vrijdag 29 juli 2022

Faust 2 - Johann Wolfgang von Goethe (boekbespreking door Björn Roose)

Faust 2 - Johann Wolfgang von Goethe (boekbespreking door Björn Roose)
Zoals beloofd tijdens mijn bespreking van Faust 1, bij deze de bespreking van Faust 2. Nogal veel over de achtergrond, over de geschiedenis van het Faust-verhaal, over de vorm (verzen), over de manier waarop ik het gelezen heb (echt waar), enzovoort, vindt u in de bespreking van Faust 1, dus daar kom ik nauwelijks nog op terug, maar er zijn natuurlijk ook nog andere aanknopingspunten tussen Faust 1 en Faust 2, ook wat de bespreking ervan betreft.

Bijvoorbeeld het feit dat inleider Herman Meyer in zijn voorwoord Over het vertalen van Goethes Faust, opgenomen in de gebundelde editie van Faust 1 en 2 van Wereldbibliotheek uit 1982, een lans breekt voor het versformaat tegenover het prozaformaat. Daarop beloofde ik in mijn bespreking van Faust 1 dan weer terug te komen, dus dat doe ik nu even. Waarom? Omdat het derde bedrijf van Faust 2, beginnend Voor het paleis van Menelaos in Sparta, zich verderzettend op de Binnenhof van een burcht, met name die van Faust, en dan Arkadië als decor krijgend, voor een groot deel niét in versformaat staat. Héél vervelend als je de hele tijd lekker met het metrum mee het werk (voor jezelf) opgezegd hebt, maar met een hele goede reden: de Duitse Faust en de Griekse Helena spreken niet dezelfde taal. Of zoals Meyer het uitdrukt: "Tot dusver hebben we in deze antikiserende acte uit aller mond slechts 'Griekse' tragedieverzen gehoord, voor Helena en haar gevolg een natuurlijke zaak, voor de als de oude dienares Phorkyas vermomde Mephisto een knap kunststuk. Dat zijn uiteraard allemaal rijmloze verzen. En ook het 'moderne' blankvers (het jambische vijfheffingsvers), dat Faust in het gesprek met Helena aanvankelijk bezigt, rijmt per definitie niet. ('blank' betekent hier immers 'rijmloos'). Maar dan verneemt Helena uit de mond van torenwachter Lynkeus de geestdriftige hommage aan haar betoverende schoonheid, in 'middeleeuwse', bijaldien rijmende minnezang-strofen. Dat rijm is voor de Griekse vrouw iets absoluut nieuws, het intrigeert haar nog meer dan de inhoud van Lynkeus' bewogen ontboezeming en zij vraagt Faust om 'onderricht' over dat wonderlijke fenomeen van elkaar liefkozende klanken. Faust geeft dat onderricht doordat hij zijn leerlinge Helena meteen actief mee laat dichten. Zo komt die even merkwaardige als diepzinnige dialoog tot stand, die poëtologische didaxis en erotische zielekreet op zo unieke wijze in zich verenigt (...)". Wat in de tekst van Faust 2 zelf dan weer klinkt als:

HELENA

Veelvuldige wondren zie ik, hoor ik aan.
Verbazing treft mij, veel zou 'k willen vragen.
Doch wil mij zeggen 't eerst waarom de taal
Van deze man mij vreemd klonk, vreemd maar vriendlijk,
Het schijnt dat d'ene klank zich voegt naar d'andre,
En heeft het ene woord het oor bereikt,
Dra volgt een ander dat het eerste liefkoost.

FAUST

Behaagt u reeds de spreekwijs onzer volken,
Zo zal hun zang u zeker ook verrukken,
Uw oor en geest ten diepst bevredigen.
Doch 't veiligst is het daadlijk te beproeven,
De woordenwissling lokt vanzelf het uit.

HELENA

Leer mij, hoe 'k ook zo schoon en sierlijk praat.

FAUST

't is heel gemaklijk waar 't van harte gaat.
't Gemoed dat van verlangen overstroomt
Ziet rond en vraagt...

HELENA

wie zalig mededroomt.

FAUST

De geest ziet naar verleên noch toekomst heen;
Het ogenblik...

HELENA

is ons geluk alleen."

"Zo voltrekt zich hier", aldus nog Meyer, "door middel van de versvormen, die zelf als het ware dramatis personae zijn, een adembenemend drama van wereldformaat. Aldus wordt de vorm zelf een element van ideële zingeving en tevens een inhouds-element". En aldus wordt het antwoord op de vraag "Wat kan van dit alles overblijven in de prozavertaling?" natuurlijk "Eigenlijk niets". Je kán deze passage niet weergeven in proza, je kan dat enkel door proza te laten overgaan in vers. En die vrijheid heb je uiteindelijk alleen waar vers de hoofdbrok vormt. De keuze voor vers gaat dus wel degelijk boven die voor proza, als je tenminste in de vertaling ook effectief datgene wil meegeven wat in het origineel staat.
 
Maar ook op de inleiding van C.S. Adama van Scheltema bij het door hem vertaalde Faust 1 wil ik nog even terugkomen. Daarin heeft hij het namelijk niet alléén over Faust 1, maar ook over Faust 2: "Zo voltooide Goethe dus als tweeëntachtig-jarige grijsaard het werk, waarvan hij enige der mooiste bladzijden op zijn vierentwintigste en vijfentwintigste jaar had geschreven. Dat deze levensarbeid tot geen gave eenheid heeft kùnnen worden, is zonder meer uit de (...) feitelijke cijfers duidelijk", waarbij die "feitelijke cijfers" deze zijn: "De gehele 'Faust' bevat 12111 verzen, waarvan het eerste deel ruim 4600 en het tweede ruim 7400. (Ter vergelijking bijvoorbeeld Vondels 'Adam in Ballingschap': 1709 regels, Rostands 'Cyrano de Bergerac': 2556 regels)." Maar, aldus nog van Scheltema, het "diepgaand stijlverschil spruit uit het eigen wezen van het Faust-drama voort; met de veroordeling daarvan zou men het Faust-drama als zodanig verwerpen, en dit is even onmogelijk als bijvoorbeeld een vonnis te vellen over sommige bloemlezingen van architectuur, over die vreemde en toch onweerstaanbaar bekorende stijlcomplexen in kasteel- of kerkbouw, waar eeuwen aan arbeidden, waar elke vleugel en toren een eenheid in zichzelf werd en waar ieder nieuw geslacht zijn ziel in heeft gedragen..."
 
Nico van Suchtelen, in zijn inleiding tot het door hem vertaalde Faust 2, vult dat als volgt aan: "De lezer, die in het eerste deel zijn 'ontroering' kant en klaar kreeg opgeschept, voelt zich in het labyrint van beelden en gedachten, toespelingen en allegorieën waarin het tweede hem verplaatst, als vereenzaamd; hij weet zo gauw geen weg te vinden in die wereld van zoveel dieper bezonken gevoel die hem hier omringt". Maar "wie rustig, ernstig en geduldig - en mag Goethe zulk een eis niet stellen? - de lezing aanvaardt, toegerust met enige kennis van mythologie, of voorzien van verklarende aantekeningen [zie ook wat dat betreft mijn bespreking van Faust 1, noot van mij], is waarlijk wel bij machte, ondanks alle wijsgerige symboliek, de algemene gang van het werk te 'begrijpen', en het ondefinieerbare, ongezegde, onzegbare der diepste bedoelingen aan te voelen". En dat ondanks de opmerking van Goethe zelf: "Zoveel heb ik in mijn levensloop wel gemerkt, dat het publiek niet altijd weet wat het aan een gedicht, en zeer zelden wat het aan de dichter heeft. Ja, ik ontken niet, dat ik er, omdat ik dit al heel vroeg merkte, van oudsher plezier in had verstoppertje te spelen." Trouwens, "Het zou ook inderdaad wat moois geweest zijn, wanneer ik een rijk, bont en zo hoogst ingewikkeld leven als ik in de Faust heb uitgebeeld, op het dunne snoer van één enkele, door-alles-heen-lopende idee had willen rijgen!"

Maar "de" Faust was wel voltooid op het einde van het leven van de schrijver. "Voltooid. Ja, als... onvolmaakt levensmonument, niet als gaaf en zuiver kunstwerk", dixit nog eens Nico van Suchtelen. "De kunstkritiek kan wijzen op het nog altijd gebrekkige, onevenwichtige der compositie. Belangrijke gedeelten bleven onuitgewerkt [er is wat dat betreft de zogenaamde Ur-Faust om mee te vergelijken, noot van mij], onbelangrijke werden veel te breedvoerig behandeld, als door een onbeteugeld spelende fantasie. Zij kan wijzen op de barokke vermenging van klassieke oudheid, middeleeuwen en nieuwere tijd en de even barokke dooreenhaspeling van klassiek-gesmede verzen met barbaarse rijmen, ja kreupelrijmen. De kunstkritiek kan terecht, zeer terecht, vele aanmerkingen maken. Maar géén dichtwerk kan ons zó diepgrondig overtuigen van de zieligheid van dit 'goed recht' der kritiek. Want geen poëem openbaart ons dieper dat het ons innerlijkst wezen niet te doen is om de kunst, maar om de schoonheid en waarachtigheid van het leven, dat in zijn aardse worsteling, verward, onharmonisch, onevenwichtig is."

"Aarzel niet, tast toe met moed;/Alles kan ten lest bereiken/D'eedle die begrijpt en doet." luidt het aan het begin van Faust 2 en dat lijkt van Suchtelen goed begrepen te hebben. Net zoals dit van Mephisto(pheles):

"Daaraan herken ik de geleerde piet!
Wat gij niet tast, ligt buiten uw gebied;
Wat gij niet grijpen kunt, kan niet bestaan;
Wat gij niet hebt becijferd is een waan;
Wat gij niet weegt, heeft voor u geen gewicht;
't Geld, dat ge zelf niet munt, is u te licht."

Wat alvast méér is dan ook nu nog de meeste mensen begrepen hebben van de waarde van papiergeld (laat staan giraal geld), iets wat Faust even uitvindt om de keizer (en niet de burger) uit de financiële problemen te halen:

"Een ieglijk die dit aanneemt zij verklaard;
Dit blaadje hier is duizend kronen waard;
Hem strekt tot een betrouwbaar onderpand,
Al het begraven goed in 's keizers land.
In 't lichten van die rijkdom is voorzien,
Opdat de schat terstond tot dekking dien'."

Iets waar zelfs de keizer zelf inloopt:

"Mijn onderdanen, 't leger, 't hof beschouwt
Het als soldij, aanvaardt het voor goed goud?
Hoe 't me ook verbaast, ik moet het wel geloven!"

En waarvan de duivel uiteraard de voordelen alleen maar aanprijst:

"Groter gemak dan goud en paarlen geeft
Zulk een biljet, men weet weer wat men heeft.
Men hoeft niet eerst te sjacheren, bieden, loven,
Om zich met wijn en liefde te verdoven.
Wenst men metaal: een wisselaar staat klaar.
Dreigt er gebrek: men graaft maar hier of daar:
Bokaal en keten, fluks verauktioneerd,
En het papiergeld, weer geamortiseerd,
Beschaamt des twijfelaars brutale hoon.
Men wenst niet anders, vindt het reeds gewoon.
Zo blijft voortaan in al des keizers landen
Genoeg kleinodiën, goud, papier, voorhanden."

Maar goed, om het nog eens met Mephistopheles te zeggen:

"Leert men der jeugd de waarheid waar ze om vraagt -
ofschoon ze een geelbek allerminst behaagt -
Dan, als zij achteraf, na jaren
Haar hardheid aan het eigen lijf ervaren,
Dan bluffen zij: 't kwam àl uit eigen mars!
Dan heet het: Och, die Meester wist geen snars."

Nog los van het feit dat het voor velen gewoon te laat is om te leren:

"Wie redt ons, die zelve
't IJzer delven
Voor onze boeien?
Vergeefs nog is 't moeien
Ons los te rukken;
Blijft dus maar bukken."

En dat de meesten er ook niet toe doen:

"Het aarzlend volk weet nauw wat er gebeurt,
Het stroomt per slot waarheen de stroom het sleurt."

"Langs de voorgeschreven banen
Trekt de menigt' nu door het land;
En d'ontplooide leugenvanen
Volgen allen: schapentrant."

En ik kan, los van de (uiteraard in mijn kraam passende) filosofische bespiegelingen nog wel even doorgaan met citeren, maar waarom zou ik het deze keer niet eens wat korter houden? Lees deze Faust 2 in samenhang met Faust 1. Er kan gediscussieerd worden over het feit dat Fausts ziel toch nog gered wordt, maar niet over 't feit dat beide delen een genot zijn om te lezen.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !