vrijdag 9 april 2021

Het volle leven – Cyriel Buysse (boekbespreking door Björn Roose)

Het volle leven – Cyriel Buysse (boekbespreking door Björn Roose)
Zoals met ‘n Leeuw van Vlaanderen, het vorige boek dat ik van Cyriel Buysse besprak, kan ik ook nu weer niet echt zeggen of het moet beschouwd worden als een novelle (per slot van rekening het genre waarvan hij het etiket opgekleefd kreeg tijdens mijn schooltijd), maar dat lijkt me ook niet belangrijk. Wat wél belangrijk is, is dat Het volle leven over alles behalve het volle leven gaat, of toch niet zoals ik dat zou interpreteren.

Zoals de achterflap al aangeeft: “Het motief van de gemiste kansen op levensgeluk dat Buysse zeer moet geobsedeerd hebben, komt ook sterk naar voren in deze roman, die het leven verhaalt van een zwakkeling, een ontaarde loot uit een rijke en voorname familie.” En zonder de clue te willen verklappen (maar toch met een spoiler alert): het komt echt niet goed. En dat wordt hoofdstuk na hoofdstuk na hoofdstuk telkens weer duidelijk. Er is geen uitweg, noch voor het hoofdpersonage noch voor degenen die hem omringen. In tegendeel: de rot die van begin af aan in de familie Dudemaine zit, grijpt om zich heen en al heeft de schimmel af en toe een andere kleur, het blijft vunzig spul.

Wat voor de duidelijkheid niet wil zeggen dat Buysse dit alles en meer niet schitterend zou beschrijven. “Meer”, zoals in het landschap waaraan de seizoenen telkens weer voorbijglijden: “Het gloeide alom van brons en goud en purper op de hoge kruinen. De zware boomstammen stonden te laaien, de lovers tintelden; en ook daar waar het groen nog overheersend wolkte, kronkelden lange, oranje vlechten door de toppen, of kuifden rode kammen op, uitdagend vlammenschietend, als glinsterende vuurraketten. De zon ging onder, bloeddruppelend in het kreupelhout, en haar laatste, geweldige stralenbundels doorglansden heel de atmosfeer met een apotheose-gloed, terwijl hoog uit de zacht-serene, blauwe hemel een teer-wazige nevel nederdaalde, die van lieverlede alles met zijn vredevolle rustsluier omhulde.”

En “minder”, zoals wanneer hij het heeft over het hoofdpersonage Odon Dudemaine: “Hij kreeg er een hete kleur van, terwijl hij onweerstaanbaar, als beschaamd en ontredderd, zijn ogen van haar afwendde; en gans de verdere dag en soms een groot deel van de nacht bleef die twijfel hem dan kwellen en sarren, tot hij ‘t vast besluit nam haar een volgende keer stout en frank in de ogen te kijken, om te weten wat er eigenlijk van aan was: een vruchteloos besluit, dat dadelijk weer, onder de enkele bekoringskracht van haar verschijnen, in het niet verzwond. Toen werd hij in zichzelf heel boos en driftig, boos om zijn eigen slappe schuchterheid en haar veronderstelde spotternij, en hij beraamde plannen om haar eens daarover aan te spreken, zodra een gunstige gelegenheid zich zou voordoen.” Nog “minder” overigens als Buysse de scène beschrijft waarin Odon zichzelf niet meer kan houden en het voorwerp van zijn “passie” zo goed als aanrandt: “‘’k Moete! ‘k Moete! Nóg! nóg! Nóg!’ gilde hij als waanzinnig weer op haar aanvliegend. ‘Joa moar, past op, menier Odon, past op! past op! ‘t Zoên keune meinsen komen!’ riep zij angstig. ‘’K ‘n kàn niet ophouên! ‘k ‘n kàn niet!’ gilde hij schor, steeds nauwer, in een paroxisme van hartstocht haar omsluitend.”

“Minder” dus als in minderwaardig. Want dat is het hoofdpersonage naar alle gangbare – toen en nu – morele normen. Gewelddadig, jaloers, bezitterig, laf, eenzelvig, manipulerend, achterbaks, you name it, hij is het, en Buysse noemt het niet zo, maar maakt het met zijn beschrijvingen zo duidelijk als maar zijn kan. En zijn ouders dekken dat allemaal toe. Met de mantel der liefde. Of beter: met de hoop dat Odon niet zoals zijn zus aan het begin van het verhaal zelfmoord gaat plegen, want dát zouden ze niet aankunnen. Dat ze óók niet aankunnen wat hij meer en meer wordt, een rotte appel die alles in zijn buurt aansteekt, beseffen ze te laat en in onvoldoende mate. Maar dat weet je dan ook pas als het verhaal aan z’n einde gekomen is en Odons zoon zich een “waardige” plaatsvervanger van zijn vader toont: “(…) in Sylvains gemoed juichte een hete geestdrift op, een zwoel verlangen naar bezitten en ook eindelijk genieten, van alles wat hij tot nog toe had moeten derven. Zijn ogen glinsterden, als van een roofvogel, die ten slotte zijn langbeloerde prooi zal in de klauwen grijpen; zijn adem joeg, zijn gestalte helde achterover en zijn buik bolde naar voren, als een pantser van genoegen en bevrediging … Genieten! Genieten! Het mooie leven, het volle leven zou hij, naar zijn eigen zin, hier op zijn beurt genieten! Wee hen die hem nog in de weg zouden durven staan! Hij zou ze verbrijzelen, vernietigen! Zijn zin, en geen ander, zou als wet hier gelden.”

Een volgende “volle leven” begint dus aan het einde van Het volle leven. En daar word je niet vrolijk van. Maar dat zal wellicht ook niet in de bedoeling van Buysse gelegen hebben.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !