kregen, van zodra de bezetters vertrokken waren dus. Soldaten, gesneuveld tijdens een verloren oorlog, maar evengoed slachtoffers.

Iets zegt me dat de Duitsers hun gesneuvelde soldaten nooit zo’n eerbetoon zullen geven, ook niet als de laatste bezettingstroepen ooit Duitsland zullen verlaten. Ter herinnering: in 2020 sloeg de Duitse regering zelfs in paniek toen de Amerikaanse president “dreigde” een aantal duizenden van zijn soldaten terug te trekken uit het land. Ik weet dat er niet echt zoiets als het Stockholm-syndroom is, maar dat een regering 75 jaar na het einde van de vijandelijkheden angstdromen krijgt van het verminderen van het aantal bezettingstroepen komt toch aardig in de buurt van zo’n syndroom.

Maar zélfs dan lijkt het mij dat de Duitsers, zonder weggezet te worden als “rechtsextremisten”, moeten kunnen zeggen dat het Amerikanen en Engelsen waren die hun steden platgebrand hebben, dat die niet zomaar van de aardbodem verdwenen zijn, dat de inwoners ervan voor het overgrote deel net zo onschuldig waren als die van Coventry. Dat ze hun rouw mogen tonen over het feit dat zovelen van hen, kinderen, kleinkinderen, achterkleinkinderen enzovoort van mensen die al eeuwen lang in Danzig, in Silezië, in Mazuren, in Hinterpommern woonden, verdreven zijn uit hun geboortestreek en daarbij alles kwijtgespeeld zijn, inclusief hun roots. Dat ze een Kriegsverbrechen een Kriegsverbrechen mogen noemen, ook als die misdaad is gepleegd door de overwinnaars.

De waarheid is, volgens een gevleugeld woord, altijd de eerste die sneuvelt tijdens een oorlog. Maar ze moet toch niet per se dood blijven? Klaus Rainer Röhl heeft met deze samenvatting van de feiten, met dit verslag dat zeker ook niet de leiders van nationaal-socialistisch Duitsland spaart, minstens een aanzet gegeven tot het begraven van het taboe en het kunnen betreuren van de doden en verwonden. Dat hij dit boek al in 2002 heeft geschreven, maakt duidelijk dat het effect ervan gering is geweest, misschien een rimpeling op een vijver, maar dat het boek in 2014 een herdruk kende en vervolgens in 2019 een tweede mag positief heten. Het boek staat – sterk afgeprijsd trouwens – nog te koop op de webstek van uitgeverij Kopp Verlag. Een aanrader!

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !