vrijdag 6 juni 2025

Bloedgetuigen – Johan de Boose (boekbespreking door Björn Roose)

Bloedgetuigen – Johan de Boose (boekbespreking door Björn Roose)

Ik koop wel vaker boeken die vervolgens héél lang in mijn boekenkasten blijven staan vooraleer ik ze ga lezen. Dat is geen antwoord op de bij mensen die mijn bibliotheek zien (of zelfs maar een klein deeltje daarvan) vaak opkomende vraag ‘of ik die allemaal gelezen heb’, maar een simpel feit: ik lees namelijk een stuk trager dan ik koop en een interessant/leuk/fascinerend boek is wellicht ook nog steeds interessant/leuk/fascinerend als ik het pas na een paar decennia lees (nog los van het feit dat het mogelijk al een paar decennia oud is als ik het koop). Een van de redenen waarom een boek langere tijd ongelezen blijft staan, is de dikte ervan. Dat was ook de reden bij voorliggend Bloedgetuigen van Johan de Boose, een overal (ook op de randen van de  bladzijden) bloedrood gekleurde, in 2011 door De Bezige Bij uitgegeven kanjer van zes centimeter dik. Da’s, ter vergelijking, maar een goede centimeter minder dik dan De kracht van Atlantis van Ayn Rand, en dát boek telt bijna veertienhonderd bladzijden.

Maar uiteindelijk kwam het er dus toch van en dat verschil van een goede centimeter bleek overeen te komen met een grote zeshonderdvijftig bladzijden, want Bloedgetuigen telt nog geen zevenhonderdveertig pagina’s. Hè, hoe kan dat? Wel, dat kan niet als je er van uit gaat dat papier altijd ongeveer even dik is, maar wel als dat in de praktijk niét zo blijkt te zijn: Bloedgetuigen is gedrukt op vrij dik papier. Dik en langs de snijranden rood, dat is ten dele ook wat geldt voor het onderwerp van het boek, de twintigste eeuw. Die was niet dikker dan een andere, maar zat wel barstensvol snijranden, en die leverden massa’s bloedverlies op. Bloedverlies, doden, gewonden, verhonger(en)den, gevangenen, door wereldoorlogen, revoluties, collaboratie, repressie, allemaal – als je even van op een afstand gaat kijken (wat niet evident is omdat die afstand er in werkelijkheid nog maar nauwelijks is) – even zinloos. Er komt ongetwijfeld nog een tijd waarin we de resultaten van de inspanningen die ter zake werden geleverd in de vorige eeuw op hun effectieve waarde zullen leren schatten – zijnde nul en generlei -, en gaan beseffen dat het, zoals ook het geval was met de inspanningen in daaraan voorafgaande eeuwen, much ado about nothing was, maar politici, media, onderwijs, enzovoort, zijn daar nog niet aan toe zolang ze mensen kunnen doodslaan met hoe fout Hitler wel was, hoe Hitler pakweg Trump wel is, en hoe Heinrich en Gertha we allemáál wel zijn als het gaat om ‘issues’ als asielzoekers, transseksuelen, of – neem ‘m mee – wapenbezit. Goed, ik zie nu foto’s van Waffen-SS’ers in mainstream kranten verschijnen met onderschriften als ‘Duitse infanteristen nemen positie in aan het Oostfront’, maar die zijn pas (en ongetwijfeld tijdelijk) opgehouden ‘nazi’s’ te zijn toen politici, media, onderwijs, enzovoort besloten hadden dat de voormalige ‘bevrijders’ nú de ‘nazi’s’ zijn. Er wordt nog steeds geschermd met ‘ideologieën’ en andere sprookjes van Moeder de Gans om Jan met de Pet (of Mo met de pots) voor de kar te spannen van wapenleveranciers, betonboeren, en machtsgeile politici, maar er wordt ook meer dan ooit op gerekend dat Jan met de Pet (en Mo met de pots) te ongeïnformeerd, te dom, te hitsig zal zijn om eens aan de achterkant van de bordjes met de slogans te kijken, of er onder (waar de figuren die de bordjes meedragen regelmatig wisselen), en dat werkt ook nog. Edoch niet, of in ieder geval niet goed, bij Johan de Boose, die met één van zijn personages, de twintigste eeuw zélf, naar eigen zeggen een “slettenbak”, een figuur introduceert die het allemaal wel van dichtbij heeft gezien, maar ook een overzicht van honderd jaar in haar geheugen heeft, én kan terugvallen op wat haar zusters, de vorige negentien eeuwen allemaal gezien hebben: hetzelfde, maar doorgaans minder in overdrive dan wat zich in de twintigste eeuw heeft afgespeeld (en zich zonder veel problemen opnieuw kan afspelen in de eenentwintigste eeuw).

Elk van de delen van dit boek, Deel I – 1900-1914Deel II – 1914-1939Deel III – 1939-1943Deel IV – 1940-1943 (ja, Deel III en Deel IV overlappen mekaar, maar dat leg ik straks nog wel uit), Deel V – 1943-1953, en Deel VI – 1945-1999 (ook hier overlappend dus), wordt dan ook, nadat ze als geheel voorafgegaan zijn door de Proloog tot de essays van de slettenbak over het climaxorgasme, beëindigd mét een Essay van de slettenbakover tschindera en hoeraover het afrodisiacum van drinken, spuiten en vergietenover de bonkbaarheidsfactor van assepoes en vetplantenover het gruwelijke zieltogenover vodderij; en over de symfonie van het bederfEssays waarin de sprekende twintigste eeuw zich niet beklaagt over het bloedvergieten, over de wreedheden, over de concentratiekampen, en over de zinloosheid van dat alles, maar terwijl ze daar – zij het over de diverse Vlaamse collaborerende organisaties toch wat teveel in detail, zonder dat dit het verhaal ten goede komt – uitgebreid verslag van doet genietend, boertig en geil, van elke spat bloed, zweet en tranen. Een verslag in een schuin lettertype, hier en daar voorzien van spitsvondigheden als hakenkruisjes in plaats van x’en, met het woord ‘God’ telkens doorstreept (ook een vondst, zij het niet buitengewoon spits), en de kool noch de geit sparend. Bijvoorbeeld in dit stukje uit het Essay van de slettenbak over tschindera en hoera: “Ik, de XXste, met mijn jonge, ijverige voelsprieten, wist dat het in de lucht hing: de haat, net zoals het voorzichtige geloof in de vooruitgang en het pierewaaien. Soms leek het of zij gedrieën een race hielden, haha. Wie zou het halen? Op wie zet u in, meneer? Nou, achteraf weet ik welke sujetten je in de mensenmenigte in de gaten moest houden. De twee heldhaftige helden, die tijdens mijn leven zouden opstaan, tragische clowns alleszins, haha, waren toen nog respectievelijk piepjong en onschuldig: de ene was elf en de andere was tweeëntwintig, maar de haatdragende leuzen die zij later in hun vaandel zouden voeren, galmden al door de lucht en troffen mijn rozige oortjes. Als het van sommige raddraaiers had afgehangen, waren alle Jodenkindertjes toen meteen bij de beentjes beetgepakt en tegen de spaken van de Eiffeltoren doodgesmakt, zoals soldaten dat later zouden doen met kinderen van weerbarstige burgers. Met de Bijbel in de hand, haha, korte metten. Hoe heette die raddraaier ook weer? Fjodor Vinberg – zegt mijn perfecte geheugen -, een Russische officier, die zwoer bij de Protocollen van de Wijzen van Sion. Die Protocollen vormden een vals pamflet, dat een veertig jaar eerder verschenen en volslagen gestoord romannetje Biarritz van Hermann Goedsche en de ranzige Dialogues aux enfers entre Machiavel et Montesquieu van Maurice Joly wilde samenvatten en een razend succes had in Frankrijk, maar ook in Duitsland en in de Verenigde Staten, waar Henry Ford er wel oren naar had, die, haha, drie jaar later zijn eerste auto zou verkopen. Volgens die Protocollen zouden de Joden op de wereldheerschappij azen en dreigde de aarde ten onder te gaan aan wat men later internationales Finanzjudentum noemde.

Nu goed, de wat Europese geschiedenis betreft beslagen ten ijs komende lezer zal uiteraard niet veel nieuws vernemen van juffrouw twintigste eeuw en over, bijvoorbeeld, die Protocollen van Zion kon hij ook al lezen in het door mij eerder besproken De begraafplaats van Praag van Umberto Eco, maar het is de sneltreinvaart waarmee de “slettenbak” je meeneemt en de manier waarop de auteur, door de mond van dat personage, allerlei zaken met mekaar verbindt die mensen met een minder in overzicht geïnteresseerde kijk op de zaken over het hoofd zien, die zelfs het lezen van de “essays” alleen al de moeite waard zou maken. Zelfs al zou die twintigste eeuw dus geen personage geweest zijn waarvan de tussenkomsten in een van de vier stijlen geschreven zijn die dit boek kenmerken. Vier stijlen, zijnde één voor de “slettenbak”; één voor Jean Martin, ondanks zijn naam een Vlaming uit Ledekerke (een niet bestaand dorp dat, als ik het goed heb, ergens in Oost-Vlaanderen moet liggen), en zijn familie en kennissen; één voor de Sint-Petersburgse Kamila, haar vader, haar moeder, haar zoon, en de andere inwoners van de stad rond haar; en één voor Efraim Oipovitsj Sterenberg, zijn vrouw, “de geassimileerde Jood van Odessa en zijn porseleinen bruid”, zijn zoon, en de wereld rond hen. Zelfs al zou je geen namen bij de personages of hun omgeving hebben, De Boose hanteert - bewust, neem ik aan - een aparte stijl voor die laatste drie werelden en met elk van die stijlen weet je waar je terecht gekomen bent. Naderhand vervaagt dat wat - wellicht óók bewust omdat de drie werelden in kwestie mekaar (meer en meer) beginnen te raken -, maar allicht zullen de verwijzingen naar Vlaamse schrijvers en Russische schrijvers (die laatste historisch doorgaans ook bekend met de joodse wereld in hun wereld) van vroeger niet willekeurig zijn. Alleen al het feit dat De Boose, dixit de achterflap, doctor in de Slavistiek is, maakt dat overigens zeer waarschijnlijk.

De drie werelden komen, doorheen de Eerste Wereldoorlog en (vooral) de Tweede Wereldoorlog, zoals gezegd dichter bij mekaar, maar het is niét zo dat de auteur een scenario in mekaar heeft gestoken waarin dat bij mekaar komen het doel lijkt. Dat doén ze wel, maar het blijft grotendeels bij de werelden. Ja, Jean Martin ontmoet Efraim Ojpovitsj Sterenberg, net zoals Ljev, zoon van die laatste diezelfde Jean Martin tegenkomt, maar een fysiek contact tussen die figuren en Kamila en haar familie is er niet, en de ontmoetingen tussen Jean Martin en vader en zoon Sterenberg wordt niet uitgemolken, lijkt en passant te geschieden, leidt alleen op een ongelooflijk toevallige manier tot het bij de zoon geraken van een boodschap van de vader en het bij diezelfde zoon geraken van een boek van Felix Timmermans. Op zich bijzonder genoeg, maar door de weinige aandacht die de auteur er aan besteed ook illustratief voor het belang van elk van de personages: uiteindelijk gering, of ze nu geloven in een hoger goed of een utopie of in helemaal niets, of hun respectievelijke hogere goeden of utopieën nu met mekaar gebotst hebben of niet. In essentie blijft elk van de drie werelden binnen elk van de delen in zijn eigen hoofdstuk (wegens de verschillende generaties in elk van de werelden zijn er ook de in de tijd overlappende delen) en aan het einde… zijn ze allemaal de klos (zelfs al zijn er dan geen dertien delen, zoals Doe Maar ooit zong). De eeuw vindt zijn einde, net zoals (het hoogtepunt) van de ideologieën, en elk van de dromen van wie zich al dan niet door die ideologieën heeft laten meeslepen vindt zijn einde in de dood van de dromer. Iets wat in de gedachten van Jean Martin eigenlijk al aan het begin van zijn eerste hoofdstuk, De Tijl van Ledekerke en een prachtige palm, wordt meegegeven, al keert de auteur daarna een stukje terug in de tijd: “Omdat een volk meer waard is dan een enkeling, vul ik om vijf uur ‘s ochtends mijn rugzak met bakstenen en marcheer ik vijf uur achter elkaar dwars door de maartse moerassen naar het doel: Europa’s vrijheid, het einde van de oorlogen, de laatste fase van de romantiek en de zege van de poëzie. Dat we de dood zelf met ons meedragen, is de belangrijkste les die ik vanochtend heb geleerd, toen ik rillend van een verdrietige opwinding stond te kijken naar een kameraad die door kameraden werd gedood. Vijf kogels en een genadeschot.”

Veel later in het boek (niet in de tijd) vindt Jean ook zijn einde, een smerig einde in een smerig land voor een al lang smerig geworden ideaal, maar – en daarvoor was een, laat ons het dan maar zo noemen, Oostfrontroman nodig die ontsproten is aan het brein van een doctor in de Slavistiek, een man met een grotere interesse in de Russische wereld dan de (en daar kunnen zij óók niet aan doen) gemiddelde schrijvers van beduidend minder fictieve Oostfrontromans, een auteur tevens die zich duidelijk kan inleven in de joods-Russische geschiedenis en cultuur, én niet spuugt op het Vlaams-nationalisme ondanks het feit dat het tot twee keer toe gedacht heeft dat de vijand van de vijand wellicht een vriend is – dat is niet het einde van het boek en ook niet het punt. Zijn dood valt, zoals eerder aangegeven, bijna casual te noemen, maar de kennismaking met Rusland, met het stalinistische Rusland vooral, is dat niet. Van Jean Martin kan nog gezegd worden dat hij vrijwillig naar de slachting ging, al maakt de auteur er evengoed een dik punt van dat zijn vader de gedachte daaraan in zijn hoofd heeft geplant (iets waartegen zijn moeder absoluut geen verweer had), en van Ljev Sterenberg kan nog verteld worden dat hij even vrijwillig naar diezelfde slachting ging, uit liefde voor een man (een relatie die in het kader van het boek te begrijpen valt, maar waarvan de meer fysieke aspecten de lezer ook hadden bespaard kunnen blijven) en tegelijkertijd als een voortzetting van wat zijn vader begonnen is (zich zover assimileren dat de eigen identiteit zelfs langs de binnenkant verdwijnt en er dus niks dan leegte met een façade overblijft), zoals van de zoon van Kamila gezegd kan worden dat hij vrijwillig de naoorlogse dienaren van Stalin gaat vervoegen, iets wat dan weer ten dele te verklaren valt uit het, zij het voorzichtig, meegaan met de stroom van zijn moeder en grootvader, maar wat de meeste Russen ook voor en ná de grote botsing van de ideologieën overkwam, had niets met hun vrijwilligheid te maken, net zomin als dat voor de meeste joden het geval was, of voor een groot aantal Vlamingen die uiteindelijk ook niet meer deden dan laveren tussen Scylla en Charybdis, en daarbij in niet weinig gevallen met de twee in botsing kwamen.

Dat laatste is iets wat de auteur van Bloedgetuigen niét overkomen is. Hij is niet weggebleven uit de buurt van Scylla en Charybdis, heeft ze in tegendeel van nabij bekeken, is tot de vaststelling gekomen dat kiezen tussen ideologieën geen werkelijke optie is voor Jan met de Pet, en is er met dit boek in geslaagd een schitterend geconstrueerd epos te schrijven over de hele twintigste eeuw en over het lot van kleine mensen in die twintigste eeuw. Een knappe prestatie!

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !