dinsdag 1 juli 2025

Felix Krull – Ontboezemingen van een oplichter – Thomas Mann (boekbespreking door Björn Roose)

Felix Krull – Ontboezemingen van een oplichter – Thomas Mann (boekbespreking door Björn Roose)

Ik heb doorheen de jaren toch wel een paar werken van de heren Mann verzameld. Niet alleen van Thomas, die voorliggend Felix Krull – Ontboezemingen van een oplichter schreef, maar ook van diens broer Heinrich: Mario und der Zauberer (Thomas), Buddenbrooks (Thomas), Der Unbekannte und andere Novellen (Heinrich), Die kleine Stadt (Heinrich). Bij Buddenbrooks, samen met De Toverberg en De dood in Venetië toch wel het bekendste werk van Thomas, merkt u dat uiteraard niet meteen, maar ook dát werk staat in de originele taal, het Duits dus, in mijn kasten. Elk van die werken, op Die kleine Stadt na dat ook nog in gotisch schrift is gedrukt en me via een andere weg bereikte, vond ik namelijk in van die openbare boekenkastjes in Duitsland (en leverde de bezoekers van die kastjes een boekje in het Nederlands op, want die heb ik altijd in mijn rugzak zitten als ruilwaar), terwijl Felix Krull – Ontboezemingen van een oplichter oorspronkelijk uit de openbare bibliotheek van Aalst kwam en uiteindelijk via een kringwinkel de weg naar mij vond.

Nog geen idee waar het boek vervolgens zal terechtkomen, maar in mijn bibliotheek blijft het niet. Niet omdat het niet goed geschreven zou zijn – in tegendeel: Mann blijkt de stijl van de oplichter uit de titel, tevens verteller van het verhaal, zeer goed vast te houden, en die stijl is verre van ergerlijk -, maar omdat het verhaal na zo’n tweehonderdveertig bladzijden, en dat dus voor de volgende honderdtwintig pagina’s (althans in de Meulenhoff-editie van 1975, vertaling van de hand van Dirk Salomons) nogal abrupt ophoudt dat van een oplichter te zijn, dat eigenlijk ook voordien niet is, en bovendien niet afgemaakt werd.

Ik verklaar me nader, zij het in een andere volgorde. Wat in het Nederlands Felix Krull – Ontboezemingen van een oplichter heet, verscheen in het Duits onder de titel Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull. Der Memoiren erster Teil. Jawel, ‘erster Teil’, een vermelding die Meulenhoff kennelijk niet wenste in de titel van de Nederlandse vertaling te zien, al wordt er wél melding van gemaakt op de achterflap: “Deze hoogst amusante, parodistische roman, waaraan Thomas Mann reeds in 1906 begon te werken en die hij, na er ruim veertig jaar niet aan gewerkt te hebben, in 1954 ‘voltooide’ (het is bij Der Memoiren erster Teil gebleven), handelt over het leven en de ontwikkeling van een onweerstaanbare, rijk getalenteerde oplichter en is in de behandeling van de stof een meesterstuk van ironie.”

“Voltooide” staat daar terecht tussen aanhalingstekens, de rest van de uitleg iets minder terecht niet. Ja, er zou volgens het Nawoord (van de hand van de vertaler?) al een eerste ontwerp geweest zijn in 1906 en naar zeggen van Thomas’ dochter Erika wist hij in juni 1909 “in grote lijnen (…) hoe het verhaal zou gaan verlopen”, waarna hij er in januari 1910 aan begon te schrijven, maar gedurende jaren hield hij lezingen uit het verhaal en in 1922 publiceerde hij wat het eerste boek zou worden, het Buch der Kindheit. Er mag dus aangenomen worden dat hij er in die jaren en tot 1922 nog minstens af en toe aan werkte.

In 1937 werd dan in Amsterdam (hij verliet Duitsland in 1933) een uitgebreide editie gepubliceerd, “die ook de eerste vijf hoofdstukken van het tweede boek” bevatte, dus lijkt het mij eerlijk er minstens rekening mee te houden dat hij in dat jaar ook nog aan het boek geschreven heeft. In 1943 vatte hij het plan op daar mee verder te gaan, maar “hij laat dit plan schieten ten gunste van het Dokter Faustus-project”, wat toch enigszins ironisch is vanwege het feit dat Johann Wolfgang von Goethe er in de voorafgaande eeuwen meer dan veertig jaar over deed om zijn Faust af te maken, een feit waarover ik het had in mijn besprekingen van Faust 1 en Faust 2. In 1951 begon hij dan effectief weer aan het boek te schrijven, maar in 1952 hield hij daarmee tijdelijk alweer op en wel “na de voltooiing van het gesprek met professor Kuckuck”, een gesprek waarop ik zo dadelijk nog terugkom. In 1953 ondernam hij nóg een poging om “de juiste toon” te vinden, maar in februari 1954 hield hij daar definitief mee op. “Nog altijd fragment”, becommentarieerde hij het boek zelf, “maar fragment zal dit wonderlijke boek altijd wel blijven, ook als mij tijd en zin gegeven zouden zijn om er nog eens vierhonderdveertig bladzijden bij te schrijven.”

“Vierhonderdveertig bladzijden” die allicht niet gehoeven hadden als Mann bij zijn plan gebleven was, zijnde het hebben over een oplichter. Wat vanaf het al genoemde “gesprek met professor Kuckuck” niet meer het geval is. Dat gesprek, gewijd aan natuurhistorie en de geschiedenis van Portugal in het algemeen en Lissabon in het bijzonder, doet dan wel niet de trein waarin Kuckuck en Krull zitten ontsporen, maar toch het verhaal, iets waaraan je merkt dat Mann in de jaren 1950 met iets totaal anders bezig was dan met datgene waarover het oorspronkelijk ging en wat ook al voorafgespiegeld werd: “Van de voortzetting is bekend dat de held in het tuchthuis zou moeten belanden om daar gelouterd uit ontslagen te worden, maar Thomas Mann heeft van een eventuele voortzetting voorzover bekend geen woord meer op papier gezet.” Van de voortzetting van het gesprek met Kuckuck, een echt koekoeksei dus, helaas wel: nadat Krull gedurende vele bladzijden aan de lippen van de professor heeft gehangen, wordt hij vervolgens stapelgek verliefd op diens dochter (en ook wel een beetje op zijn vrouw), en gaat het verhaal net zomin als Krull nog ergens heen. Terwijl Lissabon alleen maar een eerste tussenstop hoorde te zijn op een reis die het hoofdpersonage rond zo’n beetje de halve wereld zou ondernemen. Hij ziet “onder (…) [zijn] gloeiende liefkozingen haar koninklijke boezem golven”, maar zijn eigen ontboezemingen zijn dan al lang opgehouden die van een oplichter te zijn.

Als ze dat al ooit waren. Want voor een oplichter kan Felix Krull mijns inziens niet echt doorgaan. Toch niet in de zin dat hij het oplichten van mensen zou nastreven, iets wat – op z’n minst voor mij – in de lijn der verwachtingen zou liggen. Als een gelegenheidsoplichter-annex-gelegenheidsdief bestaat, dan is dát wat Felix Krull is, zelfs al is hij er erg goed in. Misschien moest Krull oorspronkelijk nog evolueren van de status van gelegenheidsoplichter-annex-gelegenheidsdief naar een ‘professional’, maar wie door een persoon gevráágd wordt om voor hem door te gaan bij allerlei mensen die hem niet persoonlijk kennen, is dat volgens mij (nog) niet. In tegenstelling tot zijn vader overigens, producent van “het ten onder gegane merk mousserende wijn ‘Lorley extra cuvée’”, die gewoon wéét dat het rommel is en het toch verder verkoopt alsof het dat niét is: “‘Krull’, placht mijn peetoom Schimmelpreester wellicht tegen mijn vader te zeggen, ‘alle achting voor jou als persoon, maar je champagne zou de politie moeten verbieden. Acht dagen geleden heb ik me er toe laten verleiden een halve fles van dat spul te drinken, en zelfs vandaag heeft mijn gestel deze aanval nog niet verwerkt. Wat voor gifzuren verstop je eigenlijk in dit brouwsel? Is het petroleum of foezelolie, wat je er bij de dosering aan toevoegt? Kortom, het is gifmengerij. Vrees de wet!’”

Maar laat dat u niet afhouden van het lezen van dit boek. Misschien vindt u het niet erg om, zeker nu u daarvoor gewaarschuwd bent, een in essentie half verhaal te lezen, hebt u geen probleem met het ontsporen van zelfs dat halve verhaal, vindt u het onderscheid tussen een gelegenheidsoplichter-annex-gelegenheidsdief en een échte oplichter vergezocht of niet belangrijk, en wil u wel eens wat lezen in de wel benoemde, maar tot op dit moment door mij niet geïllustreerde stijl. Een stijl die me zeer sterk deed denken aan degene die Anton Moonen hanteert in zijn Kleine encyclopedie van het snobisme – Over dandy’s, estheten en etiquette, al ligt dat wellicht evenzeer aan het effectief door Krull geëtaleerde… snobisme. Voorbeelden te over daarvan, zelfs als Mann, bij monde van Krull, niet pakweg een interieur begint te beschrijven.

Een zin als deze kan als exempel dienen: “De kenmerkende eigenaardigheid van mijn leven ligt immers in het verschijnsel dat alles wat daarin aan leed en pijn voorkomt, zich voordoet als iets vreemds en door de voorzienigheid oorspronkelijk niet gewilds, waardoorheen mijn ware en eigenlijke bestemming voortdurend als het ware zonnig zijn licht werpt”.

Een paragraaf als deze eveneens: “Natuurlijke gaven, aangeboren voordelen wekken gewoonlijk bij hun eigenaar een eerbiedige en levendige belangstelling op voor zijn afstamming, en daarom was er mij destijds veel aan gelegen om een onderzoek te verrichten onder de afbeeldingen van mijn voorouders, zoals fotografieën, daguerrotypen, medaillons en silhouetten, voorzover deze hulpmiddelen maar mochten bijdragen tot mijn poging om in hun gelaatstrekken voorbereidselen en aanduidingen van mijn persoonlijkheid te constateren en te bepalen aan wie van hen ik eventueel bijzondere dank verschuldigd was. Mijn buit was alleen gering. Weliswaar vond ik onder mijn familieleden en voorgangers aan mijn vaders kant allerlei trekjes en poses waarin men zulke vingeroefeningen van de natuur had kunnen zien (ik had er immers al op gewezen dat mijn vader ondanks zijn lichaamsomvang op goede voet met de gratieën (sic) stond). Al met al echter kwam ik tot de overtuiging dat ik aan mijn afstamming niet veel te danken had. Als ik niet wilde aannemen dat er op een gegeven ogenblik in de geschiedenis van mijn familie geheime onregelmatigheden hadden plaatsgevonden, zodat ik een of andere cavalier of een belangrijk heerschap onder mijn natuurlijke voorouders kon laten meetellen: dan moest ik, om de oorsprong van mijn kwaliteiten te doorgronden, afdalen in mijn eigen innerlijk.”

Om nog maar te zwijgen van een stukje als dit: “Cultuur wordt niet verworven met stompzinnig geploeter en gevos, maar is een geschenk van de vrijheid en uiterlijk nietsdoen. Men verwerft geen cultuur, men ademt het in; verborgen werktuigen zijn daarvoor bezig, geheime vlijt van de zintuigen en van de geest, die heel wel gepaard kan gaan met schijnbaar volledige klaploperij, werkt uur na uur om cultuur te vergaren, en men mag wel zeggen dat het de uitverkorene in zijn slaap aan komt waaien. Want men moet uiteraard uit vormbaar materiaal bestaan om gevormd te kunnen worden.”

Nu ik al die citaten nog eens lees, zo het ene na het andere gezet, zou ik zelfs durven zeggen dat het boek evengoed Ontboezemingen van een snob had kunnen heten, ware het niet dat Krull om het zover te brengen dat hij zijn snobisme in daden kan omzetten wel de weg van de gelegenheidsoplichter-annex-gelegenheidsdief met een ballon aan zijn gat moet bewandelen. Wie deze, overigens volkomen suspenseloze, als een luie namiddag in een of andere kasteeltuin voorthobbelende, weg wil volgen en daarbij de stijl wel ziet zitten, zal dit boek ondanks de opgesomde contra’s wel lusten.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !