U bent intussen al zo’n beetje van me gewoon geworden dat ik boeken uitgegeven door The Phoebus Foundation, in het bijzonder die in de Phoebus Focus-serie, lof toezwaai in al hun aspecten. En lof is ook wat dit Overval op reizigers – Peter Snayers (1592-1667) en de kunst van het oorlog voeren van Leen Kelchtermans om allerlei redenen verdient: het is prachtig uitgegeven, met heel veel en mooie illustraties (het is samen met Het meermonster van Tagua Tagua – Monstermanie en hofintriges in de achttiende eeuw van stafchef Katharina Van Cauteren ook het dikste in de serie tot nog toe; 96 bladzijden), voorzien van op het niveau van leken gebrachte teksten, en doorspekt van weetjes die het onderwerp zijdelings raken.
Maar na die intro weet u ook dat er een “maar” komt. Die “maar” is dat het soort schilderijen waartoe Overval op reizigers van Snayers behoort me niet boeit. Ik houd niet van Where’s Wally?, ook niet als het op doek gebracht is. Ik las graag Thomas Pips, de stripserie van Gentenaar Leo De Budt, maar kon mezelf er nooit toe brengen op zoek te gaan naar dat muisje. En ik heb dus niks met schilderijen waarop tientallen personages van alles en nog wat doen. Zelfs niet die van de Brueghels, in alle eerlijkheid, maar daarvan bevalt de stijl me beter, dus daarop wil ik (ook los van het documentaire karakter van pakweg Nederlandse spreekwoorden of Kinderspelen) nog wel eens een uurtje staan staren. Bij Snayers Overval op reizigers blijft het aantal handelingen beperkt (een vrouw die bidt bij haar gesneuvelde man, een man die een andere doodsteekt, een plunderaar die door de zakken van een dode aan het gaan is, een paar rovers die een aantal reizigers onder bedreiging hun spullen afhandig maken, toesnellende cavalerie – maar ten dele te laat), maar niks dat er uit springt, niks dat meteen mijn blik vangt, zelfs niet het geheel (de setting, zeg maar, die bij de Brueghels toch altijd boeit op zich). Als ik in een museum bij dit schilderij zou terechtkomen, dan zou ik het geen minuut bekijken, kortom.
Anderzijds, de gustibus et coloribus non disputandum est, dus zet ik even mijn persoonlijke smaak aan de kant om het boek verder te bespreken. Alhoewel … Bij de paarden van Snayers, en u zal begrijpen dat dat er in dit soort schilderijen nogal wat zijn, heb ik nogal sterk de indruk dat z’n modellen klaar waren om naar het slachthuis te vertrekken: griezelig magere, schonkige beesten, met altijd weer een hoofd dat te klein is voor hun lijf. Dat valt een stuk minder op in de gigantische oorlogstaferelen die diezelfde Snayers schilderde, maar bij “detailschilderijen” als dit Overval op reizigers blijkt toch dat z’n beesten niet in de buurt komen van die van pakweg Peter Paul Rubens, Pieter I Bruegel, of Sebastiaen Vrancx (al lijken de paarden van die laatste af en toe eerder boerenpaarden), van wie in dit boekje eveneens werk is opgenomen. Leen Kelchtermans heeft het er op pagina 29 van het boek over dat de schilder wellicht nooit van z’n leven in de buurt van een echt slagveld gekomen is (hij baseerde z’n schilderijen op verslagen en vooral tekeningen van anderen), maar hij heeft duidelijk ook niet voldoende tijd doorgebracht in de buurt van paarden.
Soit, los van het schilderwerk van Snayers bevat dit boek zeker weer interessante gegevens. Over de oorlogsvoering in de zeventiende eeuw (Snayers’ eeuw) bijvoorbeeld: die “onderging (…) een aantal grondige veranderingen. Troepenformaties werden flexibeler en de artillerie werd verbeterd, waardoor belegering de belangrijkste krijgsvorm werd. Het handhaven van de militaire orde en het voeren van een gerechtvaardigde oorlog werden ook steeds meer theoretisch onderbouwd”, maar “Ondanks die veranderingen betekende de oorlogspraktijk voor het gros van de bevolking pure kommer en kwel: met plunderingen, verkrachtingen en moord heerste een sfeer van algehele dreiging en economische rampspoed” (voor die laatste twee is tegenwoordig alleen nog een gehypet griepvirus nodig). Of over het waarom van de aankoop van landhuis Dry Toren in Perk door David II Teniers: hij “trachtte een adellijke titel te verwerven via overdadige aankopen”, maar “slaagde (…) [pas] min of meer in zijn opzet” “bij zijn tweede huwelijk met de aristocratische Isabella de Fren”. Iets wat voor mij interessant is op een persoonlijk vlak omdat in Perk mijn petekind woont en diens vader me bij een bezoek vorig jaar vertelde dat David II Teniers wellicht de bekendste inwoner van Perk geweest is.
Leuk ook dat er – toevallig, neem ik aan – overeenkomsten zijn tussen het OKV-magazine waarbij ik dit boekje van The Phoebus Foundation ontving en dit boekje zelf (sinds vorig jaar krijg je beide steeds in koppel, maar dit boekje is oorspronkelijk natuurlijk in 2019 uitgegeven): een detail (een schilderij van Jan Wildens, Jager in de sneeuw) uit het schilderij De kunstkamer van Cornelis van der Geest door Willem II van Haecht zit in het thema-hoofdstuk Winter in de Vlaamse kunst in het magazine, terwijl een ander detail – de mogelijke aanwezigheid van Snayers zelf – uit het schilderij een rol speelt in dit boekje. Die geschilderde kunstkamers zijn overigens een interessant genre op zich: er zitten óók weer massaal veel details in, maar ze hebben een bijzondere documentaire waarde.
En dan, om te eindigen, nog dit: Snayers ging voluit lenen bij anderen: “Aangezien Snayers met Rubens had samengewerkt, is het niet verwonderlijk dat hij leentjebuur speelde bij deze barokke grootmeester in het afbeelden van emoties. Rubens hechtte veel belang aan de overeenkomst tussen de huidskleur en de emotionele gemoedstoestand van zijn figuren. Het grijze inkarnaat van lijken of de bleke teint van angstige soldaten en martelaren in Rubens’ schilderijen vormen hier een mooi voorbeeld van. Snayers leerde van de beste, zoals blijkt uit de bleke gezichten van de slachtoffers die door de bandieten werden bedreigd in de Overval op reizigers.” En: “De kleurrijke wirwar van figuren op zijn doeken speelt hierbij een belangrijke rol. De schilder baseerde de verschijning ervan op de rijke traditie van militaire thema’s en alledaagse genrescènes. Toch verwerkte Snayers de geleende motieven altijd tot eigen inventies; hij combineerde, varieerde én emuleerde de figuren van voorgangers en contemporaine kunstenaars door ze in een militaire context te plaatsen. Niet één keer kan hij betrapt worden op het louter kopiëren van modellen.”
Snayers kopieerde dus niet, maar hij maakte wél uitgebreid gebruik van de inspiratie van anderen. Als hij een schrijver was geweest, had hij niet geciteerd, maar zonder bronvermelding de teksten van anderen herwerkt. Als hij een musicus was geweest, had hij dezer dagen hoe dan ook Sabam op zijn dak gekregen. Maar dat lag in die tijden anders: “Waar deze manier van werken – als het ware een soort van copy-paste uit het werk van anderen – vandaag zou kunnen worden afgedaan als een gebrek aan vindingrijkheid, was het in de zeventiende-eeuw net een teken van kennis, creativiteit en meesterschap”, aldus Leen Kelchtermans. Een eerbewijs ook aan de voorgangers, vermoed ik, minstens voor diegenen die de referentie zagen, voor diegenen met voldoende achtergrondkennis. Een soort van “vakmanschap is meesterschap” ook, maar dan zonder Grolsch. En hoe dan ook een blijvende discussie waard in tijden waarin alles al een keertje gedaan lijkt. Behalve dingen waarvan je toch absoluut niet wil dat ze gedaan worden, genre experimentele vaccins testen op zwangere vrouwen, iets wat Josef Mengele wellicht van harte zou toegejuicht hebben. En zo zijn we van een Overval op reizigers terug terechtgekomen bij de gijzelneming van ons allen. Lezen kan tijdens die gijzelneming een lichtpuntje betekenen, maar vergeet nooit dat het licht aan het eind van de tunnel wel eens een trein kan zijn die op je afkomt ...
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !