dinsdag 22 juli 2025

Seringendroom – Lulu Wang (boekbespreking door Björn Roose)

Seringendroom – Lulu Wang (boekbespreking door Björn Roose)

Wie, zoals ik zonet deed, ‘Lulu Wang’ als zoekterm ingeeft op het internet, krijgt tegenwoordig als eerste zoveel ‘hits’ verwijzingen naar “een Chinees-Amerikaanse filmregisseur” geboren in 1983 en verantwoordelijk voor een aantal producten waar ik nog nooit van gehoord heb. Vervolgens komt er een pagina van een “assistant professor of finance”, nog een aantal pagina’s over de filmregisseur, en dán pas een pagina gewijd aan de auteur van voorliggend boek, Seringendroom. Of dat iets zegt over het werkelijke belang van de verschillende Lulu’s Wang (of Lulu Wangen), weet ik niet, maar wat mij betreft, hoort de in 1960 geboren, sinds 1986 in Nederland wonende, schrijfster Lulu Wang toch het eerst te komen. Wie zestien boeken op zijn conto heeft staan, geschreven in een taal die niet zijn moedertaal is (en ook niet het in dat soort geval dikwijls voor de hand liggende Engels), en dát na een jeugd met de zogenaamde Culturele Revolutie op de achtergrond (en, gezien haar ouders, intellectuelen waren, ongetwijfeld ook vaak op de voorgrond), zou zelfs nog mijn voorkeur tegenover een filmregisseur of een assistent-professor wegdragen als ze maar één bestseller had geschreven en voor de rest alleen maar bagger.

Nu weet ik niet hoe de verkoop van haar boeken de voorbije achtentwintig jaar is gelopen, maar haar debuutroman, Het lelietheater, was hoe dan ook een bestseller. Meer dan 800.000 exemplaren van een boek verkopen in Nederland is geen s/chinecure, maar Het lelietheater, handelend over het leven van een twaalfjarig meisje tijdens de reeds genoemde Culturele Revolutie, een periode die het meisje met haar moeder deels in een heropvoedingskamp doorbrengt, is dan ook een prachtig boek. Een boek dat ik helaas al niet meer gelezen heb van voor ik ooit boekbesprekingen begon te schrijven, terwijl ik dat wellicht had moeten doen.

Waarom? Omdat Seringendroom de draad wel niet oppikt waar Het lelietheater hem had laten liggen – er zitten een aantal jaren tussen beide verhalen (net iets minder dan er tussen de publicatie ervan gezeten heeft, denk ik) -, maar het hoofdpersonage Lian Dingxiang desondanks hetzelfde is, een aantal figuren terugkomen, en er in Seringendroom regelmatig letterlijke passages (maar dan schuin gedrukt) uit Het lelietheater zijn overgenomen: de Culturele Revolutie is voorbij, Mao Zedong ook, maar dat belet niet dat de zogenaamde ‘Volksrepubliek’ ondanks de opening die er gekomen is richting ‘westen’, nog steeds geen vrij land is (de laatste twintig jaar of zo zijn we dat in het ‘westen’ overigens ook alsmaar minder geworden), en met de Culturele Revolutie gebeiteld in haar verleden, beleeft Dingxiang een zo mogelijk nog verraderlijker tijd aan de universiteit van Peking. Verraderlijker om politieke redenen (de campagne tegen de ‘rechtsisten’ waarvan Dingxiangs ouders het, later zogezegd gerehabiliteerde, slachtoffer werden is verruild voor iets subtielere technieken, maar het doel van die technieken blijft toch nog steeds tegenspraak uit de weg ruimen), maar ook om emotionele. Waar het hoofdpersonage in Het lelietheater nog een kind was, is ze in Seringendroom een jongvolwassen vrouw. Waar de twijfels in Het lelietheater die van een kind waren, zijn die in Seringendroom de twijfels van een jongvolwassen vrouw. Twijfels niet zozeer over het regime (daarvan weet ze dat het fout zit, zelfs al doet het beter zijn best om dat te camoufleren), of over de lokale zeden (ook al niet om over naar huis te schrijven), maar over of ze nu hetero of lesbo is, of ze nu dit van een man verwacht of dat, en of ze – “Ze was zonder meer de grootste zielenpoot ter wereld.” - nog wel iets van het leven tout court verwacht. Twijfels die hun bestaansrecht hebben, maar die mij – eerlijk is eerlijk – niet interesseren. Twijfels, over “regen en wolken”, die dit boek bijgevolg voor mij ongeveer tachtig procent te lang hebben gemaakt. De vijfhonderdzestig bladzijden ervan hadden wat mij betreft gereduceerd kunnen worden tot zo’n honderdzestig zonder dat er wat dan ook was geschrapt dat ik had willen lezen.

Waarmee ik me overigens niét wens aan te sluiten bij – uiteraard al jaren geleden gegeven, want Seringendroom is in 2001 gepubliceerd – kritiek op onder andere de stijl van de auteur. Los van het feit dat sommige critici ook het gore lef hadden om Het lelietheater af te doen als “concentratiekampkitsch” en dat er dus met critici geen rekening moet worden gehouden (ook niet met mij, ik weet niet wat een ander graag leest en ik heb niet de pretentie voor een ander te spreken), vind ik die stijl namelijk één van de dingen die, naast de (al dan niet te verkorten) inhoud, Seringendroom de moeite van het lezen waard maken. Wang toont met die stijl dat je ook in het Nederlands ‘Chinees’ kan schrijven, wat bewonderenswaardig is en verre van altijd blijkt uit vertalingen van Chinese boeken in het Nederlands. “Iedere drager van een cultuur moet de goede kanten van zijn cultuur behouden”, liet ze in 2004 optekenen in een vraaggesprek met Het Nieuwsblad. “Laat je die los, dan verlies je een stuk rijkdom. Elke minuut van mijn leven wordt bepaald door de vraag of ik Chinese of Nederlandse ben. Ik heb twee sets gereedschap, twee manieren van doen en laten, waartussen ik elke minuut moet kiezen”, voegde ze daar aan toe. Misschien heeft ze qua stijl dan Nederlands gehanteerd met een Chinese hand? “Ze wilde zelf een roman schrijven, maar dan wel op de Engelse manier – realistisch documenteren wat er gebeurde, zonder bloemrijke poespas en geveinsde kuisheid”, is een gedachte van het hoofdpersonage die er ongetwijfeld ook een is geweest van de schrijfster zelf, maar zelfs zonder poespas is haar taal bij momenten zéér bloemrijk. Een “spuug-centrifugerende leraar”, “De vlammen op zijn gezicht waren asgrijs geworden”, “het wolkenkrabbende gebouw”, “ze had het gevoel dat er een fles azijn in haar hart was omgevallen”, “het mondwater steeg haar boven de kaakspiegel”, of hele passages als de volgende zijn toch eerder Chinees dan Nederlands te noemen: “De azuurblauwe herfstlucht die Dingxiang verwelkomde verruilde zich voor grauwe wolkenbanken, die op hun beurt weer werden weggestuurd door de allengs warmer wordende zon. Wilgenbomen borgen hun donkerbruine winterjas op en trokken hun teergroene lentekleding aan. Naarmate de zon van warm tot fel groeide, werden de lentejassen vervangen door een smaragdgroene jurk.”

En dat terwijl bepaalde aspecten van de ‘westerse’ cultuur toch nauwelijks te verenigen vallen met de Chinese cultuur: “Nu wist Dingxiang wat het was dat haar kippenvel had bezorgd. In een van de tederste en tevens hartstochtelijkste scènes, waarbij de prins de beeldschone zwaan optilde, toonde hij eerder plicht dan passie – op het moment dat de zwaan in zijn omarming kronkelde, leek ze eerder een trots lammetje, uitverkoren om geofferd te worden, dan een poes die een warm plekje bij de kachel heeft gevonden. De Europese passie zoals Tjaikovski die vorm en betekenis had willen geven – het heen en weer spatten van de vonken, tussen twee geliefden die op aarde tot de ontdekking komen dat ze in de hemel als slot en sleutel voor elkaar geschapen zijn en er geen gras over laten groeien waar het het uittesten van de sleutel in het slot betreft – was het tweetal dansers onbekend.” Wat niet hoeft te verwonderen als de ene en altijddurende Partij er een minder poëtisch idee van cultuur op nahoudt, natuurlijk: “Dat het keizerrijk in 1910 was omvergeworpen en er in 1949 een Communistische Staat voor in de plaats was gekomen, garandeerde nog niet dat alle beeldschone dames een soortgelijke dans konden ontspringen. Er bestonden in naam dan wel geen concubines meer, maar nu waren er de ‘culturele propagandabrigades’, en de vrouwtjes die daarvan deel uitmaakten zagen er zo sappig uit dat je er zeker van kon zijn dat je maar een vinger op hun snoezige armen hoefde te drukken of er druppelde meteen welriekend water naar buiten. Deze nauwkeurig geselecteerde schoonheden zongen en dansten voornamelijk met het doel het ‘Revolutionaire bewustzijn’ van het volk te vergroten. Wanneer een hoge partijfunctionaris echter belangstelling toonde voor een van de lekkere Revolutionaire brokjes (en hij in staat was zijn bloedhond van een echtgenote ofwel te bedriegen ofwel zodanig te temmen dat ze er geen punt van durfde te maken), moest de leider van de betrokken propagandabrigade de danseres of zangeres in kwestie op het matje roepen en haar een les leren met als thema ‘De Partij Dienen Op De Manier Die De Partij Voor Ogen Heeft’. Als het een verstandig meisje was, sloot ze haar ogen en zette ze haar zelfrespect op nul.”

Enfin, als u niks tegen enige chicklit heeft (quod ik dus non), en die eigenaardige eigenschap weet te combineren met interesse voor de geschiedenis van de communistische dictatuur in China, plus eventueel – ik kan u ook niet alles meegeven – belangstelling voor ‘westerse’ en Chinese literatuur in het algemeen, dan zal u wellicht wel over de hele lijn deze semi-autobiografische roman weten te waarderen.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !