Het overkomt me intussen bijna voortdurend: boeken uit mijn kasten
halen die op de een of andere manier verbonden zijn met een ander
boek dat ik kort tevoren gelezen heb. Dat zou kunnen willen zeggen
dat de onderwerpen waarover die boeken in mijn kasten gaan zeer
beperkt in aantal zijn, maar dat is helemaal niet het geval. Wat
Ruimte voor vrijheid, ondertitel De onvoltooide natuur en
het menselijke initiatief, van Gerard Bodifée betreft, doet dat
er eigenlijk ook niet toe: het boek waarmee het nauw verbonden is,
Waarom niemand kwantum begrijpt van Frank Verstraete en Céline
Broeckaert, vond ik immers niet in m’n eigen kasten maar in die van
de openbare bibliotheek. Dat laat echter niet weg dat ook in Ruimte
voor vrijheid kwantumfysica ruimschoots aan bod komt.
Met dat verschil dat het in het boek van Bodifée niet het
hoofdonderwerp is: dat hoofdonderwerp, en de reden waarom ik het op
basis van de titel uitkoos om als volgende boek te lezen, is
vrijheid. Ofte “datgene wat het leven”, dixit de achterflap, “het
meest karakteriseert”. En volgens veel wetenschappers niet bestaat:
“Wetenschap moet de nieuwe zekerheden opleveren en de wetten
kenbaar maken waaraan mens en natuur gehoorzamen. De natuur, volgens
de klassieke wetenschap, is een berekenbaar systeem waarvan de
onderdelen wetmatig functioneren. Ook de levende wezens. Vrijheid is
slechts een illusie.”
Maar zekerheid is dat ook: “Er blijken onbepaaldheden te bestaan in
de natuur van de elementaire deeltjes, en een onverbreekbare
samenhang tussen de waarnemer en het waargenomene. Exacte en
objectieve kennis is daardoor uitgesloten. En waar de natuur complex
is, verliezen de wetten hun eenduidigheid en laten ruimte voor
vrijheid. In die speelruimte neemt het leven zijn initiatieven.
Levende wezens zijn geen slaafse systemen, maar centra van
instabiliteit, van niet-evenwicht, van opstand, en van een
onvoorspelbare, scheppende activiteit.”
Waarmee de auteur van de achterflap (de inmiddels achtenzeventig jaar
oude, maar ook nu nog steeds publicerende Bodifée zelf misschien?)
een samenvatting heeft geschreven die aan duidelijkheid niets te
wensen overlaat, maar die ook nauwelijks wat zegt over de aard van
het boek. In dit boek neemt Bodifée de lezer immers mee langs
filosofen, wetenschappers, weer filosofen, en weer wetenschappers,
vanaf de Chaldeeuwse sterrenkundigen in Mesopotamië tot nu, hun
theorieën kort samenvattend, hun denkrichting analyserend, hun werk
inpassend in of tegenstellend aan wat door andere wetenschappers en
filosofen eerder is verkondigd, steeds met niets anders voor ogen dan
op het einde van het boek uitmaken of vrijheid te combineren is met
wat de wetenschap ‘weet’. Hij doet daar zo’n tweehonderddertig
bladzijden over, passerend langs de newtoniaanse wetenschap, de
kwantumfysica, de thermodynamica en een aantal andere zijsprongen,
maar verliest nooit zijn lijn uit het oog en… laat intussen niet na
ook schoonheid te scheppen in zijn teksten. Iets wat je al voelt van
bij de eerste paragraaf: “Tussen zekerheid en onwetendheid ligt,
als een eiland vol leven, de aarzeling. Uit het licht dat zonder
argwaan de ruimte vult en uit het zand dat niets beseft, groeien
onzeker de vreemde vormen van planten. Tussen wolken en vallende
druppels zoeken vogels een onwaarschijnlijke weg. Waar het leven
verschijnt, wijkt een eeuwigheid vanzelfsprekendheid.” Hoe mooi wou
u het hebben? Zo mooi als zijn intro van de Homo sapiens
misschien?: “Ongewone warmte waaide over de aarde, tienduizend jaar
geleden, en voerde golven van dooi en regen aan. Als een vergeten
belofte kwam vanonder sneeuw en ijs de klamme grond weer te
voorschijn. Een ijstijd was ten einde. Wat nog leefde, herademde.
Toen kwam de mens in opstand. Allang een opmerkelijke verschijning
met zijn riskante rechtopstaande houding, trad Homo sapiens
plots driester op. Hij keerde zich tegen de aarde die hem had
voortgebracht maar hem nauwelijks het bestaan gunde. Hij nam zijn
omgeving op, kritisch, wrokkig en vol ambitie. De oude jager weigerde
zijn lot, weigerde het ongelijke gevecht en weigerde de vlucht. De
mens die de ijstijd doorstaan had, die dieren sterker dan hemzelf
overwonnen had, die het vuur beheerste, was in staat het oude patroon
te doorbreken. En hij begon te twijfelen. Met zijn onderzoekende ogen
en onbegrijpelijke gedachten sloeg hij alle zekerheden weg. De natuur
die nooit betrouwbaar maar altijd vertrouwd was geweest, hield op een
vast gegeven te zijn. Zij werd een decor om te doorbreken, om te
slopen en te gebruiken. De rebellerende mens wrong zich los uit zijn
oude rol, maar begreep niets. Hij kon bouwen en afbreken; wat zou hij
laten staan? Hij kon spreken; wat zou hij zeggen? Hij was in staat te
doden; wie zou hij laten leven? Bezeten van zijn macht, begaf de mens
zich het oerwoud van mogelijkheden in. Nooit was een dier zo
gevaarlijk. Het leven op aarde, dat al zoveel beproevingen had
doorstaan, vergat ijstijden en zondvloeden en begon aan de uitvoering
van een nieuw plan. Het had Homo sapiens voortgebracht en liet
hem nu begaan.”
Het liet hem begaan, maar hij had zelf geen plan, en wist in essentie
niet wat precies te doen met zijn vrijheid. Hij keek omhoog naar de
sterren, iets wat slechts mensen schijnen te doen, en ontdekte zo –
weliswaar na enige tijd – dat er zoiets als regelmaat en
wetmatigheid lijkt te zijn. De dwaling die vervolgens vele eeuwen zou
heersen, is dat die regelmaat en wetmatigheid alles beheerst. Een
uitgangspositie van waar we met Bodifée vertrekken voor een reis
langs Democritos en Epicurus, langs Lucretius en de stoïcijnen,
langs Sextus Empiricus en Thomas van Aquino, langs Dürer en More,
langs Nicolaas van Cusa en Giordano Bruno, langs Galileï en Bacon,
langs Copernicus en Kepler, langs Hobbes en de rationalisten,
enzovoort, tot bij Isaac Newton en Christiaan Huygens en hun
tegengestelde theorieën over de aard van licht. Tegengestelde
theorieën die veel later, door de kwantumfysica zouden uitgeklaard
worden, maar slechts ten koste van wat de auteur “het newtoniaanse
denken” noemt, ten koste van de zekerheden. Wat immers “verloren
ging in deze [newtoniaanse, noot van mij] natuurkunde, is wat aan de
oorsprong ervan ligt: de menselijke vrijheid. Elke handeling van elk
levend wezen is te herleiden tot fysische wisselwerkingen, bepaald
door onontkoombare interacties tussen atomen en moleculen. Diep in de
complexe mechanismen van het lichaam spelen zich dezelfde processen
af als in alle substanties, van het zand in de aardkorst tot de
gasvormige sterren. Wat mensen doen of laten, denken of ondernemen,
wordt herleid tot het verloop van atomaire processen. Er bestaan dan
geen initiatieven, geen keuzen en geen wil meer, alle gebeurtenissen
volgen elkaar op in een ondoorbreekbare ketting van oorzaak en
gevolg, overeenkomstig het newtoniaanse schema. De handelingen die we
stellen, zijn de voorvallen die ons overkomen. Door de zintuigen zijn
we op de hoogte van wat we verrichten, meer niet. We zijn getuige,
slachtoffer eventueel, van wat ons overkomt, maar niet
verantwoordelijk. Schuld bestaat niet, beloning is zinloos. Iemand
verwijten dat hij zich niet behoorlijk gedraagt, is als een klok
verwijten dat zij de tijd niet juist aangeeft. Alles wat mensen
ondernemen, ten goede of ten kwade, is onvermijdelijk.”
“Dat is de klare en ondraaglijke boodschap”, voegt Bodifée daar
even later aan toe, deze wetenschap “verwerpt de mens en alles
waaraan hij waarde hecht. Zij geeft hem zelfs geen antwoord op zijn
vragen. Zij ontkent de vraag.” En zij ondergraaft meteen haar eigen
fundamenten: “Twijfel, vrijheid en initiatief als grondslagen van
een wetenschap die slechts determinisme predikt! Plaatst de
wetenschappelijke onderzoeker zichzelf en zijn gedrag dan buiten de
werkelijkheid die hij bestudeert? Hoe kan hij twijfelen aan zijn
opvattingen, als het slechts de enige mogelijke zijn, noodzakelijk
veroorzaakt, zoals alles, door de omstandigheden van dat ogenblik?”
Hoe weinig verschil ook is daar te vinden met een zekere vorm van
religie… “Hoe zou de mens in staat zijn uit vrije wil te kiezen
tussen alternatieven, als God in zijn onbegrensde kennis van verleden
en toekomst, reeds weet hoe de keuze zal uitvallen? Die ‘keuze’
ligt dan bij voorbaat vast. De mens kan slechts uitvoeren wat in de
goddelijke kennis al aanwezig is. Maar hoe kan God de mens
verantwoordelijk stellen als hij hem geen keuze laat? Waarom zou hij
straffen of belonen? Waarom draagt hij op het goede te doen en het
kwade te laten? Waarom de bergrede?” Een serie vragen die de
filosofen van toen, bijvoorbeeld Baruch Spinoza, om een of andere
reden niet zagen: “Goddelijke almacht of niet, voor vele filosofen
had de idee van een menselijke vrije wil een onaantrekkelijk aspect,
alsof zij een ‘gat’ laat in een voor de rest samenhangend heelal,
alsof zij een onberekenbaarheid invoert in de natuur die haar op
losse schroeven zet, alsof zij zou betekenen dat de schepping niet
‘af’ is.”
Maar al dat gezoek naar zekerheden moest dus leiden tot onzekerheden:
“Nieuwe successen hebben het bouwwerk van de newtoniaanse
natuurkunde hoger opgetrokken maar tegelijk onderaan de fundamenten
weggenomen. Het monument van driehonderd jaar is niet ingestort,
wankelt zelfs niet, maar zweeft. Voor wie nog droomt van de oude
idealen, is de fysica onherkenbaar veranderd”. Beginnend met de
thermodynamica, die kort samengevat aantoonde dat alle machines
slecht lopen en zullen blijven lopen, en verder gaand met de
kwantumfysica, “een produkt van de twintigste eeuw, haar meest
fascinerende geschenk wellicht aan de volgende.” En langs figuren
als William Thomson (de latere lord Kelvin) en Sadi Carnot, Rudolf
Clausius en Henri Poincaré (wiens theorama zo ongeveer stelde dat
“een leeggelopen fietsband (…) vroeg of laat vanzelf weer [zal]
vollopen”), Ludwig Boltzmann en Josiah Gibbs, komen we bij Charles
Darwin terecht. Een zijsprongetje – dat gebeurt nu eenmaal in de
evolutie – maar wel een nuttig in dit verband: “Op het einde van
de negentiende eeuw beschikt de wetenschap over twee
evolutietheorieën, één voor de organische en één voor de
anorganische materie, die elkaar flagrant tegenspreken. Al bestaan
organische en anorganische stoffen uit dezelfde atomen en zijn ze
onderworpen aan dezelfde wetten van de materie, ze evolueren in
tegengestelde zin; de ene naar toenemende orde, de andere naar
toenemende wanorde. (…) Een levend wezen is niet in evenwicht met
zijn omgeving. Chemisch wijkt het er volkomen van af, en het moet
zich op actieve wijze in stand houden. Ook als in de omgeving geen
veranderingen optreden, is het voortbestaan van het levend wezen
nooit verzekerd. Het wordt niet echt geduld, het moet zich
voortdurend weren tegen spontane afbraakprocessen. Een kristal laat
zijn omgeving met rust; een levend wezen is in opstand en gebruikt
het milieu als reservoir waaruit het zijn voedsel en energie put en
waarin het zijn entropie dumpt. Uiteindelijk komt een ogenblik waarop
het, vermoeid of aangetast, begeeft. De afbraak treedt dan snel in en
het evenwicht met de omgeving wordt hersteld. De afbraak is
verklaarbaar door de thermodynamica van Clausius en Boltzmann. Maar
het verzet ertegen, de inspanningen om een eigen weg te volgen,
bergopwaarts, en niet weg te glijden in het dal waar alles tot rust
komt, blijven mysterieus.”
Verder op weg dus. Met de kwantumfysici. Die ik hier en daar beter
begrijp nu ik al voor de tweede keer in een paar weken een boek over
dat onderwerp gelezen heb. Max Planck, Ernest Rutherford, Niels Bohr,
Albert Einstein, Louis de Broglie, Max Born, Erwin Schrödinger, en
zovele anderen die ik ook al de revue zag passeren in Waarom
niemand kwantum begrijpt brengen ons tot conclusies
die “meer dan ooit (…) schokkend [zijn]. De werkelijkheid wacht
om werkelijkheid te worden tot iemand toekijkt. De materie wordt pas
zeker van zichzelf als zij betrapt wordt. De natuurkundige, die
aannam dat hij de natuur als neutrale getuige observeert, ontdekt
zijn betrokkenheid. Hij kan niets doen, zelfs niet toekijken, zonder
de gebeurtenissen een beslissende wending te geven. (…) De hele
klassieke, rationele wetenschap is echter gebaseerd op de hypothese
dat de uitwendige voorwerpen reëel bestaan en dat de verschijnselen
hun eigen verloop kennen, onafhankelijk van een waarnemer. Het succes
van de newtoniaanse wetenschap steunde op die evident geachte
onderstelling, haar falen op het subatomaire vlak eveneens.” En
“het kan waar of niet waar zijn dat quantummechanische
onbepaaldheid aan de basis ligt van de biologische vrijheid, maar het
kan niet ontkend worden dat het loutere bestaan van een fysische
onbepaaldheid verregaande filosofische consequenties heeft. Ook in
verband met de kwestie van de vrije wil. De newtoniaanse natuurkunde
sloot elke vorm van vrijheid uit omdat determinisme en vrije keuze
met elkaar niet te verzoenen zijn. De quantummechanica biedt voor een
biologische vrijheid wellicht geen verklaring, maar neemt het
obstakel weg van een absolute onverenigbaarheid met de natuurkunde.
Als de natuur door niet meer dan waarschijnlijkheden bepaald is en de
waarnemer met zijn tussenkomst beslissend ingrijpt, kan het
cartesiaanse principe van een autonoom en wetmatig lopende materiële
werkelijkheid niet langer volgehouden worden. Natuurprocessen zijn
dan gekoppeld aan de intenties van de waarnemer. Ligt het initiatief
voor wat zich in de natuur afspeelt dan ook niet, tenminste ten dele,
bij het bewuste, kennende wezen?”
‘Onward, my noble steed’, denkt een Bodifée dan, wat is
er voorbij of naast de kwantumfysica? De chaos, zo blijkt, of toch de
chaostheorie, een theorie die zijn oorsprong kende in het erfgoed van
Isaac Newton, de theoretische mechanica. Die bleek uiteindelijk al in
de soep te draaien als er sprake was van méér dan twee ‘lichamen’,
bijvoorbeeld planeten. Zó erg in de soep, dat de theoretische
mechanica “op dat ogenblik haar deterministische karakter
[verloor]”, terwijl net dat deterministische karakter haar basis
was. Terwijl de baan van twee interagerende lichamen wél perfect te
berekenen is, is dat met drie (of uiteraard meer) lichamen niet meer
het geval. Je kan ze “met behulp van een mathematische uitdrukking
van een eindig aantal termen nooit exact (…) weergeven. Enkel
benaderingen zijn mogelijk. (…) De droom van een wetmatig perfecte
kosmos valt in scherven.” En verder: “Een minieme afwijking kan
aangroeien tot buitensporige afmetingen en op die manier beletten dat
uit een waargenomen begintoestand de verdere evolutie van het systeem
wordt voorspeld. (…) Als onmerkbaar kleine veranderingen in staat
zijn een evolutie een totaal andere wending te geven, kan over het
eindresultaat niets zinnigs meer gezegd worden. Het zal altijd weer
anders zijn, zelfs in omstandigheden die bijna identiek zijn.
Willekeur heerst dan in plaats van wetmatigheid, ook als niets dan
welgedefinieerde wetten de evolutie besturen. Dat is chaos, ondanks,
of dank zij, determinisme. (…) Chaos heerst overal. Chaos is daar
waar de natuur in actie is. Maar chaos is niet zomaar wanorde. Orde
gaat verloren als zich op één plaats veel niet samenhangende
processen tegelijk afspelen, zoals wanneer de lucht trilt op alle
toonhoogten tegelijk. Men hoort ruis. Alle tonen zitten erin, niemand
herkent ze. Chaos is echter niet hetzelfde als ruis. Wat een
natuurkundige onder chaos verstaat, is het onvoorspelbare gedrag van
een deterministisch wetmatig processysteem, het complexe verloop van
een eenvoudig proces. Zij lijkt een contradictie – de combinatie
van wetmatigheid en onvoorspelbaarheid – en zij is altijd
aangenomen een contradictie te zijn, maar zij bestaat waar chaos
optreedt. Dat is de ontdekking van de jongste decennia. (…) Nooit
zal het nog mogelijk zijn te hopen – of te vrezen – dat de
toekomst voorspelbaar is. De natuurwetten lossen hun belofte niet in.
Zij bieden de zekerheid niet waarvoor ze werden bedacht.”
En dan zijn we er bijna. Maar nog niet helemaal. Met de ontdekking
van het DNA, ofte het molecule desoxyribonucleïnezuur, dook immers
Een verrassende orde op, zoals de titel van hoofdstuk 10
luidt. DNA dat alles bepalend is voor hoe levende wezens er uit zien
en functioneren, maar… zelf geen onveranderlijk gegeven is: “Het
organisme zelf schikt door middel van chemische mechanismen binnen
zijn cellen de atomen op zo’n manier dat de gerealiseerde
DNA-structuur zinvol is voor datzelfde organisme (en voor zijn
nakomelingen). Men zou kunnen zeggen dat het systeem gevormd door het
DNA en zijn organisme deze schikking ‘gewild’ heeft. De
biologische evolutie die naar deze configuratie van atomen geleid
heeft en haar door overerving bestendigt (op mutaties na), heeft deze
mogelijkheid blijkbaar ‘gekozen’. Maar willen en kiezen behoren
niet tot de vermogens van moleculen. Binnen de moleculair-biologische
interpretatie van het organisme, is deze terminologie onaangepast.
(…) Misschien is de darwiniaanse evolutietheorie in staat een
verklaring te bieden voor de ontwikkeling van het leven als een
proces van toenemende zelforganisatie van de materie, maar waar
kwamen de specifieke vormen en gedragingen vandaan? Toeval? Noodzaak?
Of speelt er toch een wil?” Vragen waarop de, pas sinds de tweede
helft van de vorige eeuw tot ontwikkeling gekomen, thermodynamica van
niet-evenwichtssystemen (en dat zijn bijvoorbeeld stoomlocomotieven,
maar ook wij) een antwoord kan bieden: “De natuur, althans de
waarneembare natuur, gedraagt zich op de drempel van de instabiliteit
wezenlijk onvoorspelbaar. De natuurwetten schieten te kort om het
systeem een bepaald gedrag voor te schrijven; zij presenteren
integendeel de bifurcatie. De natuur blijft als het ware
‘onvoltooid’; het systeem moet zelf een initiatief nemen over hoe
het zijn gedrag zal voortzetten (…) Waar in open, niet-lineaire
niet-evenwichtssystemen dissipatieve structuren optreden, vindt de
natuur kwalitatief nieuwe vormen en gedragingen uit. Daar is de
evolutie creatief en inventief. Wankelend op de drempel van interne
instabiliteiten, speelt het systeem met mogelijkheden, probeert en
selecteert het tot een half stabiel, half aarzelend nieuw regime de
bovenhand krijgt (…) Waar de materie leeft, is zij vrij. Levende
wezens zijn niet door specifieke hoedanigheden te karakteriseren, zij
zijn zelfs niet echt te definiëren. Alles is mogelijk: de geniepige
trucs van een virus om een ander zijn voortplanting te laten
verzorgen, de fantasieloosheid van een bacteriekolonie, de grandioze
stabiliteit van een sequoia, de vluchtigheid van een Ephemera
vulgata, de ondoorgrondelijke bedoelingen van een reis naar Mars.
Het zijn allemaal initiatieven van het leven. De concrete
eigenschappen van de levensvormen zijn slechts de niet-noodzakelijke,
niet-toevallige produkten van hun geschiedenis. Zij vormen het
resultaat, niet van noodzaak, niet van willekeur, maar van keuzen.”
Nah goed, denken mensen dan die het allemaal toch nog een béétje in
de hand willen houden, maar da’s dan toch allemaal zeer geleidelijk
gegaan. En die geleidelijkheid toont toch aan dat die keuzes geen
kwestie zijn van wil, maar van toeval. Ook daaraan twijfelt Bodifée:
“Zijn alle realisaties van het leven wel te verklaren door een
darwiniaans proces van moleculair schudden en ecologisch ziften? Ook
het optische meesterwerk van een oog met regelbare lens? Ook de over
veren en pennen voortlopende figuur van een pauwestaart? Ook het
instinct van een vogel die weet hoe hij zijn nest moet bouwen met het
oog op wat komt? Bij al deze complexe structuren geldt dat het bezit
ervan pas voordeel oplevert als het een vergevorderde graad van
perfectie bereikt heeft. Een toevallige mutatie die een onderdeel van
een oog oplevert (een lens maar geen netvlies, of iets dergelijks),
brengt geen enkel voordeel mee. Hoe kan zij geselecteerd worden? Het
oog moet er vrijwel in zijn geheel zijn voordat het nuttig is. Eén
enkele toevallige mutatie kan een dergelijke complexe constructie
evenmin voortbrengen als één hamerslag een kant en klare auto uit
een stuk plaatijzer kan slaan. Ofwel is het oog in afzonderlijke
onderdelen ontstaan, maar dan moeten die stuk voor stuk
overlevingswaarde gehad hebben. Dat vergt reeds een optimalisering
van vele complexe factoren die niet van toevallige mutaties verwacht
kan worden. Mensen, dieren en planten verraden een wil in wat zij
doen. Ligt in de doelgerichte keuzen die zij maken, niet de
verklaring voor de onwaarschijnlijke realisaties van het leven,
eerder dan in de blinde mechanismen die binnenin de machine doen
draaien? Een auto (en elk onderdeel ervan) is niet ‘ontstaan’,
maar ‘gemaakt’. Hij beantwoordt aan een wil. Wie die wil bezat,
heeft naar het doel toe gewerkt waardoor de gewenste structuur te
voorschijn kwam.” Iets wat ook Darwin zélf, in zijn fameuze The
Origin of Species dan nog, aan het twijfelen bracht, trouwens:
“Aan te nemen dat het oog, met zijn weergaloos vernuftige
inrichting om zijn brandpunt te regelen volgens de afstand, om zich
aan te passen aan verschillende lichtintensiteiten, om te corrigeren
voor sferische en chromatische aberratie, gevormd zou kunnen zijn
door natuurlijke selectie, lijkt, moet ik toegeven, absurd in de
hoogste graad.” Zo absurd dat hij, die nog steeds tegenover de
mensen die geloven in ‘intelligent design’ gesteld wordt,
een soort van... goddelijke hulp moest inroepen: “Zo ook, schrijft
hij, moet het oog aanvankelijk een primitief orgaan geweest zijn,
niet meer dan een plek van het lichaam die gevoelig is voor licht.
Door een miljoenen jaren durend proces van geleidelijke veranderingen
en selecties groeide het tot een geperfectioneerd beeldvormend
orgaan. Daarbij moeten we aannemen” – daar komt ie – “dat een
hogere macht steeds de minste veranderingen in het orgaan gadesloeg
en er zorgvuldig deze uitkoos die een betere beeldvorming opleverden.
‘A power always intently watching…’ hield zich bezig met de
sturing van het proces. De vader van de evolutieleer, die het
boegbeeld zou worden van een wetenschappelijk atheïsme, roept een
Schepper ter hulp om in te springen waar zijn theorie faalt.”
Een Schepper die dan niet op een paar dagen de mens, de dieren en de
planten heeft gecreëerd, maar miljoenen jaren geduld heeft gehad om
voortdurend naar toevallige mutaties te kijken en er de beste uit te
halen. Een Schepper die dus behalve veel tijd ook weinig initiatief
aan de dag legde, een Schepper die daarmee minder waarschijnlijk
wordt dan die van Barbara McClintock, het bio-organisme zelf: “Door
een langdurig onderzoek van de morfologie en chromosoomstructuur van
de maïsplant, kwam Barbara McClintock erachter dat de chromosomen de
invloed ondergaan van hun omgeving en dat daardoor niet alleen het
DNA bepaalt hoe een organisme eruit ziet, maar dat het organisme ook
mee bepaalt welke informatie het DNA bevat. McClintocks ontdekking is
in strijd met het centrale dogma van de biologie dat stelt dat de
genetische informatie in één richting stroomt: van het DNA naar het
organisme, en niet terug. Haar conclusies herinneren aan de
afgezworen opvattingen van Lamarck. Het zal onvermijdelijk geweest
zijn dat deze vrouw haar onderzoek tegen onbegrip en weerstand van
academische overheden in heeft moeten verrichten. Maar zij bracht
uiteindelijk feiten aan het licht die de juichende darwinisten en
moleculaire biologen niet zagen. De erkenning kwam in 1983 toen
McClintock voor haar werk de Nobelprijs Geneeskunde ontving. Zij was
toen 81.”
“Er is geen programma bekend”, besluit Bodifée na dat alles,
“niet in de genen, niet in de hersenen, niet in het milieu, dat een
mikkende hand haar doel oplegt. Men kan authentieke intentionaliteit
in levende wezens slechts ontkennen op straffe van een radicale
miskenning van de realiteit zoals die ervaren wordt. Een uitleg
louter op basis van genetisch bepaalde instincten, hormonale stimuli,
neurofysiologische reflexen en andere causale processen, is in zijn
extravagantie volstrekt onbevredigend, en bovendien niet effectief.
Geen enkele theorie op die basis is in staat haar opzet waar te maken
door het gedrag van een levend wezen te voorspellen. Geen enkele
theorie tout court is in staat de levensgedragingen te
voorspellen, omdat wezenlijke onbepaaldheid en keuzemogelijkheid
eraan ten grondslag liggen.” En: “De
originaliteit van de menselijke initiatieven overtreft alles wat
elders in de natuur ondernomen wordt. De grotschilderingen van
Lascaux, de kosmologie van Hipparchos of de études van Chopin zijn
ontstaan vanuit andere inspiraties dan die van een niet-lineair
antwoord op een chemische of mechanische fluctuatie (…) Het zijn
niet de kleurstoffen op de grotwanden van Lascaux, de stand van de
sterren, of de snaren in Chopins piano die uit zichzelf deze
realisaties hebben voortgebracht. De mens heeft er zijn inspiraties
in uitgedrukt, en daartoe de natuurelementen naar zijn hand gezet.
Hier manifesteren zich niet meer enkel efficiëntie of
overlevingswaarde als gekozen doelen, maar andere waarden, die we
schoonheid noemen, of geluk, of waarvoor we geen woord hebben.
Doelgerichtheid wordt hier wilsmatigheid.”
“Deze vrijheid is zijn
voorrecht”, voegt de auteur daar nog aan toe, “maar legt het
gewicht van de wereld op zijn rug. Hij kan niet meer neutraal zijn,
maar hij kan ook de consequenties onvoldoende overzien van wat hij
doet. Het is zijn ongeluk en zijn grootsheid (…) Als complexe
onbepaaldheid, als doelgerichtheid zonder doel, bestaat de mens enkel
door zijn niet-bestaan. Een steen is áf, een mens moet op elk
ogenblik beginnen aan zijn bestaan. Hij is het meest vrije
voortbrengsel van de materie en daardoor het onvoltooide ervan. In
hem is de natuur minder zelfzeker dan ooit en meer dan ooit op zoek
naar haar afwerking. De mens weegt, oordeelt, beslist en verandert.
Hij is de onzekerheid en plasticiteit van de wereld. (…) Het nieuwe
van de mens is niet dat hij vernieuwt, niet dat hij zich ontwikkelt
ten koste van andere soorten, niet dat hij het milieu transformeert
en voor eigen voordeel aanwendt. Dat is oud en karakteristiek voor
wat leeft. Het specifieke van de mens is dat hij criteria hanteert
die niet langer beantwoorden aan biologische normen. Waar de mens als
mens optreedt en zich niet slechts door een biologische erfenis laat
leiden, zijn de ‘humane waarden’ zijn motieven. Die overstijgen
de biologische functies of zijn er zelfs in strijd mee. Dat is het
nieuwe. (…) Het menselijke is het on-biologische van de mens. Het
manifesteert zich in wat hij doet als hij zijn biologische natuur
doorziet, tart, negeert, gebruikt of verwerpt. Het manifesteert zich
in Goethe die, met zijn beide handen aan de balustrade, de
kathedraaltoren van Straatsburg beklimt om zich te oefenen tegen zijn
hoogtevrees. ‘Onnatuurlijk’ menselijk is Socrates die de gifbeker
kiest boven bevrijding uit de gevangenis, en de taoïst die in ascese
de voltooiing zoekt van het leven. In zijn onredelijkheid en
bezorgdheid onderscheidt de mens zich van de vóór-menselijke
natuur. Vogels zingen, maar zij componeren niet, repeteren zelfs
niet. Katten berekenen hun sprong, maar niet de loop van de planeten.
Bijen leggen een wintervoorraad aan en planten slaan zetmeel op, maar
verhandelen hun waar niet. Vele dieren beschermen liefdevol hun
jongen, maar geen jong zorgt ook voor zijn oudgeworden ouders.”
Een mens zou er bijna van
vergeten wat hij aan ‘prestaties’ van die fantastische mens
allemaal rond zich ziet, maar – en daar zit toch wel een minpuntje
in het verhaal – dát is volgens Bodifée dan weer niet te wijten
aan de vrijheid waarvoor de mens de ruimte heeft: “Vaak richt hij
zich weer naar de nog altijd vertrouwde en nog bruikbare orde van de
animale natuur. Hij is amper een paar duizend jaar oud, Homo
ethicus, en heeft de
tijd nauwelijks gehad te groeien. In hem is het dier niet dood dat
hij miljoenen jaren geweest is. De natuur met haar darwiniaanse
reflexen die hij diep in zijn gedachten verwerpt, zit dieper nog in
zijn genen verankerd. Telkens hij, uit onmacht, uit opportunistische
keuze of uit onverholen voorkeur, zijn ethische doelstellingen niet
kent of niet kiest en de biologische mechanismen vrij spel laat,
vecht en moordt hij, voert hij oorlog en laat opnieuw oude wetten van
macht en geweld regeren. Dan is de mens met zijn bovenmaatse
technische middelen het meest gruwelijke wezen dat ooit in de
biosfeer te keer ging. Dan verwoest hij wat hij heeft opgebouwd en
leeft zich uit in perverse minachting voor het eigen leven.” Wie
daarvan de bewijzen wil zien, kan naar de nieuwsberichten luisteren.
De snaren die bespeeld worden als het om Oekraïne gaat of om Gaza
zijn niet die van een piano. De lokroep die verspreid wordt, is niet
die van de vrijheid: dit boek van Gerard Bodifée is letter voor
letter meer dan het lezen waard, maar de mensheid heeft nog veel te
leren over het gebruik daarvan.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !