Guy Moens, “doctor in de wijsbegeerte en de letteren, is”, aldus de achterflap van dit flinterdunne boekje (96 bladzijden), “o.m. senator en beroepshalve verantwoordelijke voor de socialistische mutualiteit in Limburg”, maar als u nog nooit van hem gehoord heeft, hoeft u zich beslist niet te schamen: senatoren staan immers niet bekend om hun gigantische politieke activiteit (iets wat ze beter verdraagbaar maakt dan leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers) en zelfs senator is hij al niet meer sinds 2003. Dat hij daarna nog een drietal jaar gemeenteraadslid is gebleven in Tongeren, is nu ook niet meteen een reden om u deze socialist in 2022 nog te herinneren. Maar hij heeft een paar boekjes geschreven, waaronder voorliggend De Anti-Verhofstadt – Politiek voor de spiegel, waarvan de titel me voldoende aanspraak om het ergens in een uitverkoop voor een appel en een ei mee te nemen.
Die appel en dat ei zijn dan in ieder geval goed geweest voor een potje ergernis. Onder andere over de pretentie van de auteur. Had ik eigenlijk al kunnen afleiden uit de titel – “De Anti-Verhofstadt” lijkt me een verwijzing naar de anti-christ en dat is zowel te veel eer voor Verhofstadt als voor Moens –, maar werd ook doorheen het hele boekje bevestigd. Verhofstadt probeerde de kiezers, in zoverre die geïnteresseerd waren in partijprogramma’s, te bedotten met zijn tweede burgermanifest; Moens kan niet nalaten in zijn reactie op dat tweede burgermanifest z’n dédain voor die kiezers tentoon te spreiden. Een paar voorbeelden:
– “De opdracht van de politici komt daarom hierop neer : de burger tot redelijkheid brengen. Dat kan de politiek echter niet alleen. Alle opbouwmiddelen moeten daartoe ingezet worden : opvoeding en onderwijs, de media en zelfs de kunst, maar natuurlijk ook de politieke instellingen.”;
– “Als de bevolking in voldoende mate beseft in welke gunstige omstandigheden ze leeft en werkt, zou ze begrijpen dat wat van haar gevraagd wordt, redelijk en matig is, en zou ze met veel minder morren een billijk aandeel in de inspanning op haar schouders nemen.”;
– “Wat het publiek op het eerste gezicht als een kwaad ervaart, zal het op het einde van de rit en ten gunste van de boodschapper, als een pluspunt in rekening brengen.”;
– “De groeiende complexiteit van politieke problemen zaait niettemin verwarring in de geest van de burger, die vermoedt dat die ingewikkeldheid met opzet tot stand gebracht wordt.”;
– “De burger weet zeer goed dat hij geen oplossingen moet aanbrengen en dat hij wat dan ook kan beweren, zowel een stelling als haar tegengestelde, en dat de wereld daarom nog niet vergaat. Eigenlijk heeft hij zelfs medelijden met de politicus die zich druk maakt om zijn opmerkingen. Hij bedoelt het allemaal niet zo kwaad.”;
– en “De samenleving heeft nood aan het cement, het bindende element dat de politiek is.”
Enfin, u en ik zijn onredelijk, weten niet hoe goed we het hebben, beelden ons alleen maar in dat pakweg verhoogde belastingen ons geen goed doen, zijn te simplistisch om de hogere vraagstukken aan te kunnen die politici (omdat ze geen burger meer zijn?) wél aankunnen, en pesten de verkozenen des volks alleen maar wat als we hen eens onze waarheid zeggen. We zijn dus verstandig genoeg om te beslissen wie onze intellectuele meerderen zijn, maar te dom om over hen te oordelen een keer we die beslissing genomen hebben: “Leven wij dan niet in een regime van vertegenwoordigende democratie, waarbij de burger op regelmatige tijdstippen zijn vertegenwoordigers aanduidt om ‘zijn’ opdracht te vervullen ? En als ze dat niet doen, ontslaat hij dan die vertegenwoordigers niet ? Die democratie per mandaat werkt natuurlijk alleen als de burger enig geduld oefent. Als het volk op elk moment de controle wil behouden, breekt de band.” Trouwens, zelfs dat aanduiden van vertegenwoordigers is ons niet gegeven: “De doorsnee burger meent ten onrechte dat onder gelijk welk politiek bestel dezelfde relatief bevredigende verdeling van welvaart zou bestaan en dat dus met de uitbesteding van de politieke macht geëxperimenteerd kan worden, tot op het randje.” Maar, niet getreurd, “het volk vraagt dat de politicus deze ‘opiniepeiling’ neemt voor wat ze is : een momentopname van een gevoelstoestand ten aanzien van een aantal waargenomen of vermoede tekortkomingen in het gevoerde beleid. Men kiest nooit vóór, maar altijd tégen iets. Daarom krijgt de oppositie altijd heel wat troeven bij het politieke kaartspel en blijven de regeerpartijen met de zwarte piet zitten. De burger stemt over het algemeen met weinig overtuiging en is bereid zijn mening te herzien.” We mogen nondedju blij zijn dat “het cement, het bindende element dat de politiek is”, ons niet in de steek laat!: “Als de politicus zich laat intimideren door een tegenvallende verkiezingsuitslag, verdient hij alleen al daarom het misprijzen van de burger.”
Zoals wij met z’n allen het misprijzen van Guy Moens verdienen: “Vlaanderen doet onwillekeurig denken aan de Spaanse herberg waarin Cervantes de gasten laat samenkomen, toevallig, zoals het lot beschikt. Iedereen vertelt zijn wedervaren aan de aanwezigen, zonder te diep te willen treffen of sporen na te laten. Daarna vervolgt elk zijns weegs, onberoerd, alsof de ontmoeting nooit had plaatsgevonden. Wij tateren er evenzeer op los, maar spreken nauwelijks. Vlamingen zijn veel bedrevener in het verzwijgen van wat hen wezenlijk beroert dan in het uitdrukken ervan. De vrees om gegrepen te worden, geconfronteerd met ons verleden en onze toekomst, met het zichtbare en vooral het onzichtbare, de angst om afwijkend te zijn of zelfs maar te lijken, verstijft de Vlaamse tongen.”
Al goed dus dat er mensen als Guy Moens zijn, die door hun verkiezing ontstijgen aan de categorie “burger” en daardoor uiteraard ook niet meer lijden aan oppervlakkigheid of een hazehart. Mensen als Guy Moens die dan wél mogen oordelen dat collega’s van hen, bijvoorbeeld Jaak Gabriëls, het doen voor de parlementszetel (of de poen die daaraan vasthangt, zoals de oppervlakkige burger zou beweren) en dat de “woordkramerij” van anderen, bijvoorbeeld genoemde Guy Verhofstadt, niet “au serieux te nemen [is]”, maar slechts te kaderen in een “zieltjesjacht”. Socialisten als Guy Moens die, in hetzelfde boekje waarin ze stellen dat de burger onredelijk, onwetend, simplistisch is en moet opgevoed worden door de elite bestaande uit de politiek, de onderwijswereld, de media en “zelfs” de kunstwereld, zonder blikken of blozen stellen dat “dictaturen altijd rechts [zijn], ook als ze links lijken, zoals in de gewezen Oostbloklanden, want dan nog worden ze gesteund door een elite, weliswaar met een andere naam maar met dezelfde nomenclatuur”. Would be naïevelingen als Guy Moens die beweren dat “tussengeschoven lichamen of drukkingsgroepen” “weliswaar druk uit[oefenen] op de politici, maar (…) bij de politicus geen gehoor [krijgen] als die vreest daardoor zijn kiezers te verliezen”.
Al goed dus ook dat mensen als Guy Moens ons, burgers, ondanks al onze stompzinnigheid probéren iets te leren, want uit ons zelf zouden we natuurlijke valse profeten als een Verhofstadt achterna lopen: “Met een pamflet als Verhofstadts ‘De weg naar politieke vernieuwing’ of ‘Het tweede burgermanifest’ kan ik moeilijk leven. Alles wat erin staat is met zo’n zelfgenoegzame vanzelfsprekendheid geformuleerd dat het een geschreven antwoord verdient. Punt per punt. Hoofdstuk per hoofdstuk” en aldus ook kond gedaan wordt aan de burger. Die daarmee een uitgebreide waarschuwing van het ene stukje “cement” tegen het andere te lezen krijgt. Als Verhofstadt uit z’n nek lult dat hij fan is van referenda, zegt Moens: “Het probleem zit hem in de noodzakelijke coherentie van het beleid : alles hangt samen. Deelreferenda verstoren bijgevolg de globale politiek. Er is maar één uitweg : alles wordt ofwel per referendum opgelost, ofwel per vertegenwoordiging.” Samengevat, als je als burger méér wil te zeggen hebben dan wie het voor het zeggen heeft (en laat ons wel wezen, zelfs dát heeft u niet), moet je het maar allemáál zelf beslissen. Als Verhofstadt zegt dat de corruptie van de politieke klasse zorgt voor stemmen voor het Vlaams Belang (toen nog Vlaams Blok), zegt Moens: dit “volgt uit een selectieve waarneming ervan in tijd en ruimte”. Als Verhofstadt zegt dat een partij die wint in de regering moet terechtkomen (alleen als het zijn partij is, uiteraard, zoveel is wel duidelijk), zegt Moens: “Na 24 november hadden dat de liberalen, het Vlaams Blok en Rossem moeten zijn, samen goed voor 34 procent van de Vlaamse kiezers, maar winnaars en dus regeerders, tégen de meerderheid in, omdat dit slechts onwetende, zuilgetrouwe naïevelingen zijn.” Als Verhofstadt, zoals dat in dit land zo vaak gedaan wordt voorafgaand aan de verkiezingen, een beetje wil morrelen aan de bevoegdheden van “deelstaten” en “federatie”, dan heet het bij Moens meteen dat Verhofstadt “alle heil voor de maatschappij van een nieuw nationalisme [verwacht]”.
Ik weet niet aan wie dit boekje in eerste instantie gesleten is, maar “de Anti-Verhofstadt” is qua argumentatie gewoon een broertje van Verhofstadt. Qua stijl wellicht niet – die onvervalste Hitlerimitaties bij het “verdedigen” van de democratie zijn onnavolgbaar, al was Verhofstadt in 1992 nog niet zo’n karikatuur van zichzelf geworden als hij nu, dertig jaar later, is – , maar qua niveau kunnen de twee aan mekaar tippen. Zo bestaan er kennelijk “twee Belgische volkeren” (zowel inhoudelijk als qua telling volkomen fout), is Mad Max een Amerikaanse film (‘t is een Australische, net zoals alle vervolgen erop), draait de staat op voor de verliezen van een spoorlijn die ze wetende dat er verliezen waren heeft overgenomen en wil ze die daarom niet terug uit handen geven (echt, zo staat het er), en schrikt de auteur er niet voor terug een door de staat gevoerde prijzenpolitiek te verantwoorden met de stelling dat “de bejubelde vrije concurrentie (…) de prijzen [regelde], maar (…) een ingreep [al snel] hard nodig [bleek]”: prijzenpolitiek rechtvaardigt dus zichzelf.
Dat belet niet dat Moens af en toe gelijk heeft met z’n kritiek. Ook met drie keer schieten voor een frank kan je weleens de roos raken. Het maakt inderdaad niet uit wie zogezegd de staatsschuld betaalt via belastingen, heffingen, enzovoort, want dat is altijd de burger (vandaar ook dat het zo verdomde hypocriet is als politici extra lasten opleggen aan bedrijven: ze rekenen die sowieso weer door naar de verbruiker). Het klopt dat er kan gediscussieerd worden over de berekeningswijze van de vermaledijde transfers van Vlaanderen naar Wallonië (of omgekeerd): ze zijn volgens mij dan ook altijd een stompzinnig argument geweest om Vlaamse onafhankelijkheid mee verkocht te krijgen. Het klopt dat “de afgunstigen (…) nooit voorgoed gelaafd [worden]”, maar van waar dan die eeuwige socialistische drang om wat af te pakken van degene op wie een aantal anderen jaloers zijn en het, na inhouding van een vindersloon voor vadertje staat, te geven áán die afgunstigen?
Nee, Moens wil zodanig graag “de Anti-Verhofstadt” zijn dat ie niet doorheeft dat ie op dezelfde plek uitkomt als Verhofstadt. Zoals zijn partijbroeders van wat tegenwoordig Vooruit heet en die van Verhofstadt (nu nog verzameld in OpenVLD, maar wellicht binnenkort óók weer onder een nieuwe alias te vinden) ook op dezelfde plaats terechtgekomen zijn. Het ideologisch en praktisch verschil tussen beide is gereduceerd tot nul en het partijtje bekvechten is zelfs tijdens verkiezingsperiodes eerder een kwestie van toten trekken. Waar beiden het hoe dan ook over eens zijn, samen overigens met álle andere politieke partijen, is dat de burger, die idioot, moet betalen voor hún ideetjes. De een kleedt die doorlopende hold-up wat anders in dan de andere, maar het komt er altijd op neer dat het geld zal gehaald worden waar het kán gehaald worden: niet bij “de rijken”, want die zouden al verschrikkelijk stom moeten zijn om zich te laten beroven, maar bij de werkmens, de middenstander, en de ondernemer. Die categorieën draaien immers op voor het onderhouden van al de rest. En dan slagen ze er nóg in wat over te houden, dus kan dat, aldus Moens, gebruikt worden om… de staatsschuld af te betalen:
“De Staatsschuld is een dinosaurus : een grote maar ongevaarlijke kolos. Vreemd, want een forse terugbetaling gaat in een gezinsbudget toch meestal met pijn gepaard. Waarom zou het met de Staatsschuld anders zijn ? Wel, omdat deze schuld door alle burgers samen gedragen moet worden, en omdat wij met velen zijn, blijken wij daar gemakkelijker toe in staat. De Belgen sparen namelijk 1.400 miljard per jaar, en daarmee kan ook de grootste schuld betaald worden. (…) Er moet terugbetaald worden, dat lijdt geen twijfel, maar de zevenhonderd miljard spaargeld die overblijft nadat jaarlijks alle privé- en bedrijfsschulden zijn vereffend [plotseling is al de helft van de oorspronkelijke 1.400 miljard verdwenen, noot van mij], volstaat ruimschoots om de Staat boven water te houden. Aangezien praktische de hele schuld door Belgen voorgeschoten werd en de gespaarde zevenhonderd miljard ook weer Belgisch geld is, leent de ene burger gewoon aan de andere. De belastingbetaler komt in dit stuk zelfs bijna niet voor.”
Mocht u zich dus afvragen wat er in vredesnaam gedaan wordt met uw immer in waarde afnemende spaarcenten: daar worden de schulden van een immer waardelozer wordende staat mee afbetaald. En ook dáár heeft u weer niks over te zeggen. In tegenstelling tot wat geldt voor mij in relatie tot dit boek: zelfs tweedehands zou ik het niet kopen.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !