Brave New World, het boek van Aldous Huxley dat in 1932 werd gepubliceerd, krijgt dezer dagen weer meer aandacht dan het de voorbije decennia gehad heeft. Niet onterecht ook, want de dystopie van toen blijkt meer en meer samen te vallen met de werkelijke wereld van nu en is daarmee weer waardevoller geworden als overzicht óver die werkelijke wereld van nu. Wie denkt dat hij zónder afstand dat overzicht kan bewaren, leeft immers in illusies, en wie moet wachten tot binnen een jaar of honderd om dat overzicht te krijgen, zal tegen dan allicht behalve dood ook niet meer geïnteresseerd zijn in wat er in de jaren 2020 zoal gebeurde. De kracht van een boek als Brave New World is dan ook dat de schrijver ervan, vanuit lijnen die hij intussen meer dan negentig jaar geleden al zag, “voorspellingen” wist te doen voor nu, wat het boek toén allicht lezenswaardig maakte, maar even goed dat het nu toelaat afstand te nemen tot onze tijd: afstand vanuit het verleden. Een langere afstand dan de meeste nog levende zielen afgelegd hebben. Een langere afstand in ieder geval dan diegene waarbinnen we bewust waren van wat er zich afspeelde op het “grotere plan”. Een afstand die daarmee dus niet alleen groot genoeg is om een overzicht te krijgen van de huidige tijd, maar ook van onze eigen tijd, ons bewuste leven als geheel.
Zoals Herbert George Wells, van wie ik hier De oorlog der werelden besprak, was Huxley echter net zozeer een filosoof (en pacifist) als een schrijver – anders had ie ook geen dystopie uitgewerkt – en het filosoferen hield dus niet op bij Brave New World, net zomin als het daar begon. Behalve een utopie, het zogenaamde tegengestelde van een dystopie, genaamd Island, het laatste werk dat hij schreef voor zijn dood (het verscheen in 1962, hij overleed in 1963), kwam uit dat filosoferen dan ook bijvoorbeeld voorliggend Brave New World Revisited (verschenen in 1958) voort. Geen fictie, zoals Brave New World, maar non-fictie. Non-fictie waarin de auteur zich in een aantal essays afvraagt hoe ver het staat met de verwerkelijking van de fictie.
Ik heb hier nogal wat werk staan van Huxley – behalve uiteraard Brave New World (in het Nederlands Heerlijke nieuwe wereld genaamd) en Island (in het Nederlands Eiland) ook nog Punt contra punt (Point counter point), De duivels van Loudun (The devils of Loudun), Verhalen (Collected Short Stories), en De ogen uitgestoken (Eyeless in Gaza) –, maar omdat er in mijn internetbubbel nogal veel gepraat werd over enerzijds Brave New World en anderzijds Orwells 1984, met soms discussies over wiens dystopie we tegenwoordig beleven (alsof een beetje van dit, een beetje van dat niet mogelijk zou zijn), dacht ik: waarom niet eens gaan kijken wat een van de schrijvers daar zelf over dacht een aantal jaren na het verschijnen van zijn dystopie? De wellicht ook toén al aan de gang zijnde discussie is namelijk een van de zaken waar Huxley het in dit Brave New World Revisited een aantal keren over heeft. George Orwell kón die vergelijking helaas niet meer maken: in 1945 verscheen zijn Animal Farm: A Fairy Story (in het Nederlands verschenen als Dierenboerderij en Boerderij der dieren), in 1949 zijn een jaar eerder geschreven 1984, in januari 1950 overleed hij. Zijn Big Brother, Jozef Stalin, zou hem nog meer dan drie jaar overleven, zijn varkens zouden nog veertig jaar aan de macht blijven.
Nu, ik weet niet of Brave New World Revisited ooit in het Nederlands is uitgegeven, maar ik heb dus een versie in het Engels: in 1966 aan een zesde druk toe bij de Londense uitgeverij Chatto & Windus, in 1987 overgenomen door het Amerikaanse Random House, dat op zijn beurt in 2013 samensmolt met de Penguin Group en aldus als Penguin Random House in 2020 in volledige eigendom van het Duitse Bertelsmann kwam. En in die versie vind je behalve het voorwoord de hoofdstukken: Overpopulation, Quantity, quality, morality, Over-organization, Propaganda in a democratic society, Propaganda under a dictatorship, The arts of selling, Brainwashing, Chemical persuasion, Subconscious persuasion, Hypnopaedia, Education for freedom, en What can be done?. Waarbij ik minstens bij Propaganda in a democratic society, Propaganda under a dictatorship, The arts of selling, Brainwashing, Chemical persuasion, Subconscious persuasion, en Hypnopaedia al bij de titel moest denken aan die meme met Orwell in de hoofdrol: “It was meant to be a warning, not a manual”.
En toch zegt Huxley in zijn voorwoord, in vrije vertaling van mij (wat ook geldt voor verdere citaten in het Nederlands): “Het onderwerp vrijheid en haar vijanden is enorm en wat ik geschreven heb is zeker te kort om het recht te doen, maar ik heb minstens vele aspecten van het probleem aangeraakt”. Wat hij niét aanraakte waren de “mechanische en militaire vijanden van de vrijheid”, maar wat volgde moest desalniettemin gelezen worden “tegen een achtergrond van gedachten over de Hongaarse Opstand en zijn onderdrukking, waterstofbommen, de kosten van wat elke natie zijn ‘defensie’ noemt, de eindeloze kolommen van geüniformeerde jongens, blank, zwart, bruin, geel, gehoorzaam marcherend in de richting van hun gemeenschappelijk graf”. Er wordt op dit moment nog niet zo héél veel gemarcheerd in Europa, maar iedereen met een béétje Fingerspitzengefühl voelt dat onze “leiders”, of wat daarvoor moet doorgaan, er op uit zijn wat begonnen is als een regionaal conflict over een deel van Oekraïne uit te breiden naar een oorlog waarin heel de Europese Unie kan betrokken raken. Tegen die achtergrond worden wetten en regels goedgekeurd die zélfs tijdens de zogenaamde coronacrisis nog onmogelijk goedgekeurd hadden kunnen worden. Nieuwe vijanden, veelal de oude overigens, want kritische burgers blijven als het goed zit ook kritisch als het gaat over andere onderwerpen, worden geschapen: “wappies” zijn plotseling “roebelhoeren” geworden. Russische staatsburgers mogen zonder vorm van proces van hun goederen beroofd worden. De hele bestaansreden van de Europese Unie (oorlog vermijden door onderlinge handel) wordt plotseling op zijn kop gezet (alle commerciële lijnen worden doorgeknipt, ook voor de langere termijn, zie onder andere het voornemen om nooit meer “afhankelijk” te zijn van Russisch gas). En op de achtergrond hoor je nog steeds het gemurmel van de coronakanonnen. Zoals ook Matthias Dobbelaere-Welvaert verscheidene keren aanhaalde in zijn boek Ik weet wie je bent en wat je doet – Hoe we onze privacy verliezen en wat je daaraan kunt doen, zijn dit het soort tijden waarin allerlei dingen er door geduwd worden die we niet moeten willen. “(…) liberty, as we all know, cannot flourish in a country that is permanently on a war footing, or even a near-war footing. Permanent crisis justifies permanent control of everybody and everything by the agencies of the central government.”
“Tirannen zijn sterfelijk en omstandigheden veranderen”, schrijft Huxley, maar “samenlevingen zullen postnataal blijven gecontroleerd worden – door straffen, zoals in het verleden, maar ook in een alsmaar toenemende mate door de meer effectieve methoden van beloning en wetenschappelijke manipulatie”, toegepast op steeds grotere massa’s mensen. Want voor Huxley is overbevolking, terecht, het basisprobleem waaruit alle andere voortspruiten: “Onopgelost zal dit probleem al onze andere problemen onoplosbaar maken. Erger nog, het zal condities creëren waarin individuele vrijheid en het sociale fatsoen van de democratische manier van leven onmogelijk, bijna ondenkbaar zullen worden. Niet alle dictaturen ontstaan op dezelfde manier. Er zijn veel wegen naar Brave New World; maar misschien de meest rechte en breedste ervan is de weg waarop we ons tegenwoordig bevinden, de weg die leidt naar gigantische aantallen en accelererende toenames”.
Het heeft geen zin dat ik het halve boek ga citeren, iets waartoe ik wél geneigd ben, maar ik voeg aan bovenstaande toch nog graag de daaruit volgende conclusies aangaande het economische leven toe: “Als het economische leven van een natie in gevaar komt, wordt de centrale overheid ertoe gedwongen bijkomende verantwoordelijkheden voor het algemeen welzijn op te nemen. Ze moet brede plannen uitwerken om een kritische situatie op te lossen; ze moet alsmaar sterkere restricties opleggen aan de activiteiten van haar onderdanen; en als, wat zeer waarschijnlijk is, slechter wordende economische condities resulteren in politieke onrust of open opstand, moet de centrale overheid tussenkomen om de orde en haar eigen gezag te bewaren. Meer en meer macht komt dus in handen terecht van uitvoerenden en hun bureaucratische managers. Maar de natuur van macht is dat zelfs degenen die er niet naar op zoek geweest zijn, maar die in de schoot geworpen worden, er de smaak van te pakken krijgen. ‘Leid ons niet in bekoring,’ bidden we – en terecht; want als menselijke wezens te zeer of te lang verleid worden, geven ze zich in het algemeen over. Een democratische grondwet is een middel om lokale heersers er van te weerhouden zich over te geven aan die gevaarlijke verleidingen die opduiken als er teveel macht in de handen van te weinigen wordt gelegd”, maar dat is dus wat er zal gebeuren als we met overbevolking te maken krijgen. Óók in Europa als we, zoals meer en meer het geval wordt, met een ineenstortend technologisch voordeel te maken krijgen.
Een ineenstortend technologisch voordeel in samenhang met een, aldus Huxley, achteruitboerende menselijke genenpoel overigens: “In de tweede helft van de twintigste eeuw doen we niks systematisch aan ons kweken; maar op onze willekeurige en ongereguleerde manier zijn we niet alleen bezig met het overbevolken van onze planeet, maar ook, lijkt het, met het verzekeren dat steeds grotere aantallen mensen van biologisch inferieure kwaliteit zullen zijn. In de slechte oude tijden hadden kinderen met ernstige, of zelfs lichte, erfelijke defecten nauwelijks een overlevingskans. Tegenwoordig, dankzij gezondheidsvoorzieningen, moderne farmacologie en het sociale geweten, bereiken de meeste kinderen met erfelijke defecten de volwassenheid en planten zich voort. Onder de huidige omstandigheden zal iedere vooruitgang in de geneeskunde ertoe neigen een overeenkomstige vooruitgang in de overlevingskansen van individuen behept met een of andere genetische tekortkoming te bevorderen. Ondanks nieuwe wondermiddelen en betere behandelingen (in zekere zin zelfs precies daardoor) zal de fysieke gezondheid van de algemene bevolking geen verbetering kennen en mogelijk zelfs achteruitgaan. En samen met een achteruitgang in de algemene gezondheid kan er zeer wel een achteruitgang in gemiddelde intelligentie ontstaan.” Het is nogal duidelijk dat je in onze, laat ons zeggen, waarheidsvliedende tijden onverbiddelijk zou worden neergesabeld in de media als je zo’n zaken verkondigt (niet omdat ze per se onwaar zijn dus, maar omdat ze storend zijn), maar heeft ook maar iemand die z’n ogen niet in z’n zakken zitten heeft de indruk dat we dezer dagen een intelligentere politieke, culturele, protesterende klasse - groepen die qua intelligentie toch minstens even goed zouden moeten scoren als “de massa” – hebben dan vroeger? En is onze gezondheidstoestand gelijk gestegen met onze overlevingskansen? Ik heb die indruk alvast niet en als ik m’n oor te luisteren leg bij collega’s en vrienden, dan hoor ik iedere dag wel verslagen over kinderen waarmee van de ene dokter naar de andere moet gehold worden, eigenaardige ziektes, en immer groter wordende medicijnkasten die het “normaal” functioneren van zovele volwassenen moeten mogelijk maken. Wie niet om het minste naar de dokter loopt, wie het wel even aankijkt, wie vertrouwen heeft in het herstellend vermogen van zijn lichaam, wordt daarbij ook nog voor gek versleten.
Ik ga het hierbij houden wat deze bespreking betreft, maar geef u de uitdrukkelijke garantie dat de hoofdstukken over overorganisatie, propaganda, hersenspoeling, verleiding, massahypnose, enzovoort minstens even lezenswaardig zijn als de hoofdstukken over het basisprobleem, overbevolking. Ze tonen ook aan dat de inzichten daaromtrent niet nieuw zijn, dat een boek als De psychologie van totalitarisme van Mattias Desmet (dat ik hier eerder besprak) niet uit de lucht komt vallen, dat hoogstens het zicht op dat basisprobleem daarin niet te vinden is. En dat er méér dan een kern van waarheid zit in de uitspraak “Je moét niet gek zijn om hier te werken, maar het helpt”. Met twee citaten aangaande dat laatste beëindig ik dan ook deze bespreking:
“Onze ‘toenemende mentale ziekte’ kan zich uitdrukken in neurotische symptomen. Die symptomen zijn opvallend en extreem onrustbarend. Maar “laat ons opletten”, zegt Dr. Fromm [Erich Fromm, noot van mij], “met het definiëren van mentale hygiëne als het voorkomen van symptomen. Symptomen op zich zijn niet onze vijand, maar onze vriend; waar er symptomen zijn, is er conflict, en conflict geeft aan dat de levenskrachten die streven naar integratie en geluk nog steeds vechten.” De werkelijk hopeloze slachtoffers van mentale ziekte vind je onder diegenen die het normaalst lijken. “Velen van hen zijn normaal omdat ze zo goed aangepast zijn aan onze bestaanswijze, omdat hun menselijke stem zo vroeg in hun leven het zwijgen is opgelegd dat ze niet eens meer vechten of lijden of symptomen ontwikkelen zoals de neuroticus doet.” Ze zijn niet normaal in de absolute zin van het woord, ze zijn alleen normaal in verhouding tot een door en door abnormale samenleving. Hun perfecte aanpassing aan die abnormale samenleving is een maat voor hun mentale ziekte. Die miljoenen abnormaal normale mensen, zonder gedoe levend in een samenleving waaraan ze, als ze nog volledige menselijke wezens waren, niet zouden mogen aangepast zijn, koesteren nog ‘de illusie van persoonlijkheid’, maar zijn in de feiten grotendeels gedepersonaliseerd. Hun conformiteit ontwikkelt richting uniformiteit. Maar “uniformiteit en vrijheid zijn onverenigbaar. Uniformiteit en mentale gezondheid zijn ook onverenigbaar. ...De mens is niet gemaakt om een automaat te zijn, en als hij het wordt, is de basis voor mentale gezondheid vernietigd.”
“Biologisch gesproken is de mens min of meer op de kudde gericht, maar geen volledig sociaal dier – een wezen dat, laat ons zeggen, meer lijkt op een wolf of een olifant, dan op een bij of een mier. In hun oorspronkelijke vorm hadden menselijke gemeenschappen ook geen gelijkenis met bijenkorven of mierenhopen; ze waren in essentie roedels. Beschaving is, onder andere, het proces waardoor primitieve roedels omgezet worden in een ruwe en mechanische analogie van de organische gemeenschappen van sociale insecten. Tegenwoordig versnellen de druk van overbevolking en technologische verandering dit proces. De mierenhoop lijkt een haalbaar en, volgens sommigen, zelfs nastrevenswaardig ideaal. Onnodig te zeggen dat dit ideaal nooit zal gerealiseerd worden. Een grote golf scheidt het sociale insect van het niet al te zeer op de kudde gerichte, van grote hersens voorziene zoogdier; en zelfs als het zoogdier zijn best zou doen om het insect te imiteren, zal die golf blijven bestaan. Hoe hard mensen ook proberen een sociaal organisme te creëren, ze zijn alleen maar in staat een organisatie te scheppen. In hun poging om een organisme te creëren, zullen ze alleen maar een totalitair despotisme scheppen.”
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !