dinsdag 24 juni 2025

De oorlog van het einde van de wereld – Mario Vargas Llosa (boekbespreking door Björn Roose)

De oorlog van het einde van de wereld – Mario Vargas Llosa (boekbespreking door Björn Roose)

Ik ga mijn best doen om het niet vaker te laten gebeuren, maar het kan toch nauwelijks toeval heten dat ik een boek klaar leg om het te lezen en vervolgens de auteur ervan doodgaat? Grapje, natuurlijk, maar hoewel ik pas op 18 april begon te lezen in De oorlog van het einde van de wereld, lag dat boek wel degelijk klaar op mijn leestafel toen de auteur ervan, Mario Vargas Llosa, op 13 april het tijdelijke voor het eeuwige verwisselde.

Een beetje raar voor mij dus, maar ook weer niet zó raar, want de auteurs van boeken die ik lees, zijn vaak al lang dood omdat de boeken die ik lees simpelweg vaak al heel oud zijn. Wat ook het geval is met De oorlog van het einde van de wereld. Dat tikte ik pas onlangs op de kop in een kringwinkel, maar deze uitgave van J.M. Meulenhoff dateert wel al van 2011, terwijl de eerste editie van 1984 dateert én de oorspronkelijke Spaanse versie, La guerra del fin del mundo, inmiddels al meer dan veertig jaar oud is.

Meer dan veertig jaar oud, maar nog steeds niet gedateerd, omdat het boek ook in 1981 al van een tijd sprak die bijna een eeuw daarvoor lag. Een tijd die in Brazilië – want daar speelt dit verhaal van de nochtans Peruviaanse auteur zich af – woelig was: de slavernij werd afgeschaft maar de armoede in de landelijke gebieden bleef, droogtes teisterden het land, koning Pedro II deed in 1889 afstand van zijn troon ten gevolge van een opstand van het leger, een federale republiek werd geïnstalleerd, grootgrondbezitters keken ofwel de kat uit de boom of probeerden de onafhankelijkheid van hun ‘staat’ tegenover Rio te handhaven/versterken. Op zich al genoeg ingrediënten voor een goed verhaal, zelfs al is dat verhaal zo’n zevenhonderd bladzijden lang, maar Vargas Llosa heeft daaraan een ander toegevoegd: een rondtrekkende prediker die geleidelijk aan, en zonder daar op aan te sturen, steeds meer volgelingen rond zich verzamelt en er een leer op nahoudt die op een bizarre manier elementen uit communisme, anarchisme en katholicisme verenigt: “Is er wel een verklaring mogelijk voor Canudos volgens de vertrouwde ideeën omtrent samenzwering, rebellie, ondermijning, intriges van politici die herstel van de monarchie willen? (…) Het gaat om iets vagers, iets niet-actueels, iets ongewoons, iets dat hij door zijn scepticisme weigert goddelijk of duivels of eenvoudigweg geestelijk te noemen”. Armoedzaaiers uit de hele deelstaat Bahia, hoofdstad Salvador, sluiten zich bij hem aan, hij en zijn volgelingen nemen een verlaten ranch over, er ontstaat een stad, iedereen werkt voor ‘het hogere goed’ (niet eens voor de prediker, O Conselheiro, de Raadgever, genaamd, want die is niet uit op materieel gewin, net zomin als zijn kring van intimi), en de hele georganiseerde politiek lust hen op den duur rauw (zoals zij dat omgekeerd eigenlijk ook doen). Je weet dat het niet goed zal aflopen – de prediker voorspelt niet voor niks ook al van in het begin het eind van de wereld -, maar Vargas Llosa weet je even goed zevenhonderd bladzijden lang mee te slepen.

Misschien omdat hij nóg een element tussen de – laat ons het dan maar zo noemen – zeer uitgebreide sekte en de politieke achtergrond weeft. Een element dat veel sterker uitgewerkt wordt dan de Raadgever zelf, een figuur waarover je eigenlijk niks te weten komt, tenzij dan dat hij predikt, kerken herstelt en zichzelf zo ongeveer dood vast, en bestaat uit figuren als Galileo Gall, een Schotse “frenoloog” en communist op zoek naar de toekomst van zijn denkbeelden in Zuid-Amerika (die ook af en toe optreedt als verteller), de baron van Cañabrava, leider van de ‘conservatieven’ in Bahia, maar een zeer bedachtzaam man, twee van diens personeelsleden, op zijn aangeven met elkaar getrouwd en respectievelijk door Gall gemiste gids en door hem verkrachte vrouw wordend, een troep circusfiguren, en een keur van vrouwen en mannen uit de omgeving van de Raadgever (João de Grote, de Kleine Vrome, María Quadrado, Antonio en Honorio Vilanova, Pajeú, de Leeuw van Natuba, Antonio de Vuurwerkmaker, enzovoort), die doorheen het verhaal meer kleur verwerven omdat ze zeker in het verleden verre van heiligen waren en door de band genomen ook geen plannen lijken te hebben om daar in de toekomst verandering in te brengen. De militairen onder de personages zijn nog het meest ééndimensionaal (eentje is zelfs, zo lijkt het, een body double van Julius Caesar, inclusief epilepsie-aanvallen en rond hem verzamelde scribenten, al komt hij dan niet aan z’n einde door eigen mensen), maar ook zij zijn mensen, en de auteur weet hen leven in te blazen door niet meer dan stukjes van hun geschiedenis te vertellen.

Stukjes van hun geschiedenis die, en da’s dan weer een element dat in het begin het lezen van het verhaal bemoeilijkt, niet gelijk op lopen met elkaar en de – ongetwijfeld bewust – verhaspelde tijdlijn nog wat warriger maken. Als je al lang en breed vernomen hebt dat een overwinning is behaald of een nederlaag geleden, word je meegenomen naar een moment dat die overwinning of die nederlaag nog helemaal niet in zicht was, waarna er weer een stukje verder richting reeds aangekondigde toekomst wordt gewerkt, maar niet zonder verdere sprongetjes binnen de zone tussen dat punt en die reeds aangekondigde toekomst. Het went en wat op het eerste zicht aandoet als postmodernistisch, lijkt mee verantwoordelijk voor de mythische sfeer die doorheen het boek opgeroepen wordt. Het verhaal is en blijft bewoond door gewone mensen, soms ‘helden’ ondanks zichzelf maar nooit met de drang om heldhaftig te zijn, maar aan de droogte van de caatinga en de sertão (termen die overigens, samen met een aantal andere, verklaard worden in de daartoe voorziene woordenlijst aan het einde van het verhaal), een droogte die ongetwijfeld al een vertragend, desoriënterend effect heeft, voegt Vargas Llosa op die manier nog een laag toe die het verhaal lijkt los te trekken uit de tijd (“Het was alsof de tijd in dit gebied dat hij onophoudelijk doorkruiste, van de ene naar de andere kant zwalkend, was afgeschaft, of een heel andere tijd was geworden, met een eigen ritme”), er een eeuwigheidswaarde aan geeft, zoals het ronddolen van Galileo Gall, de circusmensen, de twee personeelsleden van de baron, en zelfs van die baron zelf (maar dan over de wereld en van haciënda naar haciënda) dat ook doen. De Raadgever, het tot stad uitgroeiende dorp Canudos en zijn bevolking gaan langzaam naar hun einde toe, zoals velen van de mensen daarbuiten (die in niet weinig gevallen naar binnen willen, al dan niet gewapend – “Dat ze niet meer binnen konden. Dát was hun probleem. Het kon hun niet schelen te sterven, maar ze wilden daarbinnen sterven.”), maar de wereld waarbinnen ze zich bevinden lijkt onder een stolp te zitten, en uiteindelijk blijft alles zoals het was (de politici dronken een glas en pisten een plas), minus O Conselheiro (van zijn eigen naam Antonio Vicente Mendes Maciel, die overigens echt bestaan heeft en ook was wat hij in dit verhaal is, zoals de rest van het verhaal gebaseerd is op ‘waargebeurde feiten’) en het overgrote deel van zijn volgelingen dus. “Wat was er trouwens voor hen veranderd behalve een paar namen?”, vraagt de auteur zich aan het begin van het boek af over “de Raadgever en de zijnen”. “Was dit landschap van kurkdroge grond en loodzware hemel niet hetzelfde als altijd? En bleef dit gebied ondanks een aantal jaren van droogte niet steeds weer zijn wonden likken, zijn doden bewenen, proberen zijn verloren gegane bezittingen terug te krijgen? Wat was er in het geteisterde land in het noorden veranderd nu er een president was in plaats van een keizer? Bleef de landarbeider niet gewoon doorvechten tegen de onvruchtbaarheid van de bodem en de gierigheid van het water, om zijn maïs, bonen, aardappels en maniok te laten groeien en zijn varkens, kippen en geiten in leven te houden?” ‘Ja’, is daarop het antwoord, maar dat is het dus ook nog steeds na de passage van de Raadgever.

“Canudos? (…) Epaminondas heeft gelijk dat hij niet wil dat er over die geschiedenis wordt gesproken. Laten we haar vergeten, dat is het beste. Het is een tragische, duistere en warrige periode. Hij dient nergens toe. Historie moet leerzaam en voorbeeldig zijn. In die oorlog heeft niemand lauweren geoogst. En niemand begrijpt wat er is gebeurd. De mensen hebben besloten een gordijn te laten zakken. Dat is wijs, dat is gezond”, zegt de baron na afloop van de feiten in een gesprek met “de bijziende journalist”, bevoorrecht getuige die de oorlog niet alleen heeft meegemaakt vanaf de kant van “de Hond”, het volgens de Raadgever op handen van de Antichrist zijnde leger van de republiek, maar ook binnen Canudos, en als een van de weinigen kunnen vertrekken is. De vraag laat zich echter stellen of de werkelijke denkfout niet is te denken dat geschiedenissen wél ergens toe dienen. Misschien zit het “leerzaam en voorbeeldig zijn” van geschiedenissen wel net in het feit dat ze nérgens toe dienen. En dat je er dus niet in moet willen figureren. Misschien moeten we enkel willen figureren in het leven (en vooral niet de dood) van een paar mensen rondom ons: “Hij deed een paar stappen, steun zoekend bij de barricade en bijna onmiddellijk struikelde hij over iets zachts. Toen hij weer overeind kwam, ontdekte hij dat hij een magere vrouw in zijn armen hield die zich tegen hem aandrukte. Aan haar geur, aan het geluksgevoel dat hem doorstroomde, wist hij voor hij haar had gehoord wie zij was. Zijn doodsangst veranderde in dolle vreugde toen hij de vrouw omhelsde die hem even wanhopig omhelsde. Een paar lippen verenigde zich met de zijne, trok niet terug, beantwoordde zijn kussen. ‘Ik hou van je,’ stotterde hij, ‘ik hou van je, ik hou van je. Het kan me nu niet meer schelen dood te gaan.’ (…) ‘Het kan mij ook niet schelen om dood te gaan,’ zeiden Jurema’s lippen onder de zijne.”

Ongetwijfeld – of op zijn minst allicht – zijn de kleine intermenselijke geschiedenissen, zoals die tussen de Schot en de vrouw van zijn net-niet-gids of die tussen de bijziende journalist en diezelfde vrouw ontsproten aan de fantasie van de schrijver en eigenlijk vond ik het een beetje spijtig bij het schrijven van deze bespreking tot de ontdekking te komen dat dit verhaal gebaseerd is op feiten (iets wat niet op of in het boek vermeld staat), maar dát de schrijver meer heeft gedaan dan van die feiten een samenhangend verhaal maken, is een niet te ontkennen… feit. Ik had nog niks van Mario Vargas Llosa gelezen voor ik aan De oorlog van het einde van de wereld begon, maar als ik nog eens wat van hem tegenkom, zal ik zeker niet aarzelen het te kopen. Knap werk!

Björn Roose

2 opmerkingen:

  1. Ik kan je alvast "De geesten van de Andes" warm aanbevelen. Knappe bespreking alweer, trouwens *glimlacht*
    ze geeft me zin om naar dit boek op zoek te gaan...

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Je zal voor een paar weken weten wat gelezen als je deze in huis haalt :-)

      Verwijderen

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !