dinsdag 4 juni 2024

De late zaligheid van Mon De Cocker – Frank Liedel (boekbespreking door Björn Roose)

De late zaligheid van Mon De Cocker – Frank Liedel (boekbespreking door Björn Roose)
Een half jaar geleden besprak ik De krant uit Santa Fé van dezelfde auteur, een boekje van zo’n zeventig bladzijden dik waarvan ik toch wel blij was dat ik het gelezen had, maar De late zaligheid van Mon De Cocker van Frank Liedel heeft me eerlijk gezegd maar matig kunnen bekoren. Niet alleen de titel bleek namelijk enigszins verwarrend te zijn (ik had “zaligheid” anders geïnterpreteerd dan in de uitleg die ik bij het schrijven van deze boekbespreking op de achterflap lees), ook het eerste hoofdstuk was dat. Een eerste hoofdstuk dat overigens naamloos is, waarna het tweede hoofdstuk om een of andere (ook al onduidelijke) reden Marathon 2 werd genoemd, het derde en het vierde weer naamloos zijn, en het vijfde Marathon I als titel draagt. Het zal aan mij liggen waarschijnlijk, maar ik heb dus de indruk dat ik een en ander gemist heb bij het lezen van dit in 1988 bij De Clauwaert vzw gepubliceerde kortverhaal.

En nochtans is het verhaal redelijk simpel: een ambtenaar gaat met pensioen, heeft nu alle tijd om wat vaker bij zijn maîtresse te zijn, maar krijgt het zot in zijn kop en wil een marathon lopen. Een halve weliswaar, maar wetende dat de man niet alleen gepensioneerd maar ook veel te dik is en bovendien geen meter getraind heeft, toch wel behoorlijk hoog gegrepen. Een vriend van hem die hij zo ongeveer één keer per jaar ziet omdat die vriend dan overvliegt vanuit Canada heeft hem dat laatste idee uit zijn hoofd proberen te praten, net zoals zijn vrouw, én die maîtresse dat geprobeerd hebben, maar kan uiteindelijk niet anders dan nog eens over komen, dit keer om de begrafenis bij te wonen. Tussendoor lezen we een en ander over de geheimen die er tussen de vrienden toch nog waren ondanks het feit dat ze mekaar talloze brieven schreven, over de geheimen die er voor de vrouw van De Cocker uiteindelijk niet waren, en het geheim dat tussen Vindevogel (de vriend uit Canada) en de weduwe van De Cocker uiteindelijk bewaard blijft, net als tussen Vindevogel en zijn vrouw. Niet heel spannend allemaal – door de stijl waarin het boekje (zo’n negentig bladzijden) geschreven is zelfs totáál niet spannend – en ook niet goed gemaakt door de kunstmatigheid van de opbouw: in het laatste hoofdstuk beschrijft de dode De Cocker zelf hoe hij zijn halve marathon loopt en hoe hij zijn aankomst bij zijn maîtresse ziet, wat op zich iets had kunnen bijdragen aan dit boek, maar áls het inhoudelijk al iets bijdraagt, is dat me compleet ontgaan. En zelfs buiten dat laatste hoofdstuk mankeert er af en toe wat aan de structuur: het duurde soms tot een halve alinea vooraleer ik door had dat er een wisseling van point of view had plaatsgehad en het dus logisch was dat ik geen touw kon vastknopen aan wat het personage dat vóórheen de ik-figuur was nu weer deed. Maar misschien ben ik gewoon oud aan het worden: per slot van rekening bereik ik binnen twee jaar de leeftijd waarop De Cocker met pensioen gaat, zijnde vierenvijftig…

Overigens, twee keer dezelfde vondst gebruiken in twee verschillende boekjes is natuurlijk niet verboden, maar mijn geheugen is kennelijk nog niet zo slecht dat het me niet meer opvalt. Al helemaal niet als ik die vondst opgenomen heb in mijn bespreking. Wat in De krant uit Santa Fé “Als landschap is een vrouw zo klein, vriend Miguel, maar als man kan je er jaren in verloren lopen” heette, mag dan in De late zaligheid van Mon De Cocker “Zo’n vrouw als landschap was maar klein, en toch kon je er, als man jàren in verloren lopen, jàren geboeid in rondlopen, zelfs een heel leven” zijn geworden (op zes jaar tijd zijn er wel wat woorden bij gekomen), er óver lezen kon ik toch moeilijk.

Net zomin als over een opeenhoping van clichés als deze trouwens: “(…) het zal je overkomen dat je na zeven jaar iemand anders ontmoet en dat zij, ook na zeven jaar, jou ontmoet en dat je je hand opheft en ziet dat ook de hare omhooggaat, dat zij je lach tegemoetlacht en dat haar lippen lichtjes opengaan terwijl jouw mond zich lichtjes opent en dat de stilte tussen beiden het samenzijn niet minder maakt, en dat allemaal in een moeiteloze harmonie. Dat zal de dag zijn van bewegen in geluk, maar ook de dag van de bliksem in de boom, en later, later, na jaren en jaren, zul je nog het mysterie niet doorgronden van een in oorsprong noch in werking te verklaren dubbele betovering.” “Wat doorzichtig is, nep is”, komt daar achter, maar zo’n passage als deze is óók zo doorzichtig dat ze nep is of toch minstens zeer nep overkomt.

De late zaligheid van Mon De Cocker is dan wel geen marathon, ook geen halve, maar Frank Liedel had hem wat mij betreft ook niet hoeven te lopen.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !