vrijdag 6 januari 2023

Portret van Elisabeth Jordaens – Jacob Jordaens’ (1593-1678) ode aan zijn oudste dochter en het landleven – Leen Kelchtermans (boekbespreking door Björn Roose)

Portret van Elisabeth Jordaens – Jacob Jordaens’ (1593-1678) ode aan zijn oudste dochter en het landleven – Leen Kelchtermans (boekbespreking door Björn Roose)
Naar goeie oude gewoonte zat ook bij de recentste uitgave van OKV-magazine (het tijdschrift van Openbaar Kunstbezit Vlaanderen) een editie van Phoebus Focus. Inmiddels al nummer XVIII (ofte achttien voor wie de Romeinse cijfers niet machtig zou zijn), een nummer gewijd aan de dochter van een schilder die tegenwoordig officieel Jacques Jordaens moet genoemd worden, maar die we met z’n allen toch beter kennen als Jacob. Vandaar dus de ondertitel Jacob Jordaens’ (1593-1678) ode aan zijn oudste dochter en het landleven bij de titel Portret van Elisabeth Jordaens.

Een zomers portret dat ik hier op m’n schrijftafeltje in het op dit moment (18 december) nog winterse Aarlen bij me liggen heb en waarover ik graag wat meer vertel terwijl ik af en toe vanuit Hotel Luxembourg (Van der Valk) een blik naar buiten werp op de lichtjes (behalve 18 december is het ook acht uur ’s avonds) van de stad of toch van het verkeersknooppunt bij de stad. Om maar te zeggen dat ik niet verder weg van het landleven zou kunnen zijn. Maar dat gold, behalve fysiek, wellicht ook voor de schilder en zijn onderwerp. “En dan is er die dochter!”, schrijft Katharina Van Cauteren in haar Voorwoord, “O, wat moet Jacob Jordaens zijn Elisabeth hebben aanbeden. Terwijl zijn godenfiguren steeds iets boertigs houden, wordt de burgerlijke dochter onder de penseelstreken van haar schilderende vader een prinses.”

Hmmm, boertig… Zou kunnen, maar dat zal dan hoe dan ook niet aan de stielkennis van Jordaens gelegen hebben: “In het gildejaar 1607-1608 schreef Jordaens zich in het Antwerpse Sint-Lucasgilde in als leerling van Adam Van Noort (1562-1641). Na een leertijd van zowat acht jaar werd hij in 1615-1616 meester”. Acht jaar, da’s een stuk langer dan veel façadeklasjers tegenwoordig aan, pakweg, Sint-Lucas doorbrengen, maar het zal niet alleen dááraan gelegen hebben dat we hem nog steeds niet vergeten zijn: “Zes jaar later, in 1621, bekleedde hij de prestigieuze functie van deken van het Antwerpse schildersgilde”. Een schilder moest destijds ongetwijfeld iets kúnnen om die functie te mogen bekleden en ik ben – al valt over kleuren en smaken (zogezegd) niet te discussiëren – altijd van oordeel geweest dat Jordaens méér kon dan Rubens (die overigens alles en iedereen “boertig” schilderde).

Maar waarom moet ik er Rubens bijslepen? Omdat Leen Kelchtermans – die in de Phoebus Focus-serie trouwens ook al verantwoordelijk tekende voor Portret van een jonge vrouw – Minzame dames op hun mooist in de zeventiende eeuw en Overval op reizigers – Peter Snayers (1592-1667) en de kunst van het oorlog voeren – dat óók doet. Niet meteen vanop de eerste pagina, maar op bladzijde tweeëntwintig is het toch al prijs: “Terwijl Jordaens vóór 1640 timmerde aan een carrière in een stad waarin twee directe collega’s, de uomo universale Peter Paul Rubens (1577-1640) en de Engelse hofschilder Antoon Van Dyck internationaal furore maakten, werd hij na hun dood in binnen- en buitenland beschouwd als Antwerpens belangrijkste schilder, en bij uitbreiding van de Zuidelijke Nederlanden”. De een zijn dood is de ander zijn brood dus, meer nog, Jordaens “keek naar de bekoorlijke, informele portretten in een landelijke sfeer van de echtgenotes en familieleden van Peter Paul Rubens”, hij “imiteerde en varieerde”, liet zelfs zijn huis aan de Hoogstraat “verfraaien naar het lichtende voorbeeld van Rubens’ palazzo aan de Wapper”. Als hij “met gemak de portret- en genrekunst [combineert]”, dan deed uiteraard ook Rubens dat; als hij zijn “zelfportret met de familie van Noort” schilderde, dan keek hij “qua compositie naar Rubens’ Ceres, Bacchus, Venus en Amor”; als hij het portret van zijn dochter Elisabeth op doek zette, dan “[sluiten] Elisabeths gevederde hoed, haar pose en frontale blik, alsook de blauwe lucht in de achtergrond (…) aan bij Rubens’ portret van een dame die geïdentificeerd wordt als Susanna Fourment (1599-1628)”. Niet dat dat allemaal niet kan zijn, natuurlijk, maar als je zelf schrijft dat het “al langer bekend [is]” dat “Jacob Jordaens naar zijn beroemde collega-schilder Peter Paul Rubens opkeek en inspiratie putte uit diens oeuvre”, dan zou je het in die amper twintig bladzijden tekst (en Phoebus Focus wordt op klein formaat uitgegeven, zonder dat de teksten al te klein afgedrukt worden) over iets anders kunnen proberen te hebben. In de plaats daarvan krijgen we onder de titel Rubens, onuitputtelijke inspiratiebron twee bladzijden die bijna volledig over Pietro Paolo gaan, en vervolgens ook nog eens een hoofdstukje over Vrije tijd als voorrecht, kadertjes gewijd aan ‘Op den buiten’: een haat-liefdeverhouding en Het plezier van een tuin, een hoofdstukje met Van achtertuin naar liefdestuin als titel, en een onder de noemer Jordaens’ liefde voor het landleven. Ik ga niet zeggen dat er geen verband is met het Portret van Elisabeth Jordaens, maar het “O, wat moet Jacob Jordaens zijn Elisabeth hebben aanbeden” lijkt wel sterk naar de achtergrond gedrongen ten gunste van zoiets als “O, wat moet Jacob Jordaens zijn tuin hebben aanbeden”.

Maar goed, “het landleven” maakt óók deel uit van de titel van dit boekje en ik wil niet ál te negatief doen. Ten eerste zijn in dit boekje behalve het genoemde portret (en “details” daaruit, samen goed voor een tiental bladzijden) nog een vijftiental andere werken van Jacob Jordaens afgebeeld en die zijn toch steeds weer een streling voor het oog. Ten tweede vernemen we een en ander over de godsdienstige achtergrond van de schilder (hij was een calvinist, te midden van een destijds zeer katholiek Antwerpen), zijn modellen (die hij ook als hij geen portretten schilderde vaak in zijn nauwste familie ging zoeken), zijn huwelijksleven (hij trouwde met Catharina Van Noort, dochter van zijn leermeester en kreeg met haar behalve Elisabeth nog twee andere kinderen, waaronder de jong overleden schilder Jacob II), verschillende schilderijen waarop Elisabeth verder nog te vinden is (onder andere op versies van Zo d’ouden zongen, zo piepen de jongen, De ongelijke liefde en De koning drinkt), de kledij die ze op het schilderij draagt (onder andere kant, een onderwerp dat de Phoebus Foundation nauw aan het hart ligt), en de verschillende ‘herwerkingen’ van het schilderij, plus zelfs… een tweede versie. Al bij al dus een positieve balans.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !