Hoewel dit strikt genomen geen autobiografie is, toch niet van de auteur zelf, is het in dit geval toch zinnig even in te gaan op… de biografie van de auteur.
Van de Nederlandstalige Wikipedia zal u over hem niet veel leren, maar de Engelstalige versie is een stuk leerzamer. Ik vertaal vrij naar wat ik daar vind: “Reinhard Gehlen (3 april 1902 – 8 juni 1979) was een Duitse luitenant-generaal en inlichtingenofficier. Hij was hoofd van de militaire inlichtingendienst Fremde Heere Ost van de Wehrmacht aan het Oostfront gedurende de Tweede Wereldoorlog, spionnenbaas van de met de CIA geaffilieerde anticommunistische Organisation Gehlen (1946-56) en stichtend voorzitter van de Bundesnachrichtendienst van West-Duitsland (1956-68) tijdens de Koude Oorlog.”
Hij ging dus, althans volgens de hem vijandige (in niet onbelangrijke mate Oost-Duitse en/of communistische) pers, over van werken voor Adolf Hitler naar werken voor Harry S. Truman (en diens opvolger Dwight D. Eisenhower) en vervolgens voor Konrad Adenauer (en diens opvolgers Ludwig Erhard en Kurt Georg Kiesinger). Een idee dat uiteraard voor diezelfde pers mooie titels opleverde genre “How Reinhard Gehlen went from nazi general to CIA spy” of “spion van de eeuw” en van hem, nog steeds volgens diezelfde pers, onder andere de “nazi father of the CIA” en “the ex-nazi who created the Cold War” maakte.
Wikipedia, toch ook niet altijd een toonbeeld van objectiviteit, doet dan iéts harder zijn best om de feiten weer te geven. Ten eerste beweert de “online encyclopedie” nergens dat Gehlen een nationaal-socialist (ofte nazi) was. Dat was hij voor zover we weten ook niet. Hij was nooit lid van de NSDAP of de SS, en “begreep”, toen hij het commando over de militaire inlichtingendienst Fremde Heere Ost overnam in de lente van 1942, “dat de Fremde Heere Ost een fundamentele reorganisatie nodig had, en zorgde voor een staf van militaire taalkundigen en aardrijkskundigen, antropologisten, advocaten, en junior militaire officieren die de Fremde Heere Ost zouden verbeteren als militaire inlichtingendienst ondanks de nazi-ideologie van Slavische inferioriteit”. Ook andere mensen in de Duitse Wehrmacht begrepen duidelijk dat hij géén nazi was: “In de zomer van 1944 vroegen kolonel Henning von Tresckow, kolonel Claus von Stauffenberg, en generaal Adolf Heusingen Gehlen deel te nemen in hun plan om Adolf Hitler te vermoorden. Als hoofd van de Fremde Heere Ost liet Gehlen de militaire samenzweerders toe om onder zijn bescherming hun plannen uit te werken en was hij aanwezig bij hun samenkomsten in Berchtesgaden”. Hij wist na de mislukking van de aanslag van 20 juli 1944 echter uit beeld te blijven (en niemand van de anderen verried hem), waardoor het toch nog tot april 1945 zou duren vooraleer hij uit de genade van Hitler zou vallen: de Führer was namelijk van oordeel dat de accurate informatie over onder andere het Rode Leger die verzameld werd door de Fremde Heere Ost en regelmatig tegen de “perceptie” van, tegen dan, vooral hemzelf inging, “defaitistisch” was en schadelijk voor de nationaal-socialistische zaak tegen het “judeobolsjevisme” in Rusland. Wellicht omdat Hitler, ondanks zijn uiteraard rooskleuriger kijk op de zaak, tegen april 1945 het niet meer gedaan zou krijgen om iemand als Gehlen, kort voordien nog gepromoveerd tot majoor-generaal, te laten executeren, kwam de schrijver van voorliggend Der Dienst – Erinnerungen 1942-1971 er van af met ontslag.
Wat uiteraard niet belette dat Gehlen gelijk had: nationaal-socialistisch Duitsland kon de oorlog niet meer winnen en het Rode Leger zou een groot deel van Europa bezetten. En dat de Fremde Heere Ost bijgevolg een hoop informatie in bezit had die ook ná de oorlog nog z’n nut zou hebben, zij het niet meteen voor Duitsland. Hij zorgde er dus voor dat die info bewaard bleef (op microfilm), want hij wist ook dat de westerse geallieerden die info niet hadden.
Vanaf daar begint de geschiedenis die later tot eerder genoemde spectaculaire titels en andere “journalistieke” onzin zou leiden, maar in werkelijkheid vooral een kwestie van geduld, volharding, denkwerk en administratie was. Ja, Gehlen en een groot deel van z’n medewerkers maakten uiteindelijk de transfer van Fremde Heere Ost naar de zogenaamde Organisation Gehlen en vervolgens de Bundesnachrichtendienst, maar behalve dat dat gebeurd is, was daar – zo blijkt telkens weer uit dit boek – niks spectaculairs aan. Ook niet waar Wikipedia er alsnog iets spectaculairs van poogt te maken, genre “Op 20 september 1945 werden Gehlen en drie van zijn medewerkers van de Amerikaanse Bezettingszone in Duitsland naar de VS gevlogen om spionnen voor de Amerikaanse overheid te worden”.
Als er één ding klopt van de commentaren op Gehlen – je kan eigenlijk nauwelijks verwachten dat er over een volkomen gesloten wereld als de inlichtingendiensten objectieve commentaren geschreven worden -, dan is het wellicht wel die in een CIA-nota geschreven met betrekking tot zijn pensionering in 1968: dat hij “in essentie een militaire officier in gewoonten en houdingen” was (hij wás gewoon een militaire officier per slot van rekening), “een conservatief” (nogal wiedes), en dat hij zich onthield van feestjes en drank. De man die zijn beroepsloopbaan eindigde als hoofd van een civiele dienst, maar behalve dat ook nog luitenant-generaal bij de Reservekrachten van de Bundeswehr was (en daarmee de hoogste officier binnen die Reservekrachten van de Bundeswehr), en bij zijn afscheid het West-Duitse Groβes Verdienstkreuz kreeg, slaagde er dan ook in met Der Dienst – Erinnerungen 1942-1971 het saaiste boek ooit over spionnen te schrijven. Reken daarbij dat het boek in vrij moeilijk Duits geschreven is (het werd uitgegeven bij von Hase & Koehler Verlag in 1971) en meer dan 400 bladzijden telt en u zal begrijpen dat het me een paar maanden gekost heeft om het te lezen. Meer dan een tiental bladzijden per dag kreeg ik niet verteerd, dus voor de rest las ik al die andere boeken waarvan u de jongste maanden boekbesprekingen van mijn hand heeft zien verschijnen.
Nu, dat het boek saai geschreven is, belet niet dat het an sich interessant is. Ook al omdat het echt over Der Dienst gaat en niet over Gehlen zelve, zoals hij ook meegeeft in de inleiding: “Ich bin der Überzeugung, daβ das Exemplarische meines Lebens eine Veröffentlichung nicht rechtfertigt. Erziehung im Elternhaus, Abitur, Eintritt in die Reichswehr, Ende 1923 Leutnant, dann der Dienst in wechselnden Stellungen in Truppe und Stäben, alles dies entspricht dem Lebensgang jedes beliebigen Generalstabsoffiziers, ohne daβ dies allegemeines Interesse beanspruchen dürfte, bis ich am 1.4.1942 zum Chef der Abteilung Fremde Heere Ost im Generalstab des Heeres ernannt wurde. Dieser Einschnitt in meinem Leben ist es, der mich veranlaβt und, wie ich meine, auch berechtigt, meine Erinnerungen zu veröffentlichen. Denn ohne mein Zutun nahm von diesem Zeitpunkt an mein Leben eine Wendung zum Einmaligen und Auβergewöhnlichen. Vom 1.4.1942 an trug ich an wesentlicher Stelle Verantwortung und wirkte viele Jahre auf dem Gebiete des Nachrichtendienstes, das für die Sicherheit jedes Landes von auβerordentlicher Bedeutung ist.”
Gehlen is echter ook ná zijn pensionering nog een professional gebleven en praat nauwelijks “uit het bed”. Geheimen zal je in dit boek dus niet vinden. Wel rustige beschouwingen over hoe dingen precies verlopen zijn, hoe een geheime dienst werkelijk functioneert en hoe weinig er klopt van wat hem en z’n mensen allemaal werd aangewreven. Maar ook over het aan het Oostfront nauwelijks opgevolgde “Kommissar-Befehl” van Hitler, over de voordrachten die hij hield voor de Krijgsacademie (met een quasi volledige inhoud van die voordrachten), over Martin Bormann (“Zwei zuverlässige Informationen gaben mir in den 50er Jahren die Gewiβheit, daβ Martin Bormann perfekt abgeschirmt in der Sowjetunion lebte”), over Operatie Walküre, over het gebruik en het misbruik van de Russische vrijwilligers in de strijd tegen de Sovjets (met bijzondere aandacht voor Andrey Andreyevich Vlasov), of over zijn ontmoetingen met de Führer zelf: “Ich kann nur bestätigen, wie heftig meine Vorgesetzten immer wieder mit diesem Mann gerungen haben, um offensichtlich falsche Entschlüsse zu verhindern, die, wenn sie einmal gefallen waren, beim Starrsinn des Diktators oft nur durch die Ereignissen selbst geändert werden konnten. Die Feindlage war bei diesen Auseinandersetzungen oft das gewichtigste Argument. Die in ihrem Rahmen gewonnenen Erkentnisse wurden von Hitler immer wieder mit sich im Laufe der Jahre steigernder Heftigkeit als Defaitismus und sogar als Sabotage gegenüber seinen Intentionen bezeichnet, ein weiterer Grund, der meine Vorgesetzten veranlaβte, mich nach Möglichkeit vor den Ausbrüchen dieses Mannes zu bewahren und meine Ablösung nicht zu provozieren.”
Verder besteed Gehlen uitgebreid aandacht aan de “afmars” van het front, met verblijf in de Alpen, en verlate overgave aan de Amerikanen met als enig doel de Fremde Heere Ost een tweede leven te bezorgen als inlichtingendienst voor het Duitsland van na het nationaal-socialisme: “Es war klar, daβ, wenn der Faden erst einmal abgerissen war, der Wiederaufbau eines fundierten und leistungsfähigen Nachrichtendienstes Jahre danach sehr schwierig, wenn nicht unmöglich sein muβte. Hierbei fiel auch ins Gewicht, daβ der Ostgegener, je längere Zeit vergehen würde, um so bessere Möglichkeiten fände, um in breiter Front in einen neuen Dienst einzudringen. Hieraus ergab sich, so aussichtslos und widersinnig dies im Frühjahr 1945 auch erschien, daβ der Versuch gemacht werden müsse, – wenn möglich ohne wesentliche Unterbrechung – den Kern für einen neuen deutschen Nachrichtendienst zu schaffen. Denn daβ eine künftige deutsche Regierung einen Nachrichtendienst benötigen würde, war für mich selbstverständlich. Die Personallage würde es gestatten, wenn man sofort nach Kriegsende anknüpfen konnte, einen entsprechenden Personalstamm aus den bisher verfügbaren Nachrichtenleuten und meinen bewährten Mitarbeitern zusammenzustellen.” Daarvoor moest dan wel even langs de Amerikanen om gewerkt worden, maar “Wir erwarteten, daβ die Verteidigung der westlichen Völker gegen den Zugriff des Kommunismus diese nach dem Kriege früher oder später zu gemeinsamen Handeln führen müsse”, dus erg was dat niet. De Amerikanen waren – zeker na de omslag in de publieke opinie ten gevolge van de inval van de Sovjets in Iran in 1946 – ook maar al te blij met de aangeboden hulp, dus na een ontluizingsperiode, en steeds met een zekere mate van onafhankelijkheid konden Gehlen en zijn mensen weerom aan de slag onder de vleugels van de Amerikanen: de Organisation Gehlen, voor Gehlen een tussenstap naar een volwaardige Duitse inlichtingendienst, was geboren, de Fremde Heere Ost was uit zijn assen opgestaan.
Ondanks het feit dat de organisatie onder de vleugels van de Amerikanen opereerde (maar daar, zo moest Gehlen ook regelmatig duidelijk maken aan de eigenaars van de vleugels, géén eigendom van was) en Gehlen zelf een onbeschreven blad was wat sympathieën voor het nationaal-socialisme betrof, ontstonden toén ook al geruchten over het Duitse personeel dat de Organisation Gehlen aantrok: “Der Einwand (...) in der Organisation seien also mehr oder weniger lediglich Desperados und Abenteurer zusammengekommen, um einem finsteren Gewerbe zu dienen, zeugt von völliger Unkenntnis und falscher Einschätzung der Gegebenheiten und Zustände. Dieser Vorwurf ist übrigens seitens der SBZ-Propaganda [SBZ betekent Sovjet-Bezettingszone, noot van mij] bis zum Jahre 1954 immer wieder erhoben und in Einzelfällen von westlichen Presseorganen ungeprüft und damit zumindest fahrlässig übernommen worden.”
En dan moest nog de overgang naar ondergeschiktheid aan de West-Duitse regering volgen, een overgang die een aantal jaren zou duren, al zou dat in ieder geval niet aan Konrad Adenauer gelegen hebben: “Der Bundeskanzler empfing mich mit einer Herzlichkeit und Aufgeschlossenheit, die sofort alle Bedenken zerstreute. Ihm, der sich in fortgeschrittenem Alter zur Übernahme der höchsten Verantwortung in unserem Lande bereiterklärt hatte, brauchte ich die Notwendigkeit eines Auslandsnachrichtendienstes nicht besonders zu erklären. Er zeigte ebenso wie Globke ein ungewöhnliches Einfühlungsvermögen in den schwierigen Aufgabenbereich meiner Organisation und bewies für unsere Probleme besonderes Verständnis. Adenauer begriff sofort, welchen auβerordentlichen Wert dieses Instrument, das ihm angeboten wurde, für jede Regierung bedeutete, wenn man es richtig zu nutzen verstand.”
Hoe dan ook, ook los van het gedoe over zijn personeelsbestand (“sie entziehe ehemalige Nazis und SS-Leute bewuβt und planmäβig der Strafvervolgung”) en de financiële en administratieve hindernissen bij de werking onder Amerikaanse vleugels en de overstap naar werking onder Duitse vleugels – dingen waarvan je ook verder nog de indruk krijgt dat ze het overgrote deel van de tijd van Gehlen in beslag namen binnen zijn organisatie – waren er Rückschlage und Erfolge voor de Organisation Gehlen. In de volgorde waarin Gehlen ze aankaart: Der Fall Geyer, Die Entführung des Major a. D. Haase, Fall Höher und weitere Maβnahmen des SSD, Der Fall Brutus, Fall Gänseblümchen, Operation Uranus, Professor Kastner, Verhaftungsaktion in Rostock-Warnemünde, en Emil Bahr.
Maar over de operaties van ná de overgang naar Bundesnachrichtendienst is Gehlen minder uitgesproken. Vanaf zo ongeveer halverwege het boek beperkt hij zich tot algemene vertellingen over de geschiedenis van de inlichtingendiensten, over het profiel en de werving van de medewerkers (“Der Agent, der mit doppelbödigem Koffer, schallgedämpfter Pistole und kosmetischen Utensilien den »Superspion« darzustellen hat, gehört jedenfalls in das filmische und romanhafte fabelreich, in das immer wieder auch attraktive Agentinnen einbezogen wurden”), en over het wereldtoneel waarop de dienst speelde: Chili als ondersteuningspunt voor de Sovjets, de opstand in Hongarije, de “vredevolle coëxistentie” van Chroestsjov, het neerschieten van Powers’ U2 boven Rusland, de invasie van de Varkensbaai, de moord op Lev Rebet en Stefan Bandera, de oprichting van de Berlijnse Muur en de Luchtbrug, de Vietnamoorlog, de moord op John Fitzgerald Kennedy, het aan de kant schuiven van eerder genoemde Chroestsjov, de putsch tegen Soekarno, de Zesdaagse Oorlog. Allemaal niet echt nieuws voor mij, maar voor wie niet zo bekend is met die stukjes geschiedenis kan Der Dienst – Erinnerungen 1942-1971 een interessante manier zijn om daar naderhand uitgebreider kennis mee te maken.
Dat is helaas veel minder het geval voor de drie hoofdstukken die daarna nog komen: Sowjetische Politik und kommunistische Ideologie, Weltkommunistische Aktivität und Infiltration, en 25 Jahre Sowjetische Machtpolitik und ihre Folgen. In wat heden ten dage nog bestaat qua communisme speelt de overleden Sovjet-unie geen rol meer en wat er nog overblijft aan wereldwijde organisaties (de Wereldvredesraad bijvoorbeeld) uit die tijd lijdt hoogstens nog een schimmig bestaan. En ook de prognoses van Gehlen met betrekking tot de toekomst van de Sovjet-Unie zijn helemaal de mist in gegaan: mensen die de Russische militaire operatie in Oekraïne vergelijken met de Sovjet-achtervolging van de nationaal-socialisten en vervolgens het bezet houden van de op hen veroverde gebieden had hij overigens naar alle waarschijnlijkheid (en volkomen terecht) gek verklaard.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !