“Kan men als snob worden geboren? Heeft u überhaupt een kans er eentje te worden? Is snobisme werkelijk slechts een ziekelijke storing die voortkomt uit frustratie? Hoe eet een snob? Wie levert zijn bestellingen? Waar brengt hij zijn tijd door en wat neemt hij mee in zijn elegante reisbenodigdheden? Hoe heeft hij zijn smaakvolle woning ingericht, waar u waarschijnlijk nooit zult binnenkomen? Is hij politiek geëngageerd? Gelooft hij in God?”
“Zoveel vragen, zoveel antwoorden” luidt het verder in de flaptekst en ik zou als overzicht van de inhoud ook niet zo heel veel kunnen toevoegen aan bovengaande beschrijving. Na een hoofdstuk onder de titel Wat is snobisme?, waarin de auteur het gegeven probeert te definiëren, en het antwoord op de vraag Waarom zijn er zo weinig Nederlandstalige snobs?, gaat hij verder met hoofdstukken gewijd aan Afkomst en naam, Levensloop en tijdverdrijf, Politiek, religie en geld, De sociale ethiek, Het lichaam voor de ideale garderobe, De woning, Het ABC van het snobisme, De almanak, De zwarte lijst en Culinair, om te besluiten met Speciale raadgevingen voor beginners en, na de Remerciements, een lijst met Geraadpleegde literatuur en naslagwerken.
Uit dat Remerciements, in plaats van zoiets als “Woord van dank”, zou u kunnen afleiden dat Anton Moonen zélf een snob is en in zijn Waarschuwing en Proloog voorafgaand aan Wat is snobisme? doet hij ook z’n uiterste best om die indruk te verwekken, maar ik houd het er op dat hij, als hij een snob wás, er nooit een boek aan zou wijden (een hele hoop zelfs) en zich dus “gewoon” behoorlijk goed geïnformeerd heeft over zijn onderwerp. Een beetje té goed zelfs, wat sommige deelonderwerpen aangaat. Okee, een hoofdstukje over wijn hoort natuurlijk in zo’n boek, maar meer dan twintig bladzijden lang doordrammen over De bordeauxclassificatie van 1855 (Premiers crus en Deuxièmes crus), etiketten, Château Lafite-Rotschild, Châteauneuf-du-Pape, Roussette de Savoie, decanteren en champagneflessen, en de beste jaargangen van al die verschillende soorten druivennat opnoemen, verwekt bij mij de neiging om diagonaal te gaan lezen én het idee dat er per se nog wat bladzijden moesten gevuld worden. Twintig bladzijden van de 220 is per slot van rekening niet minnetjes. Idem dito voor wat Het eten betreft: dertig bladzijden vullen met recepten is er om vragen dat mensen die gaan overslaan. Fraises Ritz, Salade d’oranges à la cannelle en Blinis des Tsars zullen best interessant – en mogelijk zelfs snobistisch – om eten zijn, maar schrijf dan een kookboek of maak er op zijn minst een addendum van. In de plaats van die Speciale raadgevingen voor beginners, bijvoorbeeld, want die willen alle kandidaat-snobs allicht wél lezen. Wie het boek ooit leest, zal begrijpen dat ik De zwarte lijst eveneens als tien bladzijden zonde-van-het-papier beschouw. Lollig misschien voor wie ze geschreven heeft, maar geen kat gaat dat “abecedarium” doornemen. Over de drie bladzijden lange opsomming van hondenrassen ga ik het niet eens hebben.
Kortom, meer dan zestig bladzijden van dit boek zijn er wat mij betreft te veel aan, maar goed, ik drink dan ook liever bier dan wijn (en het feit dat ik er blijf naar streven telkens weer bieren te drinken die ik nog nooit gedronken heb en zo al tot meer dan 2000 verschillende gekomen ben, maakt me op dat vlak wellicht een béétje tot een snob); vind van eten dat ik het op korte tijd moet kunnen klaarmaken met wat ik in huis heb of bij de groentewinkel in het dorp kan vinden; en zou niet weten waarom er een zwarte lijst moet zijn voor snobs als “elke snob”, dixit de achterflap, “man of vrouw, uniek, eenmalig, uitzonderlijk en weergaloos is”.
Nu goed, vooraleer u de indruk krijgt dat er toch niet veel goeds is aan dit boek, geef ik graag mee dat de rést van het boek wél leuk (op z’n minst) en lezenswaardig was. Ook al omdat ik gedurende een tiental jaar van m’n leven samen heb geleefd met een dame die er vanuit haar opvoeding en wilskracht zoniet alles dan toch veel aan deed om als snob beschouwd te kunnen worden en mij eveneens op te tillen tot dat niveau. Verder dan nooit in de mode zijn, “Engels” aandoende kledij, en een zekere voorliefde voor de béste uitvoeringen van klassieke composities heb ik het daarbij helaas nooit gebracht. Die “Engels” aandoende kledij is er na ons afscheid overigens al snel weer uitgegaan (al ben ik met jeans en t-shirts natuurlijk óók nooit in de mode) en ik luister veel vaker naar wat dan Neue Deutsche Härte heet dan naar mijn, toegegeven, uitgebreide collectie klassieke muziek, maar ik herkende toch nog een aantal punten. Dít bijvoorbeeld: “Omdat een product algauw ontwijd wordt door reclame, worden in dit boek slechts zeer sporadisch merknamen genoemd [behalve die van wijn dan, kennelijk, noot van mij], afgezien van een paar onvervalsbare, ongeëvenaarde producten die niet te vermijden of na te maken zijn (…) Dit boek is dus niet geschikt voor yuppen, nouveaux riches en parvenu’s, die maar al te vaak gebukt gaan onder gebrek aan opvoeding en smaak”. Ja, dat gaat over u daar, u die het merk van uw bij de C&A gekocht kostuum op de mouw laat zitten, u met uw Diesel-hemdje, u met uw Louboutin-schoenen, u die door sommige mensen aanzien wordt voor snobs, maar geen snob zou herkennen als hij voor u stond. Maar als het een geruststelling mag zijn: “de groep ‘bon chic, bon genre’ (de BCGB’s)”, “de plaatselijke notabelen”, “de plaatselijke intelligentsia”, “de plaatselijke jetset” en “de hedendaagse adel” behoren óók al niet tot de elite van de snobs, net zomin als diegenen met “een afschuw (…) van de massa” (count me in) dat per se zouden doen. Het is dus niet eenvoudig een snob te zijn en dat is uiteraard waarbij dit boek enige hulp wil bieden.
Door aan te geven waar de term vandaan komt, bijvoorbeeld (sine nobilitate), wie hem voor het eerst gebruikt heeft (William Makepeace Thackeray, mij tot nog toe alleen bekend van het door Stanley Kubrick verfilmde De memoires van de hoogwelgeboren Barry Lyndon), en wat het onderscheid en de gelijkenis is met een dandy: “Een dandy is uiteraard steeds perfect gekleed. Een snob zou dat ook moeten zijn, terwijl deze zich misschien iets nonchalanter zou kunnen gedragen en iets zou kunnen laten gaan. Een snob zou bijvoorbeeld, gekleed in een kasjmier broek ter waarde van enkele doorsneemaandsalarissen, zich door zijn vol modder beladen labrador laten bespringen als deze van de jachtles terugkomt, zonder dat dit incident iets aan zijn imago zal veranderen. Integendeel: het bevestigt zijn geblaseerdheid. Het maakt hem dus niets uit. Een dergelijk voorval zou voor een dandy gevaarlijker zijn, alhoewel ook een dandy een beetje ‘verwaarloosd’ kan schijnen. Maar achter deze faux-pas zullen uren peinzen en overwegen schuilgaan.”
Of door duidelijk te maken waar je helemaal niet snobistisch kan zijn - “Amsterdam was misschien in de Gouden Eeuw wel een wereldstad, maar nu lijkt het eerder een provincieplaats. Brussel waant zich dan wel een metropool, maar de binnenstad heeft misschien iets té veel fin de siècle [dit boek verscheen overigens in 2000, noot van mij] en de voorsteden zijn onherroepelijk ‘zone industrielle’” –; waar dan weer wél - “Zelfs tijdens het toch snobvijandige communistische tijdperk overleefde het snobisme, dankzij corruptie en zucht naar decadentie en luxe. Wist u bijvoorbeeld dat Felix Dzjerzjinski, de oprichter van de KGB, een van de opmerkelijkste dandy’s was?” –; en ‘waarom niet’: “Ook de Nederlandssprekende massa koestert die ongegronde haat en die jaloersheid, want wat valt er tegen luxe in te brengen, behalve natuurlijk dat die niet binnen ieders bereik ligt? Vindt u margarine nu echt lekkerder dan roomboter? Zou u niet liever een paar dagen tot rust komen in een eenvoudig grand hôtel in plaats van met uw half verroeste caravan Duitsland of Frankrijk te doorkruisen, waar u toch altijd alleen maar een chronische paranoia aan overhoudt? Vindt u ook niet dat geld onbelangrijk is en dat het nooit een rol mag spelen? Welnu.”
En uiteraard door u te voorzien van massa’s praktische tips en historische voorbeelden: “Hebt u geen geschiedenis? Als het een Poolse boerin gelukt is zich meer dan zestig jaar als een valse grootvorstin door de hogere kringen te laten onderhouden, dan moet u dat toch ook kunnen?” “Voornamen uit televisieseries kunnen beter worden vermeden. Ze zijn uitstekend voor niet-raszuivere huisdieren, maar toch niet voor uw petekind!”. “Houdt u zich (…) liever aan de lievelingsdrank van de snob: thee. Want een beetje gevoel voor traditie kan geen kwaad. Rookthee, zwarte thee, groene thee, thee uit China, thee uit Ceylon, Russische of Georgische thee, Pekoe, Sou-chong, Earl Grey, Darjeeling (alleen ‘s middags!), geparfumeerd met oranjebloesem, bergamot, citroen, munt, vanille, kaneel, jasmijn of, heel apart en persoonlijk, met een druppeltje eau de Cologne. Het gaat er maar om dat hij niet goedkoop is. Theezakjes moet u dus mijden als de pest.”
En van lectuur en te lezen schrijvers: André Gide (Les nourritures terrestres en L’Immoraliste), Charles Baudelaire, Oscar Wilde (The decay of lying, The Portrait of Dorian Gray), Arthur Rimbaud (Les illuminations), Théophile Gautier (Le roman de la momie), Arthur Schopenhauer, Hugo Baruch (Rebell aus Leidenschaft), Raymond Roussel, Marcel Proust, Alfred Tennyson, Ivan Toergenjev, Lev Tolstoi, Fjodor Dostojevski (“wiens vader in elk geval dramatisch maar toch chic door zijn eigen boeren is vermoord”), Maurice Barrès, Arthur Schnizler (Démasqué), Honoré de Balzac (Splendeurs et misères des courtisanes), Michael Boelgakov (De meester en Margarita), J. Slauerhoff (Het leven op aarde), Louis-Paul Boon (Zes grimmige sprookjes voor verdorven kinderen) en zelfs… “uw favoriete Hugo Claus”. Al zult u een boekenkast volgens de auteur wellicht niet vinden in het huis van een snob en dient die ook vriendschap met schrijvers te vermijden: “het klinkt misschien wel interessant om een paar schrijvers in zijn kennissenkring te hebben, maar sommigen zijn te gevaarlijk als concurrent; zij kunnen ook zeer langdradig zijn.” Aan dat laatste valt niet te twijfelen, aan dat eerste ook niet meer, want heus niet alleen Oscar Wilde duikt in dit boek regelmatig op als illustratie van het snobisme.
Over opduiken gesproken, da’s af en toe ook het geval met schrijffouten: “u hond” in plaats van “uw hond”, “buitenslandse” in plaats van “buitenlandse”, “is uw beiden” in plaats van “is u beiden”, maar bijvoorbeeld ook “lady Rederdale”, terwijl deze beslist toch getrouwd was met David Bertram Ogilvy Freeman-Mitford, tweede baron Redesdale. Dat laatste, mogelijk zelfs een feitelijke fout, wordt echter weer goed gemaakt door het verhaal rond de dochters van die “lady Rederdale”: “De ene heette Unity Valkyrie (…) Unity speelde het zelfs klaar om zich door Hitler te laten uitnodigen in zijn vakantiehuis in Berchtesgaden. In een paar Engelse kranten stond zelfs met vette koppen dat het stel binnenkort zou gaan trouwen. In 1939 deed ze een poging tot zelfmoord. Hitler liet haar via Zwitserland naar huis terugbrengen. Haar zuster Jessica koos voor het communisme, de omverwerping van alle waarden, en begaf zich met een recalcitrante, charmante aristocraat naar de Spaanse burgeroorlog.”
Alleen heeft Moonen het dan over “beide dochters van lady Rederdale”, terwijl ze er… zes had. Waarvan er bovendien één, Diana, achtereenvolgens trouwde met Bryan Walter Guinness (van de brouwersfamilie) en… Oswald Mosley, leider van de British Union of Fascists. Ze trouwden ten huize Joseph Goebbels met de Führer zelve als eregast. De “recalcitrante, charmante aristocraat” waarmee haar zus Jessica trouwde, was overigens haar achterneef. En Unity Valkyrie, die werd – geloof het of niet – geboren in een Canadees dorp met de naam… Swastika. Ik besef dat Moonen geen bladzijden lang aandacht aan de Mitford Sisters kon besteden, maar dit waren echt wel binnenkoppers.
Waarom ten slotte een snob “een korte thalassothereapie in La Baule” zou overwegen, ontgaat me volkomen – toegegeven dat er wel wat chique villa’s te vinden zijn, maar toen ik ooit in deze Bretoense badplaats binnenreed, was het enige waar ik nog aan dacht er zo snel mogelijk weer uitrijden (9 kilometer zandstrand, 9 kilometer vol toeristen) –, maar goed, da’s niet meer dan detailkritiek op De almanak, die ook voor mensen die niet bulken van het geld wel enige interessante suggesties bevat. En wat dat geld betreft: “Zeg nooit dat u geldgebrek heeft. Wat er ook gebeurt. Vermijd ook populaire kansspelen. Wilt u zich identificeren met deze miserabelen die een staatslot kopen, betaald met uit de mond gespaard eten? Vermijd eveneens pensioenfondsen, belastingformulieren, levensverzekeringen, hypotheken, consumptiebonnen, kassabonnen, kwitanties: alle financiële onderwerpen zijn taboe. Luxe is nooit gratis, dat is logisch.”
Soit, in zijn geheel genomen wel een leuk boek om een keer te lezen, deze Kleine encyclopedie van het snobisme - Over dandy's, estheten en etiquette, maar de kans dat ik op een dag niet meer tot de “miserabelen” behoor, de mensen die sowieso niet genoeg geld hebben om snob te worden, is zo klein, dat ik het verder wel zonder deze gids kan stellen. Voor wie overigens wél wil vorderen op dit pad, kan ik een aantal websites aanraden waaraan Anton Moonen (mee)werkt, met name Aristocraten & Recepten (al is daar niks nieuws meer op verschenen sinds december 2020) en Snobblissime (zo snobistisch dat er zelfs geen Nederlandstalige pagina’s op staan). Via die laatste biedt de intussen zesenzestigjarige auteur zelfs zijn hulp aan bij uw mogelijke projecten inzake snobisme.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !