vrijdag 18 juli 2025

Portret van Johannes I Gansacker – Leen Kelchtermans (boekbespreking door Björn Roose)

Portret van Johannes I Gansacker – Leen Kelchtermans (boekbespreking door Björn Roose)

Wie regelmatig mijn boekbesprekingen leest, moet zelfs zonder de ondertitel, “Adellijke ambities van een diamantslijper en de jonge Antoon Van Dyck (1599-1641)”, maar mét de naam van de schrijfster, Leen Kelchtermans, haast kunnen raden dat deze weer een uitgave binnen de serie Phoebus Focus betreft. Die uitgaves blijven mekaar, als bijlage bij OKV-magazine, immers trouw om de twee maanden opvolgen, maar ook Leen Kelchtermans is met dit nummer XXXIII niet aan haar eersteling in de serie toe. Van haar hand verschenen daarin immers eerder al Heilige Begga – Over Jacob Jordaens (1593-1678), de begijnen en hun fictieve stichteres (nummer XXV), Portret van Elisabeth Jordaens – Jacob Jordaens’ (1593-1678) ode aan zijn oudste dochter en het landleven (nummer XVIII), Portret van een jonge vrouw – Minzame dames op hun mooist in de zeventiende eeuw (nummer X), en Overval op reizigers – Peter Snayers (1592-1667) en de kunst van het oorlog voeren (nummer VII), in elk waarvan ze bewees zeer vlot de pen te hanteren en – op misschien Katharina Van Cauteren, die ook voor deze editie weer het voorwoord schreef, na – van de auteurs over de stevigste dosis humor te beschikken. Moderne humor (ze werd geboren in 1986), maar zeker niet minder om te lachen in een context van klassieke schilderkunst.

De auteur is dus, net zoals de telkens weer prachtige uitgave, het uitgebreide beeldmateriaal, de ‘kadertjes’ met rakende onderwerpen, een element dat de kwaliteit van dit boekje (honderdentwaalf bladzijden dik) verzekert, maar dat is minstens zo sterk het geval voor het onderwerp ervan. Mogelijk zegt Johannes I Gansacker u niet zo heel veel en het kan uiteraard zijn dat u ook niet zo heel veel heeft met Antoon Van Dyck (dat mág, als u dan maar nog minder heeft met Rubens, want ik vind Van Dyck nu eenmaal beter dan Rubens), maar het betreffende schilderij is méér dan een werk van Antoon Van Dyck en méér dan een portret van Johannes I Gansacker, het is een hele geschiedenis. Decennia nadat Van Dyck het afgewerkt had en het onderwerp ervan het tijdelijke voor het eeuwige had verwisseld, werd er namelijk een en ander aan toegevoegd, en pas een jaar of vijftien geleden werd dat er weer van weggehaald samen met een aantal toevoegingen van Van Dyck zelf. Kelchtermans verklaart wat en waarom, zowel wat betreft de toevoeging als de verwijdering, en als lezer mis je na het consumeren van haar licht verteerbare tekst maar één stukje informatie meer: whodunit? Meer bepaald wat het weer weghalen van de toevoegingen betreft, want dat moet ergens tussen het eind oktober 2007 veilen van het doek in Amsterdam en eind januari 2009 gebeurd zijn, het moment waarop Van Dyck-specialist Horst Vey het doek minus de intussen weggehaalde toevoegingen voor een échte Van Dyck verklaarde, iets wat bij de veiling in Amsterdam nog niet beweerd werd (daar werd het toegeschreven aan “een navolger van Van Dyck”). De ‘corrector’ kan geen prutser geweest zijn – op het beeldmateriaal van het in Amsterdam geveilde doek is behalve de toevoeging ook een vergeelde vernislaag te zien die er tegenwoordig niet meer op zit -, zal allicht enkel van oordeel geweest zijn dat de voornaamste toevoeging niet van belang was en het schilderij misschien zelfs minder waard maakte, dus die ‘corrector’ moet wel terug te vinden zijn gezien hij slechts een tijdsframe had van een groot jaar. Geef die mens wat geschiedenislessen extra en duikel hem op, zou ik zeggen, want hij heeft voor de rest een voortreffelijke job gedaan. En hij heeft ervoor gezorgd dat Kelchtermans ‘stoffering’ had voor dit boek.

Johannes I Gansacker was namelijk op het moment dat hij geportretteerd werd door Van Dyck nog maar een ‘eenvoudig’ diamantslijper met veel ambitie. Een ambitie die zich uitte in een steile loopbaan richting diamanthandelaar, een zich aan de toenmalige adelstand confirmerende levenswijze, en het in die adelstand verheven worden van zijn derde zoon na het overlijden van de vader. Nieuwe adel dus, omhooggevallen bourgeoisie, maar reden genoeg voor die zoon om aan het portret van zijn vader een wapenschild te laten toevoegen dat de adellijke lijn op z’n minst wat langer deed lijken. Iets waarvan de ‘corrector’ kennelijk niet begrepen had dat het, hoewel niet origineel van Van Dyck, het schilderij eigenlijk interessanter maakte. Een weggeveegde adellijke lijn die Kelchtermans in dit boekje dus volgt. Langs een pad dat begint bij Joost van den Vondel (“Ay Rembrant, maal Cornelis stem. / Het zichtbre deel is ‘t minst van hem: / ‘t Onzichtbre kent men slechts door d’ooren. / Wie Anslo zien wil, moet hem hooren.”) en, met een flashback, eindigt bij het in de adelstand verheffen van de schilder door de Engelse koning Charles I, maar intussen uiteraard langs vele kronkels en af en toe een zijpad leidt.

Één ‘kadertje’ wijdt Kelchtermans bijvoorbeeld aan het Wonderkind Van Dyck, dat al op zijn tiende in de leer ging bij Hendrik Van Balen en op zijn veertiende “een treffend portret van een zeventigjarige man” en een – daar getuige de afbeelding in het boekje van – inderdaad zeer “innemend zelfportret” schilderde. Een ander kadertje betreft andere doorheen de tijd aangepaste schilderijen, in het bijzonder het aan Peeter II Neeffs en Gillis Van Tilborgh toegeschreven, eveneens in het bezit van The Phoebus Foundation zijnde, Portret van een elegant koppel in een kunstkamer uit “1652 en ca. 1675”. En weer een ander gaat over – ja, ook Van Dyck had zijn zwakke momenten – des schilders Co-working met Rubens, meer bepaald bij het schilderen van de plafondstukken voor de Antwerpse jezuïetenkerk, plafondstukken waar nu alleen nog werken van anderen van getuigen, want de kerk ging in 1718 ten gevolge van blikseminslag in vlammen op.

En dan heb ik het alleen nog maar over een paar van die ‘kadertjes’. Niet omdat de tekst voor de rest niet interessant zou zijn, maar omdat ze, in tegendeel, zo interessant is dat ik er als ik me te veel laat gaan ook te veel uit zou citeren. Dat ik er zoveel in heb aangeduid, maakt dat voor mij helder als bronwater. Of helder als dit verhaal van Leen Kelchtermans, natuurlijk.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !