Een half jaar geleden besprak ik De krant uit Santa Fé van dezelfde auteur, een boekje van zo’n zeventig bladzijden dik
waarvan ik toch wel blij was dat ik het gelezen had, maar De late
zaligheid van Mon De Cocker van Frank Liedel heeft me eerlijk
gezegd maar matig kunnen bekoren. Niet alleen de titel bleek namelijk
enigszins verwarrend te zijn (ik had “zaligheid” anders
geïnterpreteerd dan in de uitleg die ik bij het schrijven van deze
boekbespreking op de achterflap lees), ook het eerste hoofdstuk was
dat. Een eerste hoofdstuk dat overigens naamloos is, waarna het
tweede hoofdstuk om een of andere (ook al onduidelijke) reden
Marathon 2 werd genoemd, het derde en het vierde weer naamloos
zijn, en het vijfde Marathon I als titel draagt. Het zal aan
mij liggen waarschijnlijk, maar ik heb dus de indruk dat ik een en
ander gemist heb bij het lezen van dit in 1988 bij De Clauwaert
vzw gepubliceerde kortverhaal.
En nochtans is het verhaal redelijk simpel: een ambtenaar gaat met
pensioen, heeft nu alle tijd om wat vaker bij zijn maîtresse te
zijn, maar krijgt het zot in zijn kop en wil een marathon lopen. Een
halve weliswaar, maar wetende dat de man niet alleen gepensioneerd
maar ook veel te dik is en bovendien geen meter getraind heeft, toch
wel behoorlijk hoog gegrepen. Een vriend van hem die hij zo ongeveer
één keer per jaar ziet omdat die vriend dan overvliegt vanuit
Canada heeft hem dat laatste idee uit zijn hoofd proberen te praten,
net zoals zijn vrouw, én die maîtresse dat geprobeerd hebben, maar
kan uiteindelijk niet anders dan nog eens over komen, dit keer om de
begrafenis bij te wonen. Tussendoor lezen we een en ander over de
geheimen die er tussen de vrienden toch nog waren ondanks het feit
dat ze mekaar talloze brieven schreven, over de geheimen die er voor
de vrouw van De Cocker uiteindelijk niet waren, en het geheim dat
tussen Vindevogel (de vriend uit Canada) en de weduwe van De Cocker
uiteindelijk bewaard blijft, net als tussen Vindevogel en zijn vrouw.
Niet heel spannend allemaal – door de stijl waarin het boekje (zo’n
negentig bladzijden) geschreven is zelfs totáál niet spannend –
en ook niet goed gemaakt door de kunstmatigheid van de opbouw: in het
laatste hoofdstuk beschrijft de dode De Cocker zelf hoe hij zijn
halve marathon loopt en hoe hij zijn aankomst bij zijn maîtresse
ziet, wat op zich iets had kunnen bijdragen aan dit boek, maar áls
het inhoudelijk al iets bijdraagt, is dat me compleet ontgaan. En
zelfs buiten dat laatste hoofdstuk mankeert er af en toe wat aan de
structuur: het duurde soms tot een halve alinea vooraleer ik door had
dat er een wisseling van point of view had plaatsgehad en het
dus logisch was dat ik geen touw kon vastknopen aan wat het personage
dat vóórheen de ik-figuur was nu weer deed. Maar misschien ben ik
gewoon oud aan het worden: per slot van rekening bereik ik binnen
twee jaar de leeftijd waarop De Cocker met pensioen gaat, zijnde vierenvijftig…
Overigens, twee keer dezelfde vondst gebruiken in twee verschillende
boekjes is natuurlijk niet verboden, maar mijn geheugen is kennelijk
nog niet zo slecht dat het me niet meer opvalt. Al helemaal niet als
ik die vondst opgenomen heb in mijn bespreking. Wat in De krant
uit Santa Fé “Als landschap is een vrouw zo klein, vriend
Miguel, maar als man kan je er jaren in verloren lopen” heette, mag
dan in De late zaligheid van Mon De Cocker “Zo’n vrouw als
landschap was maar klein, en toch kon je er, als man jàren in
verloren lopen, jàren geboeid in rondlopen, zelfs een heel leven”
zijn geworden (op zes jaar tijd zijn er wel wat woorden bij gekomen),
er óver lezen kon ik toch moeilijk.
Net zomin als over een opeenhoping van clichés als deze trouwens:
“(…) het zal je overkomen dat je na zeven jaar iemand anders
ontmoet en dat zij, ook na zeven jaar, jou ontmoet en dat je je hand
opheft en ziet dat ook de hare omhooggaat, dat zij je lach
tegemoetlacht en dat haar lippen lichtjes opengaan terwijl jouw mond
zich lichtjes opent en dat de stilte tussen beiden het samenzijn niet
minder maakt, en dat allemaal in een moeiteloze harmonie. Dat zal de
dag zijn van bewegen in geluk, maar ook de dag van de bliksem in de
boom, en later, later, na jaren en jaren, zul je nog het mysterie
niet doorgronden van een in oorsprong noch in werking te verklaren
dubbele betovering.” “Wat doorzichtig is, nep is”, komt daar
achter, maar zo’n passage als deze is óók zo doorzichtig dat ze
nep is of toch minstens zeer nep overkomt.
De late zaligheid van Mon De Cocker is dan wel geen marathon,
ook geen halve, maar Frank Liedel had hem wat mij betreft ook niet
hoeven te lopen.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !