Er zijn zo van die boeken die iedereen zou moeten gelezen hebben, maar waarvan er veel te weinigen zijn die ze effectief gelezen hebben. Hannah Arendt – Over liefde en kwaad – De biografie is niet een van die boeken, maar The Origins of Totalitarianism ván Hannah Arendt is er zeker wél zo een. Wie in onze tijden immers durft gewag te maken van het feit dat de democratie in zijn land is afgeschaft, meer nog, in bijna alle landen ter wereld is afgeschaft, wordt immers meteen om zijn oren geslagen met Adolf Hitler en, als het weerwerk komt van iemand die twéé boeken gelezen heeft, Jozef Stalin, en dat we dát soort mensen toch niet aan de macht hebben. Maar je krijgt zeker niet de tijd of (dankzij allerlei censuur- en blokkeringsmechanismen op “sociale” media) zelfs de mogelijkheid om aan te tonen dat dictaturen niet noodzakelijk geleid worden door mensen met militaire petten op het hoofd noch parades achter een of andere partijvlag vereisen. Je zou je dus kunnen afvragen waarom The Origins of Totalitarianism (dat per slot van rekening al in 1951 verscheen) of dat andere zeer bekende boek van Arendt, Eichmann in Jerusalem: A Report on the Banality of Evil (verschenen in 1963), niet al lang verplicht leesvoer zijn in de middelbare scholen, maar dan riskeer je al meteen bij het antwoord uit te komen: dat het “vrije” Westen nooit geïnteresseerd is geweest in het niet hebben van dictaturen, enkel in het niet hebben van dictaturen die een existentiële bedreiging vormden voor dat “vrije” Westen. Hannah Arendt maakt in haar boeken – ook in On Violence uit 1969, trouwens – immers heel duidelijk dat niet alleen, op de meest negatieve wijze mogelijk, plus est en vous, maar ook dat tirannie perfect kan samengaan met democratie, als die democratie gereduceerd wordt tot de macht van het getal (een stadium waar we in eigen land al aan voorbij zijn overigens, met een regering die geen meerderheid heeft langs Vlaamse kant, en zelfs een stadium waar men in massa’s landen al voorbij is met regeringen die sowieso niet op de steun van de meerderheid van de bevolking kunnen rekenen – ga maar na welk percentage van de stemgerechtigden gekozen heeft voor pakweg Macron of de partijen in de – op het moment van dit schrijven nog “ontslagnemende” - regering Rutte).
Soit, deze boekbespreking gaat over Hannah Arendt – Over liefde en kwaad – De biografie van Ann Heberlein, niet over de boeken van Hannah Arendt zelf. En dus ook – tsja, de twee vallen niet los van mekaar te bekijken – over Martin Heidegger. Zo ongeveer het eerste woord dat altijd weer valt als het om Heidegger gaat is “omstreden” (of op z’n best “niet onomstreden”), iets wat vooral staande gehouden is door de eerste en tweede Frankfurter Schule (in het bijzonder Theodor W. Adorno en Jürgen Habermas), maar niet belet heeft dat hij een enorme invloed heeft gehad op onder andere Jean-Paul Sartre, Jacques Derrida, een heleboel van zijn eigen leerlingen en (in eerste instantie als leerling, later als lief, nog later als weet-ik-veel-wat) uiteraard Hannah Arendt. Heidegger zou deze biografie, zoals de andere biografieën die over Arendt en over hem geschreven zijn, wellicht van geen belang gevonden hebben – hij zei ooit over Aristoteles: “Aristoteles is geboren, werkte en is gestorven. Laten we ons nu op zijn denken toeleggen.” –, maar ze is dus wél het onderwerp van deze bespreking.
Ik sta dus niet onverschillig ten opzichte van deze biografie en u minstens niet ten opzichte van mijn bespreking ervan. Wat een goed begin is, want “onverschilligheid kan, volgens Hannah, een voedingsbodem voor het kwaad zijn – en het tegenovergestelde van onverschilligheid is reflectie. Daarom heeft iedereen een verantwoordelijkheid om te reflecteren over zijn eigen handelingen, een verantwoordelijkheid om te kiezen, en een verantwoordelijkheid om niet alleen maar te gehoorzamen en de kudde te volgen”. In een vraaggesprek met Günter Gaus voor de West-Duitse televisie, net na de publicatie van haar boek over de banaliteit van het kwaad, voegde ze daar trouwens aan toe: “De waarheid moet verteld worden, wat voor consequenties deze waarheid ook heeft.” “Het grote probleem is niet het handjevol individuen dat ervoor kiest kwaad te doen; nee, het echt grote probleem is alle mensen die niét kiezen, die géén standpunt innemen of ze goed of slecht willen zijn, of ze aan goed of slecht willen bijdragen. Het waren de onverschilligheid van de grote massa en hun ontbrekende verantwoordelijkheidsgevoel die de Holocaust mogelijk hebben gemaakt, en niet de wreedheid van een paar mensen.” Zei ik al dat het lezen van de werken van Arendt verplichte kost zou moeten zijn in deze tijden?
Maar deze biografie beperkt zich uiteraard niet tot de filosofie van het onderwerp. In het hoofdstuk De kleine Hannah lezen we bijvoorbeeld over haar kindertijd in Königsberg, nu Kalinigrad en de tweede Slag bij Tannenberg, een onderwerp dat ook ter sprake komt in Kindheit in Ostpreussen van Marion Gräfin Dönhoff dat ik hier eerder besprak. En in De passie – en zo goed als elk ander hoofdstuk – lezen we, hoe kan het ook anders, over haar (eerste) relatie met Heidegger, net zoals in Grenssituaties waar we onder andere deze toch wel héél erg melige passage tegenkomen: “Hoelang heeft Hannah bij de universiteitsbibliotheek staan wachten voor ze begreep dat Martin niet zou komen? Hij of zij die ooit op een geliefde heeft staan wachten die niet komt opdagen, herinnert zich de tegenstrijdige gevoelens die vanbinnen woeden, terwijl de minuten veranderen in uren en hij of zij zich onmogelijk aan het inzicht kan onttrekken dat de geliefde niet komt: ongerustheid, woede, verdriet, frustratie, wanhoop”. Maar Arendt zelf was nu eenmaal ook niet echt down to earth over die breuk. Ze slaagde er zelfs in zichzelf wijs te maken “dat haar eenzaamheid zelfverkozen is en dat ze dankbaar is dat hij haar de weg getoond heeft die ze moet bewandelen”. Wat haar niet belette een kopie te maken van de brief waarin ze dat aan Heidegger schreef en die voor de rest van haar leven te bewaren of al snel … een paar andere lieven te vinden en vervolgens met nog een derde te trouwen: Günther Stern, ook al een student van Heidegger. Heidegger zelf neemt van zijn kant zó duidelijk afscheid van Arendt, doet zó erg zijn best om haar koel te behandelen, dat het er eerder op lijkt dat hij haar tegen hemzelf wil beschermen. Hij koos uiteindelijk voor openlijke sympathie voor het nationaal-socialistische regime en was zich er maar al te goed van bewust dat Arendt joods was. Heidegger was mijns inziens geen antisemiet, maar achtte zijn carriere belangrijker dan daarover ruzie te maken met het regime. En hij was daarin zeker niet de enige: “Onder degenen die zich naar de situatie schikken, bevinden zich niet alleen nazisympathisanten, maar ook vrienden [van Arendt, noot van mij], hoewel het, zoals Hannah zegt, in het begin een vrijwillig proces is. De meegaandheid ten opzichte van het nieuwe politieke klimaat berust misschien niet alleen op overtuiging, maar ook op angst om anders benadeeld te worden, de drang om de eigen positie veilig te stellen of misschien om een betrekking te krijgen”. Zei ik al dat het lezen van de werken van Arendt verplichte kost zou moeten zijn in deze tijden?
Óók in deze biografie het soort dingen waarmee in de geschiedenislessen niet zo gezwaaid wordt: “In haar essay We Refugees beschrijft Hannah hoe de Franse Joden de Duitse Joden met argwaan bekeken – de littekens van de Eerste Wereldoorlog waren nog altijd niet verdwenen – en hoe de Oost-Europese Joden van mening waren dat de Duitse Joden niet joods genoeg waren.” En dan de tocht naar Kamp Gurs, een kamp in 1939 opgericht door de Franse regering met als aanvankelijk doel om vluchtelingen uit het in handen van Franco gevallen Catalonië op te vangen en te controleren, later om “burgers van vijandelijke landen” én … nationalistische Fransen vast te zetten: “‘alle mannen en alle kinderloze vrouwen tussen 17 en 55 jaar’ met Duits staatsburgerschap, evenals degenen afkomstig uit Saarland of Danzig (het huidige Gdansk) [moesten] zich (…) melden voor ‘verder transport’ naar interneringskampen, aangezien ze beschouwd worden als ‘buitenlandse vijanden’”. Ook de Duitse joden dus. Duitse joden die de dag na de Franse capitulatie de mogelijkheid kregen het kamp te verlaten, maar … dat in meerderheid niet deden: “Ze verkozen de relatieve veiligheid in gevangenschap boven een onzekere vrijheid.” Het kamp werd, zoals verwacht door Arendt, die wél haar biezen pakte, overgedragen aan de Duitsers, die er een (zij het niet erg goed afgesloten) concentratiekamp van maakten. Waarmee het nog niet aan het einde van zijn recyclage toe was: vanaf 1944 werd het kamp gebruikt om Duitse krijgsgevangenen en collaborateurs in op te sluiten en in 1946 diende het weerom om Spaanse Republikeinen, vijanden van Franco, vast te houden. Dit keer omdat de Fransen per se op goede voet met Franco wilden blijven. Ieder regime opnieuw steekt zijn veronderstelde vijanden in kampen. Democratisch, ondemocratisch, Duits, Frans, Nederlands, belgisch … maakt niet uit. En allemaal proberen ze dat te verkopen als goed voor de gezondheid van de staat, voor de gezondheid van de burgers, of louter een kwestie van administratie en de bokken van de schapen scheiden. De een met prikkeldraad, de andere met corona-paspoorten en -appjes.
Hannah Arendt zou overigens óók geen fan zijn geweest van wat dan tegenwoordig de Gutmensch heet. Ze was zelf een goed mens, maar twijfelde er sterk aan dat goedheid een plaats in de politiek had en kapittelde in Men in Dark Times Bertold Brecht vanwege het feit dat diens voortdurende pogingen om een goed mens te zijn “ertoe leidden dat hij in plaats van goed te zijn de weg van het kwade insloeg”: “Zijn fout was niet, schrijft ze, dat hij in de jaren twintig en zelfs in de jaren dertig communist was – communist zijn in Europa in die tijd was geen zonde, eerder een vergissing. Zijn misdaad was dat hij, toen hij zich in Oost-Berlijn gevestigd had en met eigen ogen dagelijks kon zien wat het communisme met mensen deed, toch in zijn communisme bleef volharden.” Een inzicht waar hedendaagse politieke communisten overigens nog steeds niet aan toe zijn: voor hen is de zogenaamde vijand van hun vijand een vriend, terwijl communisme en nationaal-socialisme twee nauwelijks van elkaar verschillende kanten van eenzelfde medaille zijn. En wat Gutmenschen in het algemeen betreft: “(…) het is duidelijk dat, zodra een goede daad bekend en openbaar gemaakt wordt, hij zijn karakter van goedheid verliest, niet meer iets is dat alleen voor zichzelf gedaan wordt. Wanneer de goedheid in de openbaarheid treedt, is er niet langer sprake van goedheid, ook al kan het werkelijk iets nuttigs zijn zoals georganiseerde liefdadigheid of een uitdrukking van solidariteit (…) degene die meent een goede handeling uit te voeren is niet langer goed”.
Maar we dwalen af en zijn weerom in de filosofie van Arendt terechtgekomen. Dat terwijl dit boek toch ook wel een kleine inleiding kan vormen op mensen in Arendts omgeving. Voornamelijk filosofen uiteraard, maar in sommige gevallen toch ook voor de lezer een nadere kennismaking waard. En hoe dan ook interessanter dan bijvoorbeeld een hoofdstuk als Het meisje uit den vreemde over de gewennings- en ontwenningsverschijnselen die Arendt overhield aan haar vertrek uit Europa naar Amerika. Of een hoofdstuk als Het einde van de oorlog, waarin Heberlein op vijf bladzijden tijd van het begin van de oorlog voor de Amerikanen (de aanval op Pearl Harbor) naar de capitulatie van Duitsland gaat, onderwijl enige aandacht bestedend aan het Engels van de moeder van Arendt. Een mens is blij dat hij van zo’n prullerige hoofdstukken terug in interessantere terechtkomt, zoals dat gewijd aan haar boek over Eichmann en de kritiek die ze daarvoor over zich heen kreeg: “Hannah schokte haar tijdgenoten, niet alleen door haar kritiek op het handelen van de Joodse raden, maar ook door te beweren dat Eichmann demonisch noch fanatiek was. Hij was niet slecht of kwaadwillend. Eichmann deed alleen zijn werk, zo effectief en zo goed als hij kon: ‘Wat hij gedaan had, had hij voor zijn eigen bewustzijn als gezagsgetrouw burger gedaan. Hij had zijn plicht gedaan, zoals hij in het politieverhoor en voor het hof niet moe werd te verzekeren; hij had niet alleen bevelen gehoorzaamd, maar ook de wet (…)” Zei ik al dat het lezen van de werken van Arendt verplichte kost zou moeten zijn in deze tijden?
Helaas ben je na dat hoofdstuk over het hoogtepunt van het boek heen. Vervolgens daal je langzaam weer af richting amoureuze perikelen. Via het hoofdstuk Over liefde en trouw met vertellementen over open relaties, ontrouw, rationeel goedpraten wat emotioneel fout is, en het in de praktijk telkens weer falen van dat soort opvattingen van liefde tussen man en vrouw, komt Arendt weer bij Martin Heidegger terecht in het hoofdstuk De hereniging, iets waar ik bij het lezen eigenlijk alleen maar een intense compassie voor Elfriede, Heideggers echtgenote, die dat allemaal maar moet aanzien, voelde opkomen. En af en toe de gedachte dat Heidegger in zijn persoonlijke leven toch écht wel een lul was. Terwijl de nog volgende hoofdstukken Liefde zonder pijn, Amor mundi: liefde voor de wereld, en Verzoening ook aan het boek een vrij lullig einde breien.
Ik ga dit boek dus niét naar de zolder verwijzen. Het biedt interessante inkijkjes in de filosofie van Arendt (door de auteur overigens – vriendinnen onder mekaar, zeker? – aangeduid als “Hannah”), noemenswaardige verwijzingen inclusief literatuurlijst naar andere filosofen, en een paar achtergrondgegevens die wél het weten waard zijn. De emo-ballast neem ik er dan maar bij.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !