dinsdag 13 april 2021

Het Belgische domdenken – smaadschrift – Johan Anthierens (boekbespreking door Björn Roose)

Het Belgische domdenken – smaadschrift – Johan Anthierens (boekbespreking door Björn Roose)
Ik heb in dit boekje (amper 74 bladzijden, uitgegeven bij Kritak in 1986) eerlijk gezegd zowel dingen tevéél gevonden als dingen gemist. Om met die laatste categorie te beginnen: Johan Anthierens zelf. Of toch de Anthierens van het eerder besproken Onder Anderen en de bundel OOGGETUIGEN-verslagen De flauwgevallen priester op mijn tong. Niet dat iemand anders dan genoemde dit boekje heeft geschreven, maar de verbetenheid wint het in dit werkje met zó veel voorsprong van de dichterlijkheid dat het niet mooi meer is.

Goed, er zijn ook in dit boek weer een aantal knappe woordspelingen te vinden: een bank “waar de maffia safe zit”, accreditatiebewijzen voor een pausbezoek die “pausse-partouts” genoemd worden, of een commentaar op het – ook toen al – zo ongeveer algemene verbod om waar dan ook in Vlaanderen te schaatsen: “IJs bij ons hoort thuis in het diepvriesvak, dient in de zomer om aan te likken.” Die woordspelingen, die vondsten verzuipen echter in het taalkundig geweld waarmee de schrijver te keer gaat tegen iets wat in de jaren tachtig nog een laatste opflakkering kende … vooraleer als een kaarsvlam uit te gaan: een zekere verbinding tussen het katholicisme en de belgische staat. De CVP-staat, zeg maar. In Het Belgische domdenken – smaadschrift gaat Anthierens in het verweer – koleirig, nijdig, nauwelijks nog tot een humoristische noot in staat – tegen paus, katholiek onderwijs, Wilfried Martens, koning Boudewijn, De Standaard, kortweg iets wat toen (als je kwaad genoeg was) één muur kon lijken, één conglomeraat, maar al lang op weg was het niet meer te zijn.

Datgene waar Johan Anthierens tegen storm loopt, is met andere woorden een (minstens voor mij) ver-van-mijn-bedshow geworden. Een show waar ik me bovendien met de beste wil van de wereld nauwelijks kan in inleven. Wellicht omdat ik noch uit een katholiek noch uit een atheïstisch nest kom, omdat godsdienst geen rol speelt in m’n leven (ook niet die van de boeman), of omdat ik een groter probleem heb met mensen die zich wel bekennen tot een of andere godsdienst, maar er de poten van onder proberen te zagen, dan met die godsdienst zelf (ik ben van oordeel dat je serieuze dingen als geloof niet halfslachtig moet benaderen).

Wat niet wil zeggen dat er geen citerenswaardige stukjes te rapen vallen uit de zeven stukken (De opgezette Belg, Una settimana particolare, Miet en Manschappij, De Jan Bardi-democratie, Mad(e) in Belgium, Het ontwaken van Laken en En eeuwig bloeien de begonia’s) die dit boek bevat. In Una settimana particolare (verwijzend naar de film met Sophia Loren en Marcello Mastroianni, Una giornata particolare) bijvoorbeeld: “Ter opluistering van de visite [van de toenmalige paus, noot van mij] en bij wijze van goedgunstige confetti strooit een Koninklijk Besluit met strafvermindering. Boeven van banaal allooi boeten er twee maanden cel bij in, zondaars met een gunstig civiek certificaat – oud-strijders, verzetslui – komen vier maanden vroeger dan voorzien op vrije voeten.” Of: “Een voor Rome verblijdend mirakel is dat Maria zich in elk verschijningsoord transfigureert van Moeder der Armen tot Melkkoe der Kerk. Wonderlijk om zien hoe deze betoverende caissière kapitalen slaat uit de armzalige zakken van blinde zienden.”

Of in De Jan Bardi-democratie – Over de corpulentie van de Belgische geest, zonder meer het beste stuk uit dit boekje: “België een natie onder natte narcose, een maatschappij met spieruitval. Niemand gaat vrijuit want niemand gaat voluit, noemt de kat bij de naam. Wij verhullen bij het leven, spreken met een kapotje rond de tong. Emoties worden afgebleekt, hartstochten op een kier gezet. Wij lebberen als vlinderhondjes maar kússen met mondjesmaat en als men te nadrukkelijk op onze tenen staat schieten wij in een Fránse colère. Voor bochel geboren en als voetnoot gewiegd, leert de Belg verlegen gedrag en valse bescheidenheid als nationale deugden te omhelzen. Wij sluipen door het leven, drukken onze snor en vergenoegen ons met een figurantenrol in het eigen bestaan. Moed is ons niet toevertrouwd, deemoed des te meer. Vrees is een biologische constante en achterdocht een tweede natuur ; om vier uur ‘s middags ratelen in België de rolluiken naar omlaag, dan verbeidt de burger het schemeruur en verschanst zich tussen vier muren achter een bord warme prak en een proefbuis televisievoer. Bang als nationale impuls ; bij elke sneeuwbui rukken huisvaders en huismoeders en hun kinderen uit met spatels en bezems en ander grof gerief om de stoep te ontbloten zodat geen passant een slalom op het plekje trottoir op de familie kan verhalen. Neerdwarrelend wit wordt vanachter tulen gordijnen bespied als een mogelijke smet op het verzekeringsblazoen.”

En (dus) toch af en toe ook zaken die niet méé met de tijd waarover ze oorspronkelijk handelden achterhaald geraakten: “Zestienjarigen weten per definitie niét wat een frank waard is. Wat denkt het jeugdbeschermingscomité van dit inpakken [bankreclame gericht op jongeren, noot van mij], hoe reageert een jeugdrechter op monetaire pornografie, wie waarschuwt pubers voor de opzichtig gespannen geldfuik ?” Of: “Om te beginnen verschijnen in Vlaanderen, op De Morgen na [intussen ook al niet meer, noot van mij], alleen regeringskranten. De vier jaar die aan 13 oktober voorafgingen werd het beleid dag in dag uit goedgepraat door een dozijn katholieke dagbladen en twee liberale titels, Het Laatste Nieuws en De Nieuwe Gazet. Een wanverhouding qua voorlichting waar president Marcos op de Filippijnen slechts van dromen kon ; een voortdurende brainwashing in gevorderde staat van volmaaktheid.”

Maar eindigen wil ik deze boekbespreking graag met een auteur waarvan minstens één boek fungeerde op de verplichte leeslijst van weet-ik-veel welk jaar van de middelbare school: Jos Vandeloo. Of toch met Anthierens’ mening over ‘s mans vertaalwerk: “Waarom wordt domheid aangemoedigd in plaats van afgestraft ? De veel gevierde en met prijzen gelauwerde literaire domoor Jos Vandeloo vermoordde in vertaling de voortreffelijke Franstalige auteur André Baillon. Van diens boek ‘Un homme si simple’ maakte Vandeloo een Nederlands wrak, een literaire puinhoop. In het januarinummer van De Nieuwe Maand klaagt Joris Note de verminking aan met als bewijsvoorbeeld de vernederlandsing van ‘nous y fûmes ensemble’, waar wij samen waren. Daar maakt de Antwerpse kroegtijger van: ‘we hebben er samen zitten roken’. Vandeloo op het niveau van de Franstalige debiel die ooit de Duitse film ‘So lange du da bist’ vertaalde als ‘Solange, es-tu là?’. Iemand die in een museum een kras over een doek trekt wordt in de gevangenis gezet of psychiatrisch verpleegd, Vandeloo kreeg ná die schanddaad de prijs voor Nederlandse letterkunde van Sabam, de Belgische vereniging van auteurs, componisten en uitgevers. En de grote publicist Julien Weverbergh (Manteau) gooit deze dronken aanslag zonder verpinken op de markt.”

Voor de duidelijkheid: Een doodeenvoudig man was niet het leeslijst-boek in kwestie. De aanslag ook niet, want dat is van Harry Mulish, al stond het ook op die lijst. Het gevaar daarentegen wel. En da’s dan weer een bijnaam die Anthierens voor zover ik weet nooit gekregen heeft, in tegenstelling tot “het geval”. Niet geheel onterecht kennelijk, want zelfs dit voorjaar nog was er op de openbare omroep, in de regimekranten én in internetpublicaties allerhande nog discussie over dat geval. Vooral onder mensen die hem voor hun eigen kamp wilden opeisen, maar onderling van de grootst mogelijke aversie blijk geven. Een nalatenschap Anthierens waardig, en dat los van dit boekje.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !