Wie, zoals ik zonet deed, ‘Lulu Wang’ als zoekterm ingeeft op het
internet, krijgt tegenwoordig als eerste zoveel ‘hits’
verwijzingen naar “een Chinees-Amerikaanse filmregisseur” geboren
in 1983 en verantwoordelijk voor een aantal producten waar ik nog
nooit van gehoord heb. Vervolgens komt er een pagina van een
“assistant professor of finance”, nog een aantal pagina’s
over de filmregisseur, en dán pas een pagina gewijd aan de auteur
van voorliggend boek, Seringendroom. Of dat iets zegt over het
werkelijke belang van de verschillende Lulu’s Wang (of Lulu
Wangen), weet ik niet, maar wat mij betreft, hoort de in 1960
geboren, sinds 1986 in Nederland wonende, schrijfster Lulu Wang toch
het eerst te komen. Wie zestien boeken op zijn conto heeft staan,
geschreven in een taal die niet zijn moedertaal is (en ook niet het
in dat soort geval dikwijls voor de hand liggende Engels), en dát na
een jeugd met de zogenaamde Culturele Revolutie op de achtergrond
(en, gezien haar ouders, intellectuelen waren, ongetwijfeld ook vaak
op de voorgrond), zou zelfs nog mijn voorkeur tegenover een
filmregisseur of een assistent-professor wegdragen als ze maar één
bestseller had geschreven en voor de rest alleen maar bagger.
Nu weet ik niet hoe de verkoop van haar boeken de voorbije achtentwintig
jaar is gelopen, maar haar debuutroman, Het lelietheater, was
hoe dan ook een bestseller. Meer dan 800.000 exemplaren van
een boek verkopen in Nederland is geen s/chinecure, maar Het
lelietheater, handelend over het leven van een twaalfjarig meisje
tijdens de reeds genoemde Culturele Revolutie, een periode die het
meisje met haar moeder deels in een heropvoedingskamp doorbrengt, is
dan ook een prachtig boek. Een boek dat ik helaas al niet meer
gelezen heb van voor ik ooit boekbesprekingen begon te schrijven,
terwijl ik dat wellicht had moeten doen.
Waarom? Omdat Seringendroom de draad wel niet oppikt waar Het
lelietheater hem had laten liggen – er zitten een aantal jaren
tussen beide verhalen (net iets minder dan er tussen de publicatie
ervan gezeten heeft, denk ik) -, maar het hoofdpersonage Lian
Dingxiang desondanks hetzelfde is, een aantal figuren terugkomen, en
er in Seringendroom regelmatig letterlijke passages (maar dan
schuin gedrukt) uit Het lelietheater zijn overgenomen: de
Culturele Revolutie is voorbij, Mao Zedong ook, maar dat belet niet
dat de zogenaamde ‘Volksrepubliek’ ondanks de opening die er
gekomen is richting ‘westen’, nog steeds geen vrij land is (de
laatste twintig jaar of zo zijn we dat in het ‘westen’ overigens
ook alsmaar minder geworden), en met de Culturele Revolutie gebeiteld
in haar verleden, beleeft Dingxiang een zo mogelijk nog
verraderlijker tijd aan de universiteit van Peking. Verraderlijker om
politieke redenen (de campagne tegen de ‘rechtsisten’ waarvan
Dingxiangs ouders het, later zogezegd gerehabiliteerde, slachtoffer
werden is verruild voor iets subtielere technieken, maar het doel van
die technieken blijft toch nog steeds tegenspraak uit de weg ruimen),
maar ook om emotionele. Waar het hoofdpersonage in Het
lelietheater nog een kind was, is ze in Seringendroom een
jongvolwassen vrouw. Waar de twijfels in Het lelietheater die
van een kind waren, zijn die in Seringendroom de twijfels van
een jongvolwassen vrouw. Twijfels niet zozeer over het regime
(daarvan weet ze dat het fout zit, zelfs al doet het beter zijn best
om dat te camoufleren), of over de lokale zeden (ook al niet om over
naar huis te schrijven), maar over of ze nu hetero of lesbo is, of ze
nu dit van een man verwacht of dat, en of ze – “Ze was zonder
meer de grootste zielenpoot ter wereld.” - nog wel iets van het
leven tout court verwacht. Twijfels die hun bestaansrecht
hebben, maar die mij – eerlijk is eerlijk – niet interesseren.
Twijfels, over “regen en wolken”, die dit boek bijgevolg voor mij
ongeveer tachtig procent te lang hebben gemaakt. De vijfhonderdzestig
bladzijden ervan hadden wat mij betreft gereduceerd kunnen worden tot
zo’n honderdzestig zonder dat er wat dan ook was geschrapt dat ik
had willen lezen.
Waarmee ik me overigens niét wens aan te sluiten bij – uiteraard al jaren
geleden gegeven, want Seringendroom is in 2001 gepubliceerd –
kritiek op onder andere de stijl van de auteur. Los van het feit dat
sommige critici ook het gore lef hadden om Het lelietheater af
te doen als “concentratiekampkitsch” en dat er dus met critici
geen rekening moet worden gehouden (ook niet met mij, ik weet niet
wat een ander graag leest en ik heb niet de pretentie voor een ander
te spreken), vind ik die stijl namelijk één van de dingen die,
naast de (al dan niet te verkorten) inhoud, Seringendroom de
moeite van het lezen waard maken. Wang toont met die stijl dat je ook
in het Nederlands ‘Chinees’ kan schrijven, wat bewonderenswaardig
is en verre van altijd blijkt uit vertalingen van Chinese boeken in
het Nederlands. “Iedere drager van een cultuur moet de goede kanten
van zijn cultuur behouden”, liet ze in 2004 optekenen in een
vraaggesprek met Het Nieuwsblad.
“Laat je die los, dan verlies je een stuk rijkdom. Elke minuut van
mijn leven wordt bepaald door de vraag of ik Chinese of Nederlandse
ben. Ik heb twee sets gereedschap, twee manieren van doen en laten,
waartussen ik elke minuut moet kiezen”, voegde ze daar aan toe.
Misschien heeft ze qua stijl dan Nederlands gehanteerd met een
Chinese hand? “Ze wilde zelf een roman schrijven, maar dan wel op
de Engelse manier – realistisch documenteren wat er gebeurde,
zonder bloemrijke poespas en geveinsde kuisheid”, is een gedachte
van het hoofdpersonage die er ongetwijfeld ook een is geweest van de
schrijfster zelf, maar zelfs zonder poespas is haar taal bij momenten
zéér bloemrijk. Een “spuug-centrifugerende leraar”, “De
vlammen op zijn gezicht waren asgrijs geworden”, “het
wolkenkrabbende gebouw”, “ze had het gevoel dat er een fles
azijn in haar hart was omgevallen”, “het mondwater steeg haar
boven de kaakspiegel”, of hele passages als de volgende zijn toch
eerder Chinees dan Nederlands te noemen: “De azuurblauwe
herfstlucht die Dingxiang verwelkomde verruilde zich voor grauwe
wolkenbanken, die op hun beurt weer werden weggestuurd door de
allengs warmer wordende zon. Wilgenbomen borgen hun donkerbruine
winterjas op en trokken hun teergroene lentekleding aan. Naarmate de
zon van warm tot fel groeide, werden de lentejassen vervangen door
een smaragdgroene jurk.”
En dat terwijl bepaalde aspecten van de ‘westerse’ cultuur toch
nauwelijks te verenigen vallen met de Chinese cultuur: “Nu wist
Dingxiang wat het was dat haar kippenvel had bezorgd. In een van de
tederste en tevens hartstochtelijkste scènes, waarbij de prins de
beeldschone zwaan optilde, toonde hij eerder plicht dan passie – op
het moment dat de zwaan in zijn omarming kronkelde, leek ze eerder
een trots lammetje, uitverkoren om geofferd te worden, dan een poes
die een warm plekje bij de kachel heeft gevonden. De Europese passie
zoals Tjaikovski die vorm en betekenis had willen geven – het heen
en weer spatten van de vonken, tussen twee geliefden die op aarde tot
de ontdekking komen dat ze in de hemel als slot en sleutel voor
elkaar geschapen zijn en er geen gras over laten groeien waar het het
uittesten van de sleutel in het slot betreft – was het tweetal
dansers onbekend.” Wat niet hoeft te verwonderen als de ene en
altijddurende Partij er een minder poëtisch idee van cultuur op
nahoudt, natuurlijk: “Dat het keizerrijk in 1910 was omvergeworpen
en er in 1949 een Communistische Staat voor in de plaats was gekomen,
garandeerde nog niet dat alle beeldschone dames een soortgelijke dans
konden ontspringen. Er bestonden in naam dan wel geen concubines
meer, maar nu waren er de ‘culturele propagandabrigades’, en de
vrouwtjes die daarvan deel uitmaakten zagen er zo sappig uit dat je
er zeker van kon zijn dat je maar een vinger op hun snoezige armen
hoefde te drukken of er druppelde meteen welriekend water naar
buiten. Deze nauwkeurig geselecteerde schoonheden zongen en dansten
voornamelijk met het doel het ‘Revolutionaire bewustzijn’ van het
volk te vergroten. Wanneer een hoge partijfunctionaris echter
belangstelling toonde voor een van de lekkere Revolutionaire brokjes
(en hij in staat was zijn bloedhond van een echtgenote ofwel te
bedriegen ofwel zodanig te temmen dat ze er geen punt van durfde te
maken), moest de leider van de betrokken propagandabrigade de
danseres of zangeres in kwestie op het matje roepen en haar een les
leren met als thema ‘De Partij Dienen Op De Manier Die De Partij
Voor Ogen Heeft’. Als het een verstandig meisje was, sloot ze haar
ogen en zette ze haar zelfrespect op nul.”
Enfin, als u niks tegen enige chicklit heeft (quod ik dus
non), en die eigenaardige eigenschap weet te combineren met
interesse voor de geschiedenis van de communistische dictatuur in
China, plus eventueel – ik kan u ook niet alles meegeven –
belangstelling voor ‘westerse’ en Chinese literatuur in het
algemeen, dan zal u wellicht wel over de hele lijn deze
semi-autobiografische roman weten te waarderen.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !