zaterdag 6 februari 2021

‘n Leeuw van Vlaanderen – Cyriel Buysse (Boekbespreking door Björn Roose)

‘n Leeuw van Vlaanderen – Cyriel Buysse (Boekbespreking door Björn Roose)
Hoewel ik pas geboren werd in 1972, veertig jaar na zijn overlijden, was op z’n minst de naam van Cyriel Buysse nog geen dooie letter geworden toen ik in het middelbaar onderwijs zat. Ik kan me niet herinneren destijds volledige boeken van hem gelezen te hebben, maar ik ben er vrij sterk van overtuigd dat ik wel – al dan niet “verplicht” – een van z’n novellen voor de kiezen heb gekregen Wie iets over novellen wou leren, wendde zich simpelweg tot de werken van Cyriel Buysse. 

Nu denk ik niet dat Buysses naam of werken nog genoemd worden in de lessen Nederlands van tegenwoordig, noch durf ik te beweren dat ‘n Leeuw van Vlaanderen een novelle is, maar dit boek, daterend uit 1900, is wel geschreven in precies het soort stijl dat ik me van decennia geleden herinnerde: weinig dialoog en véél beschrijving. Van natuur, van mensen, van handelingen, van gedachten … En het beantwoordt ook aan een aantal voorwaarden die Fernand Lodewick, een bekend Nederlands neerlandicus (intussen ook alweer 25 jaar dood), noteerde als zijnde essentieel voor een novelle: het kent een eenvoudige intrige (en die is volledig geconcentreerd rond het hoofdpersonage), nauwelijks een ontwikkeling van karakters, en niet bijzonder veel personages. 

Anderzijds toont het – in tegenstelling tot wat typisch heet voor een novelle – de hoofdpersoon gedurende een beduidend langere periode dan “een beslissend moment van zijn leven” en is de kern van de zaak het ontwikkelen van het karakter van het hoofdpersonage. Of beter: het uitkristalliseren van dat karakter. 

Interessant in tijden waarin democratie alleen nog een hol woord is gebaseerd op een zoveeljaarlijkse bollekeskermis, is dat dat uitkristalliseren gebeurt tegen een achtergrond (bij momenten voorgrond) van sociale omwentelingen, veralgemeend (doch meervoudig) stemrecht, partijvorming, politieke campagnes en verkiezingen. Samengevat (spoiler alert): Robert La Croix, net als zijn oudere broer Alfred zoon van een fabriekseigenaar (de lijn met Buysse zelf, die net als zijn broer Arthur zoon van een fabriekseigenaar was, is hier direct), vindt plots een levensvervulling in de strijd tegen de clericaal-conservatieve regering en wordt volksvertegenwoordiger voor de nieuw opgerichte Christelijke Volkspartij (Buysses broer werd in 1909 volksvertegenwoordiger voor de toenmalige liberalen). Hij is idealistisch, niet geschikt voor het weinig verheffende schouwspel dat de politiek is (en de Gentse burgerij waarbinnen hij z’n toekomstige vrouw vindt), en geeft al snel de brui aan het parlement. Hij trekt zich terug, dreigt ook z’n toekomstige te verliezen, gaat een écht “goed” leven leiden, en wint alsnog z’n Ghislaine terug. 

Dun verhaaltje, dat wel, maar – eerlijk is eerlijk – ontroerend. En dat ondanks het feit dat Buysse een “naturalistische” schrijver was, geen romanticus. Geen “typische” naturalist echter, aldus Wikipedia, want de “wantoestanden werden in zijn schrijven expliciet bekritiseerd”. “(…) determinisme en fatalisme [overheersen], maar deze keer gepaard met engagement”. Misschien zit de kracht van het verhaal voor een hedendaagse lezer (en dat ben ik dan weer wel, ondanks mijn 48 jaar) hem zelfs net in het “simpele” ervan, in het feit dat zelfs de innerlijke strijd van het hoofdpersonage redelijk voorspelbaar is, in de duidelijk afgelijnde figuren, enfin, in alles wat een verhaal uit die tijd een verhaal uit die tijd maakt. 

En toch, aan de politique politicienne is er duidelijk niks veranderd: “Evenals aan vele superieure geesten, had de politiek aan Robert tot dus toe slechts afkeer ingeboezemd. Het laag geknoei, de leugen en ‘t bedrog, de egoïstische ambitie, de middelmatigheid of algeheele onbeduidendheid van velen die er zich mede bemoeiden, hadden in hem verduisterd en bedorven wat er waarlijk hoog en edel in kon zijn.” Of, later, als La Croix in het parlement is terecht gekomen, over de volksvertegenwoordiging: “Zóó’n opgeraapte bende, zóó’n totaal gebrek aan prestige, zóó’n slordigheid in taal, in kleeding en in houding, zóó’n laf-wanordelijke boel had hij zich nooit in de verste verte kunnen of durven voorstellen. Haast geen mensch, behalve in de publieke tribunes, luisterde er naar de redevoeringen waarin ‘s lands belangen werden behandeld. De meeste leden hielden, storend-halfluid, onder elkaar afzonderlijke gesprekken, of schreven brieven, of lazen couranten, of zaten half te slapen, of maakten grapjes met elkaar, of liepen doelloos-slenterend heen en weer tusschen de slechts half-bezette lessenaars en banken. Het leek er op een koffiehuiskamer, op ‘n café-chantant-zaal, op ‘n soort schuine kroeg, waar men niet erg verwonderd zou zijn geweest eensklaps rare juffertjes te zien optreden.” Toegegeven, het parlement ziet er heden ten dage net iets minder als een cabardouche uit, maar dat ligt alleen maar aan het feit dat onze “volksvertegenwoordigers” op dit moment voor het overgrote deel van thuis uit hun “werk” doen. 

Hoe dan ook, en ondanks het feit dat Buysse ten gevolge van een gebrek aan succes van zijn publicaties aan het einde van de 19de eeuw een zekere aversie tegen de Vlaamse Beweging en de flaminganten kweekte, heet dit boek natuurlijk nog steeds ‘n Leeuw van Vlaanderen, geen “Geschiedenis van het bels parlement” of iets dergelijks: het hoofdpersonage houdt van Vlaanderen, met al z’n gebreken; hij wordt door z’n volgers de “Leeuw van Vlaanderen” genoemd; en zélfs de socialistische kiezers/strijders – al zingen ze dan als strijdlied de later ook nog door Vlaamse christen-democratische voormannen als Yves Leterme als nationale hymne beschouwde Marseillaise - zijn op hun manier Vlaamsgezind (Vlaamsgezindheid en socialisme zou trouwens tot ver in de twintigste eeuw niet zo’n heel erg zeldzame combinatie zijn). “O! Zou het dan toch moèten uitsterven, het heerlijk Vlaanderenland! Was alle levenskracht nu uitgedoofd in dat eenmaal zoo moedig, dapper volk! Zou er niet één meer kunnen opstaan, één enkel, sterk genoeg om zijn land nog te redden, om ‘t met geweld te rukken uit zijn doodslaap, om uit elkaar te zweepen, met een forschen zwaai van grootheid, die zwaar-benauwende doodsnevelen! …” Wat niet belet dat er in Gent van de “Grand’ Rue” naar de “Grand-Place” gewandeld wordt, dat elk van de christen-democraten een Franse naam heeft en dat de heren onder mekaar – inclusief de “Leeuw van Vlaanderen” – af en toe ook een woordje Frans “plaçeren”. 

Een zeer serieus boek ten slotte, door z’n thematiek (even de naar hedendaagse normen “licht” overdreven amoureuze perikelen daar gelaten) en z’n schrijfstijl, op een paar passages na. Passages die zó tongue in cheek gebracht zijn dat je er ongewild kan óver lezen zelfs, maar ik wou déze twee toch citeren: “Ofschoon democratisch, zooals het hoorde bij christelijke democraten, was het souper vrij overvloedig en fijn.” En: “Het bleek echter al dadelijk, dat het evenwichtsvermogen der twee jeugdige artiesten niet goed meer op de hoogte van den toestand was.” 

Maar om af te sluiten toch een paar punten van kritiek: ik weet niet of het toen mode was of dat het kwam omdat Buysse een aantal keren naar Amerika gereisd was, maar het gebruik van woorden als “leader” of “teetotaler” komt in de context van dit boek bijzonder lullig over. Het opnemen van een bladzijden lange toespraak in min of meer fonetisch Gents eveneens (dialect komt voor de rest ook nauwelijks te pas in het boek). Buysse zal dat taalgebruik wellicht passend gevonden hebben voor de socialistische “leader” Kappuijns, maar als het al werkt, dan is het op het systeem. 

Wat echter dus niet kan gezegd worden van dit hele ‘n Leeuw van Vlaanderen. Mocht u het in een of andere uitgave nog kunnen vinden, laat het dan vooral niet liggen.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !