Ik ga mijn best doen om het niet vaker te laten gebeuren, maar het
kan toch nauwelijks toeval heten dat ik een boek klaar leg om het te
lezen en vervolgens de auteur ervan doodgaat? Grapje, natuurlijk,
maar hoewel ik pas op 18 april begon te lezen in De oorlog van het
einde van de wereld, lag dat boek wel degelijk klaar op mijn
leestafel toen de auteur ervan, Mario Vargas Llosa, op 13 april het
tijdelijke voor het eeuwige verwisselde.
Een beetje raar voor mij dus, maar ook weer niet zó raar, want de
auteurs van boeken die ik lees, zijn vaak al lang dood omdat de
boeken die ik lees simpelweg vaak al heel oud zijn. Wat ook het geval
is met De oorlog van het einde van de wereld. Dat tikte ik pas
onlangs op de kop in een kringwinkel, maar deze uitgave van J.M.
Meulenhoff dateert wel al van 2011, terwijl de eerste editie van
1984 dateert én de oorspronkelijke Spaanse versie, La guerra del
fin del mundo, inmiddels al meer dan veertig jaar oud is.
Meer dan veertig jaar oud, maar nog steeds niet gedateerd, omdat het boek
ook in 1981 al van een tijd sprak die bijna een eeuw daarvoor lag.
Een tijd die in Brazilië – want daar speelt dit verhaal van de
nochtans Peruviaanse auteur zich af – woelig was: de slavernij werd
afgeschaft maar de armoede in de landelijke gebieden bleef, droogtes
teisterden het land, koning Pedro II deed in 1889 afstand van zijn
troon ten gevolge van een opstand van het leger, een federale
republiek werd geïnstalleerd, grootgrondbezitters keken ofwel de kat
uit de boom of probeerden de onafhankelijkheid van hun ‘staat’
tegenover Rio te handhaven/versterken. Op zich al genoeg ingrediënten
voor een goed verhaal, zelfs al is dat verhaal zo’n zevenhonderd
bladzijden lang, maar Vargas Llosa heeft daaraan een ander
toegevoegd: een rondtrekkende prediker die geleidelijk aan, en zonder
daar op aan te sturen, steeds meer volgelingen rond zich verzamelt en
er een leer op nahoudt die op een bizarre manier elementen uit
communisme, anarchisme en katholicisme verenigt: “Is er wel een
verklaring mogelijk voor Canudos volgens de vertrouwde ideeën
omtrent samenzwering, rebellie, ondermijning, intriges van politici
die herstel van de monarchie willen? (…) Het gaat om iets vagers,
iets niet-actueels, iets ongewoons, iets dat hij door zijn
scepticisme weigert goddelijk of duivels of eenvoudigweg geestelijk
te noemen”. Armoedzaaiers uit de hele deelstaat Bahia, hoofdstad
Salvador, sluiten zich bij hem aan, hij en zijn volgelingen nemen een
verlaten ranch over, er ontstaat een stad, iedereen werkt voor ‘het
hogere goed’ (niet eens voor de prediker, O Conselheiro, de
Raadgever, genaamd, want die is niet uit op materieel gewin, net
zomin als zijn kring van intimi), en de hele georganiseerde politiek
lust hen op den duur rauw (zoals zij dat omgekeerd eigenlijk ook
doen). Je weet dat het niet goed zal aflopen – de prediker
voorspelt niet voor niks ook al van in het begin het eind van de
wereld -, maar Vargas Llosa weet je even goed zevenhonderd bladzijden
lang mee te slepen.
Misschien omdat hij nóg een element tussen de – laat ons het dan maar zo
noemen – zeer uitgebreide sekte en de politieke achtergrond weeft.
Een element dat veel sterker uitgewerkt wordt dan de Raadgever zelf,
een figuur waarover je eigenlijk niks te weten komt, tenzij dan dat
hij predikt, kerken herstelt en zichzelf zo ongeveer dood vast, en
bestaat uit figuren als Galileo Gall, een Schotse “frenoloog” en
communist op zoek naar de toekomst van zijn denkbeelden in
Zuid-Amerika (die ook af en toe optreedt als verteller), de baron van
Cañabrava, leider van de ‘conservatieven’ in Bahia, maar een
zeer bedachtzaam man, twee van diens personeelsleden, op zijn
aangeven met elkaar getrouwd en respectievelijk door Gall gemiste
gids en door hem verkrachte vrouw wordend, een troep circusfiguren,
en een keur van vrouwen en mannen uit de omgeving van de Raadgever
(João de Grote, de Kleine Vrome, María Quadrado, Antonio en Honorio
Vilanova, Pajeú, de Leeuw van Natuba, Antonio de Vuurwerkmaker,
enzovoort), die doorheen het verhaal meer kleur verwerven omdat ze
zeker in het verleden verre van heiligen waren en door de band
genomen ook geen plannen lijken te hebben om daar in de toekomst
verandering in te brengen. De militairen onder de personages zijn nog
het meest ééndimensionaal (eentje is zelfs, zo lijkt het, een body
double van Julius Caesar, inclusief epilepsie-aanvallen en rond
hem verzamelde scribenten, al komt hij dan niet aan z’n einde door
eigen mensen), maar ook zij zijn mensen, en de auteur weet hen leven
in te blazen door niet meer dan stukjes van hun geschiedenis te vertellen.
Stukjes van hun geschiedenis die, en da’s dan weer een element dat in het
begin het lezen van het verhaal bemoeilijkt, niet gelijk op lopen met
elkaar en de – ongetwijfeld bewust – verhaspelde tijdlijn nog wat
warriger maken. Als je al lang en breed vernomen hebt dat een
overwinning is behaald of een nederlaag geleden, word je meegenomen
naar een moment dat die overwinning of die nederlaag nog helemaal
niet in zicht was, waarna er weer een stukje verder richting reeds
aangekondigde toekomst wordt gewerkt, maar niet zonder verdere
sprongetjes binnen de zone tussen dat punt en die reeds aangekondigde
toekomst. Het went en wat op het eerste zicht aandoet als
postmodernistisch, lijkt mee verantwoordelijk voor de mythische sfeer
die doorheen het boek opgeroepen wordt. Het verhaal is en blijft
bewoond door gewone mensen, soms ‘helden’ ondanks zichzelf maar
nooit met de drang om heldhaftig te zijn, maar aan de droogte van de
caatinga en de sertão (termen die overigens, samen met
een aantal andere, verklaard worden in de daartoe voorziene
woordenlijst aan het einde van het verhaal), een droogte die
ongetwijfeld al een vertragend, desoriënterend effect heeft, voegt
Vargas Llosa op die manier nog een laag toe die het verhaal lijkt los
te trekken uit de tijd (“Het was alsof de tijd in dit gebied dat
hij onophoudelijk doorkruiste, van de ene naar de andere kant
zwalkend, was afgeschaft, of een heel andere tijd was geworden, met
een eigen ritme”), er een eeuwigheidswaarde aan geeft, zoals het
ronddolen van Galileo Gall, de circusmensen, de twee personeelsleden
van de baron, en zelfs van die baron zelf (maar dan over de wereld en
van haciënda naar haciënda) dat ook doen. De Raadgever, het tot
stad uitgroeiende dorp Canudos en zijn bevolking gaan langzaam naar
hun einde toe, zoals velen van de mensen daarbuiten (die in niet
weinig gevallen naar binnen willen, al dan niet gewapend – “Dat
ze niet meer binnen konden. Dát was hun probleem. Het kon hun niet
schelen te sterven, maar ze wilden daarbinnen sterven.”), maar de
wereld waarbinnen ze zich bevinden lijkt onder een stolp te zitten,
en uiteindelijk blijft alles zoals het was (de politici dronken een
glas en pisten een plas), minus O Conselheiro (van zijn eigen naam
Antonio Vicente Mendes Maciel, die overigens echt bestaan heeft en
ook was wat hij in dit verhaal is, zoals de rest van het verhaal
gebaseerd is op ‘waargebeurde feiten’) en het overgrote deel van
zijn volgelingen dus. “Wat was er trouwens voor hen veranderd
behalve een paar namen?”, vraagt de auteur zich aan het begin van
het boek af over “de Raadgever en de zijnen”. “Was dit
landschap van kurkdroge grond en loodzware hemel niet hetzelfde als
altijd? En bleef dit gebied ondanks een aantal jaren van droogte niet
steeds weer zijn wonden likken, zijn doden bewenen, proberen zijn
verloren gegane bezittingen terug te krijgen? Wat was er in het
geteisterde land in het noorden veranderd nu er een president was in
plaats van een keizer? Bleef de landarbeider niet gewoon doorvechten
tegen de onvruchtbaarheid van de bodem en de gierigheid van het
water, om zijn maïs, bonen, aardappels en maniok te laten groeien en
zijn varkens, kippen en geiten in leven te houden?” ‘Ja’, is
daarop het antwoord, maar dat is het dus ook nog steeds na de passage
van de Raadgever.
“Canudos? (…) Epaminondas heeft gelijk dat hij niet wil dat er over die
geschiedenis wordt gesproken. Laten we haar vergeten, dat is het
beste. Het is een tragische, duistere en warrige periode. Hij dient
nergens toe. Historie moet leerzaam en voorbeeldig zijn. In die
oorlog heeft niemand lauweren geoogst. En niemand begrijpt wat er is
gebeurd. De mensen hebben besloten een gordijn te laten zakken. Dat
is wijs, dat is gezond”, zegt de baron na afloop van de feiten in
een gesprek met “de bijziende journalist”, bevoorrecht getuige
die de oorlog niet alleen heeft meegemaakt vanaf de kant van “de
Hond”, het volgens de Raadgever op handen van de Antichrist zijnde
leger van de republiek, maar ook binnen Canudos, en als een van de
weinigen kunnen vertrekken is. De vraag laat zich echter stellen of
de werkelijke denkfout niet is te denken dat geschiedenissen wél
ergens toe dienen. Misschien zit het “leerzaam en voorbeeldig zijn”
van geschiedenissen wel net in het feit dat ze nérgens toe dienen.
En dat je er dus niet in moet willen figureren. Misschien moeten we
enkel willen figureren in het leven (en vooral niet de dood) van een
paar mensen rondom ons: “Hij deed een paar stappen, steun zoekend
bij de barricade en bijna onmiddellijk struikelde hij over iets
zachts. Toen hij weer overeind kwam, ontdekte hij dat hij een magere
vrouw in zijn armen hield die zich tegen hem aandrukte. Aan haar
geur, aan het geluksgevoel dat hem doorstroomde, wist hij voor hij
haar had gehoord wie zij was. Zijn doodsangst veranderde in dolle
vreugde toen hij de vrouw omhelsde die hem even wanhopig omhelsde.
Een paar lippen verenigde zich met de zijne, trok niet terug,
beantwoordde zijn kussen. ‘Ik hou van je,’ stotterde hij, ‘ik
hou van je, ik hou van je. Het kan me nu niet meer schelen dood te
gaan.’ (…) ‘Het kan mij ook niet schelen om dood te gaan,’
zeiden Jurema’s lippen onder de zijne.”
Ongetwijfeld – of op zijn minst allicht – zijn de kleine intermenselijke
geschiedenissen, zoals die tussen de Schot en de vrouw van zijn
net-niet-gids of die tussen de bijziende journalist en diezelfde
vrouw ontsproten aan de fantasie van de schrijver en eigenlijk vond
ik het een beetje spijtig bij het schrijven van deze bespreking tot
de ontdekking te komen dat dit verhaal gebaseerd is op feiten (iets
wat niet op of in het boek vermeld staat), maar dát de schrijver
meer heeft gedaan dan van die feiten een samenhangend verhaal maken,
is een niet te ontkennen… feit. Ik had nog niks van Mario Vargas
Llosa gelezen voor ik aan De oorlog van het einde van de wereld
begon, maar als ik nog eens wat van hem tegenkom, zal ik zeker niet
aarzelen het te kopen. Knap werk!
Björn Roose
Ik kan je alvast "De geesten van de Andes" warm aanbevelen. Knappe bespreking alweer, trouwens *glimlacht*
BeantwoordenVerwijderenze geeft me zin om naar dit boek op zoek te gaan...
Je zal voor een paar weken weten wat gelezen als je deze in huis haalt :-)
Verwijderen