Voor wie zou denken dat ik weer aan het lezen van ‘korte’ boekjes
ben gegaan: dat is ook zo. Doordat ik de jongste maanden vooral
‘lange’, of toch ‘langere’, exemplaren gelezen heb, is mijn
leestempo zo’n beetje gezakt tot één boek per week, terwijl ik
nog steeds probeer twéé boekbesprekingen per week te publiceren.
Omdat op die manier mijn voorraad aan reeds geschreven
boekbesprekingen sterk daalde, heb ik gedurende een halve week het
ene kortverhaal na het andere gelezen, bijvoorbeeld ook voorliggend
De stilte van Hans Inne, waardoor dat probleem weer verholpen is.
Hans Inne, pseudoniem voor Hans Devroe, geboren in 1939 in Brugge en
overleden in Leuven in 2022, was behalve auteur ook leraar,
medewerker van De Standaard, Het Nieuwsblad en Radio
3, oprichter van de allereerste opleiding Creatief Schrijven in
het Nederlands taalgebied en van de Leuvense Universitaire
Werkgroep Literatuur en Media, en daarmee – via die laatste –
ook aanmoediger (hoe noem je iemand die iets aanmoedigt anders?) van
het schrijven van kortverhalen (of “flitsverhalen”, dixit
Wikipedia) en prozagedichten. Niet echt verbazingwekkend
gezien Inne/Devroe zelf behalve De stilte, zijn debuut van
amper dertig bladzijden lang, en een aantal essays plus
niet-literaire werken over wiskunde en filosofie, vooral
luisterspelen (voor de toenmalige BRT), poëzie en andere
kortverhalen heeft geschreven.
En De stilte? Wel, da’s volgens de aanbidders op Wikipedia
(anders kan ik mensen die er zo’n subjectief taalgebruik met
betrekking tot het onderwerp van het lemma op nahouden niet noemen)
een magisch-realistisch verhaal. Wat ongetwijfeld klopt, in die
categorie zou ik het ook plaatsen, maar het lijkt toch vooral een
manier geweest voor de auteur om te tonen wat hij doorheen de jaren
allemaal verzameld had aan ‘informatie’ met betrekking tot het
onderwerp stilte in de kunst. “Deze novelle – een debuut! – is
een tot in de kleinste details zorgvuldig gekomponeerde thriller vol
symboliek”, “Tevens het halftroebele beeld van een ontluikende
jonge vrouw”, staat dan wel op de achterflap van dit in 1982 bij De
Clauwaert (waar anders?) verschenen boekje te lezen, maar het
daaropvolgende “Gedroomde tekst ook voor kursorische lektuur” is
dichter bij de waarheid. ‘Kursorisch’ in de zin van: tiens,
die titel ken ik niet, of dat fragment uit een gedicht, of die godin,
laat ik dat eens gaan opzoeken. Een activiteit die interessanter kan
worden dan De stilte zelf. Misschien bij momenten tot beter
geschreven teksten kan leiden ook. Een draak als deze paragraaf, op
de eerste bladzijde al, had de eindredacteur in ieder geval kunnen
(laten) aanpassen: “Om te ontsnappen aan het werk voor haar
licentiaatsverhandeling was ze gaan wandelen. De streek ken ik te
weinig. Hier in elk geval is niemand.” Aan de rest van de tekst zou
helaas – en dat staat los van de inhoud – geen beginnen geweest
zijn voor een eindredacteur. Macaroni is macaroni: “Verder. Je hebt
het warm… Zou je hier durven slapen? Winne, die houdt wel van
zoiets. Weer die gil. Lichtplek. Is dat een paviljoen? Gegiechel,
wie… Loopt er iemand achter me? In de verte wazig groen. Ik hoor
vliegtuigen. Eruit! Ze stond midden de velden. Ja, vliegtuigen…
Ginds de autobaan. Aan de rand van een heuvel waren auto’s en
figuurtjes in wit. Het meisje stapte omzichtig tussen de koolbladeren
naar het vliegveldje. Van hem?” Zelfs als “het meisje”
vervolgens snelsnel doorheen het hele “Museum der stilte” gaat
dwalen, kom je als lezer niet meer tot rust van de zenuwachtigheid
die je hebt opgedaan daar “tussen de koolbladeren”. En dat
terwijl het magisch-realistische genre het zo’n beetje moet hebben
van die rust: een brute overgang naar een parallel universum is een
grote zeldzaamheid en Inne lijkt die ook niet speciaal nagestreefd te hebben.
In tegenstelling dus tot het etaleren van zijn kennis, of toch een
deel ervan (ik weiger aan te nemen dat hij zich slechts in geringe
mate in het onderwerp had verdiept). “LARA MUTA vermeldde het
plaatje”, heet het op pagina 9, zonder dat Inne evenwel zélf
vermeldt dat Lara en Muta, net zoals Tacita, namen zijn voor dezelfde
nimf wier tong uit de mond gerukt werd door Jupiter, omdat ze zijn
vrouw verraden had dat hij een affaire had met een andere nimf,
Juturna, de vrouw van Janus. “La Parole Delaissée”, citeert hij
zes bladzijden verder de titel van een boek dat (ten onrechte?)
toegeschreven wordt aan Bernard de Trèves, maar beduidend minder te
maken heeft met stilte dan met alchemie. “Dat Velt heft ogen / dat
Wolt heft oren (…) Ick wil sien / swijghen ende hooren”, geeft
hij nog eens drie bladzijden verder de woorden op “een houtsnede”
mee, zonder uiteraard te vermelden dat die het uit 1546 daterende
werk van een anonymus is en zich in het Kupferstichkabinett in
Berlijn bevindt. “De studente herkende Thot, alias Hermes, alias
Mercurius”, luidt het op pagina 27, waarmee de auteur een loopje
neemt met de waarheid: het belangrijkste cultuscentrum voor de
Egyptische god Thoth (met ‘th’ vooraan én achteraan, trouwens)
lag in Chemenoe ofte Hermopolis Magna, een stad die zijn Griekse naam
dankte aan Hermes, die in latere tijden inderdaad met Thoth werd
geïdentificeerd, maar Mercurius zomaar met Hermes en via hem met
Thoth gelijkstellen, is een brug te ver. Mercurius was dan wel, zoals
Hermes, god van de Handel en droeg ook dezelfde attributen als
Hermes, maar de Grieken bezagen Hermes nauwelijks als god van de
Handel. Bij hen was hij vooral god van de reizigers en boodschapper
van de goden, terwijl Mercurius pas later in zijn loopbaan als god
ook nog iets van doen bleek te hebben met die reizigers en nooit de
boodschappen van de goden mocht doen. En dat J’attendrai
(“Les fleurs pâlissent, / le feu s’éteint... / L’ombre se
glisse / dans le jardin”) een nummer is van de Canadese, in
2006 overleden, zanger Fernand Gignac, verneemt u vanzelfsprekend al
evenmin van de auteur zelf. Enfin, wie zich in stilte wil
bezighouden (bad pun intended) terwijl hij dit boekje
‘kursorisch’ doorbladert, die heeft daartoe alle gelegenheid…
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !